ECLI:NL:RBNNE:2023:3650

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
23/3291
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor erfafscheiding, rustpunt, ophogen van grond en aanleggelegenheid

Op 4 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, hebben bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die hen was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel, vertegenwoordigd door A. Haan. De last betreft het plaatsen van een erfafscheiding, het exploiteren van een rustpunt, het ophogen van grond en het plaatsen van een aanleggelegenheid op hun perceel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Voor de erfafscheiding is er een spoedeisend belang, omdat de verwijdering daarvan moeilijk omkeerbaar is. De voorzieningenrechter heeft daarom het besluit van 12 juli 2023, dat de verwijdering van de erfafscheiding betreft, geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar. Voor de overige verzoeken, met betrekking tot het ophogen van grond, de aanleggelegenheid en het rustpunt, heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en proceskosten aan verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3291

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2023 in de zaak tussen

[verzoekers], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel

(gemachtigde: A. Haan).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [derde belanghebbenden], allen uit [woonplaats]
(gemachtigde: P.J. Woudstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de opgelegde last onder dwangsom. De last onder dwangsom is opgelegd voor de volgende overtredingen op het perceel [adres] in [woonplaats]:
Het plaatsen van een erfafscheiding in strijd met het bestemmingsplan op de bestemming ‘Water-2’;
Het exploiteren van een rustpunt in strijd met het bestemmingsplan;
Het ophogen c.q. aanvullen van grond op de bestemming ‘Water-1’ zonder omgevingsvergunning;
Het plaatsen van een aanleggelegenheid op de bestemming ‘Water-1’.
Indien verzoekers deze overtredingen niet beëindigen, verbeuren zij voor de onder a en b genoemde overtredingen ieder afzonderlijk een dwangsom van € 500,- per week, met een maximum van € 5.000,-. Voor de onder c en d genoemde overtredingen gezamenlijk verbeuren zij in dat geval een dwangsom van € 1.500,- per week, met een maximum van € 15.000,-.
1.1.
Het college heeft de last onder dwangsom met het besluit van 12 juli 2023 opgelegd. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Derde-partijen hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers met hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en derde-partijen met hun gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Diverse omwonenden hebben op 20 april 2022 en 13 maart 2023 handhavingsverzoeken ingediend met betrekking tot door hen geconstateerde overtredingen op het perceel [adres] in [woonplaats]. Verzoekers wonen op dit perceel.
2.1.
Op dit perceel geldt krachtens het bestemmingsplan ‘Aldtsjerk, Wyns en Bartlehiem 2011’ volgens de verbeelding op www.ruimtelijkeplannen.nl voor zover relevant gedeeltelijk de bestemming ‘Wonen – A3’ en gedeeltelijk de bestemming ‘Water -2’.
2.2.
Bij een controle van 5 september 2022 heeft een toezichthouder geconstateerd dat een schutting die deels met een doek was verhoogd op de waterbestemming was gebouwd. Daarnaast was er aan de kant van de Dokkumer Ee een steiger gebouwd en was langs het water steenachtig materiaal aangebracht.
2.3.
Op 25 april 2023 heeft het college een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan verzoekers verstuurd.
2.4.
Verzoekers hebben met de zienswijze op dit voornemen van 4 mei 2023 het college verzocht aanvullende stukken toe te sturen.
2.5.
Met de brief van 17 mei 2023 heeft het college nadere stukken toegestuurd aan verzoekers en hen in de gelegenheid gesteld de zienswijze aan te vullen.
2.6.
Op 6 juni 2023 hebben verzoekers een nadere zienswijze ingediend.
2.7.
Op 30 juni 2023 is door een toezichthouder een nadere controle op het perceel uitgevoerd. Hierbij is geconstateerd dat de erfafscheiding niet was afgebroken, bij de oprit van het perceel een bord hing om het rustpunt aan te duiden, een steiger van 12,5 m² was geplaatst aan de waterkant en grond en basaltblokken langs de waterkant waren aangebracht.
2.8.
Op 12 juli 2023 heeft het college de last onder dwangsom ten aanzien van de onder 1 genoemde overtredingen aan verzoekers opgelegd.
2.9.
