Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft daarbij de richtlijn van het Openbaar Ministerie gevolgd die geldt voor het ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft de officier van justitie meegenomen in de onderbouwing van de strafeis dat verdachte eerder voor het dealen van harddrugs is veroordeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan de periode waarin verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Hij heeft daarbij verwezen naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 september 2021 (ECLI:2021:8710) waarin een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden is opgelegd voor het dealen in harddrugs gedurende een periode van 3 maanden. Omdat verdachte een gewaarschuwd man was, zou de rechtbank kunnen komen tot een hogere gevangenisstraf, maar dan wel een die aanzienlijk lager is dan de straf die is gevorderd door de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, het reclasseringsadvies van het Leger des Heils alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft gedurende meerdere maanden gehandeld in cocaïne en heroïne. Daarnaast had verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig. Harddrugs leveren een gevaar op voor de volksgezondheid. Cocaïne en heroïne zijn immers zeer verslavende stoffen. Bovendien leidt de handel en het gebruik van harddrugs op hun beurt tot andere strafbare feiten en geeft het veel overlast in de samenleving. Verdachte heeft - mede ingegeven door zijn beperkte financiële draagkracht - zijn eigen geldelijke gewin boven het maatschappelijk belang en de daarop gebaseerde wettelijke normen gesteld.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 1 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2013 al meerdere keren met justitie in aanraking is gekomen vanwege overtredingen van de Opiumwet.
Persoon van de dader
Uit het reclasseringsadvies van 26 juli 2022 blijkt onder meer dat het Leger des Heils het recidiverisico inschat als hoog. Verdachte zegt open te staan voor gedragsverandering, maar dit lijkt een sociaal wenselijke opstelling. Het Leger des Heils acht het zorgelijk dat het gezin van verdachte geen beschermende factor is gebleken. Ook in de financiële situatie, de houding, het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren, ziet het Leger des Heils risico’s. De reclassering concludeert geen mogelijkheden te zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken, omdat verdachte in het verleden vaker verklaarde tot gedragsverandering te willen komen maar daaraan in de praktijk geen gevolg geeft. Het Leger des Heils adviseert dan ook om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich meebrengt.
De rechtbank heeft tevens, in strafverzwarende zin, in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor de handel in en het bezit van harddrugs.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is korter dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank vooral rekening houdt met de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en de opgelegde straffen in soortgelijke zaken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.