Verzoekers hebben op 10 augustus 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en gelijktijdig een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek gedeeltelijk toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. In dat kader overweegt de voorzieningenrechter over het ophogen en aanvullen van gronden, de aanleggelegenheid en het rustpunt als volgt.
Ophogen/aanvullen gronden en aanleggelegenheid
5. Ter zitting is gebleken dat door verzoekers een vooroverleg bij het college is aangevraagd voor het legaliseren van het ophogen/aanvullen van de gronden en de aanleggelegenheid. Een medewerker van de gemeente heeft per e-mail van 30 augustus 2023 bevestigd dat het verzoek tot vooroverleg in behandeling is genomen. In de vooraankondiging van 25 april 2023 is reeds aangekondigd dat de last onder dwangsom ten aanzien van deze overtredingen zal worden opgeschort zodra er een vooroverleg is aangevraagd, omdat het college mogelijk bereid is mee te werken aan de legalisatie van deze overtredingen, al dient daarvoor wel nog afstemming met andere bevoegde gezagen plaats te vinden. Ter zitting heeft het college bevestigd dat de begunstigingstermijn ten aanzien van deze overtredingen voorlopig wordt opgeschort. Ondertussen wordt de bezwaarprocedure voortgezet, hierin staat in oktober een hoorzitting gepland.
5.1.
Nu de begunstigingstermijn is opgeschort, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers op dit moment geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening voor zover de last ziet op deze overtredingen. Indien zich in de toekomst een wijziging in de situatie voordoet waardoor het college de handhaving toch op korte termijn voortzet, is het voor verzoekers altijd mogelijk een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Voor zover het deze overtredingen betreft wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
Rustpunt
6. Verzoekers hebben in het kader van hun belang bij het treffen van een voorlopige voorziening aangevoerd dat het beëindigen van het rustpunt volgens hen ook met zich brengt dat het rustpunt moet worden uitgeschreven bij de landelijke stichting Rustpunt. Zij vrezen dat in dat geval mogelijk iemand anders in de buurt een rustpunt zal beginnen, waardoor het voor hun niet mogelijk zal zijn zich opnieuw als rustpunt bij de stichting in te schrijven.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit wat verzoekers naar voren hebben gebracht niet is gebleken dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat het beëindigen van de activiteiten van het rustpunt in afwachting van het besluit op bezwaar voor verzoekers onomkeerbare gevolgen heeft. De activiteiten kunnen eenvoudig worden beëindigd door het aanduidingsbordje te verwijderen en de faciliteiten van het rustpunt niet langer aan te bieden op het perceel. Verzoekers hebben ook geen financieel belang bij het exploiteren van het rustpunt. Bovendien hebben zij zelf ter zitting naar voren gebracht dat er de komende maanden, vanwege het laagseizoen, weinig aanloop van bezoekers van het rustpunt zal zijn. Indien uit het besluit op bezwaar zou volgen dat het college niet langer handhavend optreedt tegen het rustpunt, kunnen de activiteiten ook eenvoudig weer worden opgestart. De last onder dwangsom houdt verder niet in dat het rustpunt bij de stichting Rustpunt moet worden uitgeschreven. Verzoekers hebben ook niet nader onderbouwd dat de stichting dit zou vereisen als er (tijdelijk) geen activiteiten meer voor het rustpunt op het perceel worden uitgevoerd, en dat – als die eis al zou worden gesteld – die uitschrijving het opnieuw openen van het rustpunt op een later moment onmogelijk zou maken. Nu de voorzieningenrechter op grond van het voorgaande tot de conclusie komt dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, wijst hij het verzoek voor zover dit ziet op het rustpunt af.
Erfafscheiding
7. Ten aanzien van de erfafscheiding neemt de voorzieningenrechter wel een spoedeisend belang aan, omdat de begunstigingtermijn op korte termijn eindigt en verwijdering van de erfafscheiding, gezien de omvang en constructie daarvan en de verankering in beton, lastig omkeerbaar is.
7.1.
Voor een beoordeling van de rechtmatigheid van de last zou in de eerste plaats de vraag moeten worden beantwoord of sprake is van een overtreding. Daarvoor is onder meer van belang of de erfafscheiding op basis van artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij kan worden gebouwd. Deze vraag leent zich, mede gezien wat partijen daarover naar voren hebben gebracht, niet voor een beoordeling in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Daarom beperkt de voorzieningenrechter zich in zoverre tot een belangenafweging. Op grond van die belangenafweging komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de belangen van verzoekers in dit geval zwaarder wegen dan het algemene belang van handhaving en de belangen van derde-partijen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.2.
Verzoekers stellen dat de erfafscheiding niet makkelijk te verwijderen is en dit bovendien kostbaar is. De erfafscheiding is namelijk met een stevige betonconstructie verankerd in de grond. Derde-partijen hebben daartegenover aangevoerd dat zij belang hebben bij het verwijderen van de erfafscheiding, omdat de waterafvoer vanaf hun percelen zich nu achter de erfafscheiding bevindt. Indien zich problemen zoals verstopping voordoen, kunnen zij de afvoerbuizen nu niet vanaf hun eigen perceel bereiken. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat zij door het plaatsen van de erfafscheiding niet meer met een bootje over de sloot kunnen varen vanaf hun perceel. Ook voeren zij aan dat door de erfafscheiding hun uitzicht wordt beperkt en sprake is van een inperking van hun tuinen. Verder heeft het college gewezen op het belang om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de juridische situatie, ten behoeve van alle betrokkenen.
7.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening in dit geval zwaarder weegt dan het belang van het college en derde-partijen bij snelle handhaving. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het moeten verwijderen van de erfafscheiding onomkeerbare gevolgen heeft, gelet op de overgelegde foto’s en de toelichting van verzoekers over de constructie van de erfafscheiding. Daar staat tegenover dat waarschijnlijk binnen een relatief beperkte periode een besluit op bezwaar zal volgen, nu in oktober een hoorzitting gepland staat. De voorzieningenrechter begrijpt dat derde-partijen enige hinder van de erfafscheiding ervaren, maar ziet niet in dat die hinder zo verstrekkend is dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat zich op dit moment problemen met de waterafvoer voordoen en derde-partijen ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat die problemen in de nabije toekomst wel vallen te verwachten. Het belang van juridische duidelijkheid voor alle betrokkenen ziet de voorzieningenrechter ook, maar gezien het voorlopig karakter van deze procedure en de gerede kans dat, hoe het besluit op bezwaar ook zal luiden, ook daarna nog door zal worden geprocedeerd, is ook dat belang hier niet doorslaggevend. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers bij het voorlopige behoud van de erfafscheiding groter dan het belang van het college en derde-partijen bij snelle handhaving. In zoverre wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af voor zover het ziet op de last onder dwangsom voor het ophogen/aanvullen van gronden, de aanleggelegenheid en het rustpunt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe voor zover het ziet op de last onder dwangsom voor de erfafscheiding en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 12 juli 2023 in zoverre wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgt verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
9.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. Daarnaast komen de door verzoekers gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft een bedrag van € 66,20, gebaseerd op het openbaar vervoer tweede klasse, [woonplaats] – Groningen en retour, voor twee personen. Verzoekers hebben ook om een vergoeding van verletkosten verzocht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd, nu enkel informatie is overgelegd waaruit een uurtarief kan worden afgeleid, maar niet is gebleken dat daadwerkelijk sprake is van gederfde inkomsten wegens het bijwonen van de zitting. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.740,20.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af voor zover het ziet op de last onder dwangsom voor het ophogen/aanvullen van gronden, de aanleggelegenheid en het rustpunt;
- wijst het verzoek toe voor zover het ziet op de last onder dwangsom over de erfafscheiding;
- schorst het besluit van 12 juli 2023 voor zover dit ziet op het verwijderen van de erfafscheiding op de bestemming ‘Water-2’ tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het door verzoekers tegen dat besluit gemaakte bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.740,20 aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.