ECLI:NL:RBNNE:2023:36

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
18/160320-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drugshandel met gevangenisstraf en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne en heroïne in de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 juni 2022. Tijdens de zitting op 22 december 2022 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.A. van Katwijk, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer. De rechtbank oordeelde dat het bewijs, waaronder verklaringen van afnemers en chatgesprekken, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen voor een periode van 77 dagen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank overwoog dat de handel in harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt en dat de verdachte eerder al veroordeeld was voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/160320-22
vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling parketnummer 18/122933-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.A. van Katwijk, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2022 tot en met 28 juni 2022, te Leeuwarden, meerdere malen, althans eenmaal (telkens), opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval op 28 juni 2022 opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 22 bolletjes en 2 wikkels (7,26 gram), in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of 19 bolletjes (6,26 gram), in elk geval een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de door de afnemers afgelegde verklaringen, de inhoud van de chatgesprekken die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte en de verdovende middelen die tijdens de aanhoudingsfouillering bij verdachte zijn aangetroffen, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan het dealen en in bezit hebben van harddrugs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat op basis van de stukken in het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen en in bezit hebben van harddrugs, maar dat hij voor een deel van de ten laste gelegde periode met betrekking tot het dealen, moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij begin juni 2022 is begonnen met het dealen van harddrugs. Dit blijkt ook uit de in het dossier opgenomen chatgesprekken afkomstig uit de telefoon van verdachte, die alle hebben plaatsgevonden in de maand juni 2022 en waarbij een deel van de gesprekken is geïnitieerd door verdachte. Verdachte presenteert zich in die berichten als nieuwe leverancier op de markt. Aan de door de beide afnemers afgelegde verklaringen kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, omdat zij minder betrouwbaar zijn. Immers, als het gaat om de herkenning van verdachte door de afnemers moet behoedzaam worden omgegaan met de enkelvoudige fotopresentatie door de verbalisant. Bovendien geldt dat de in het dossier opgenomen verklaringen geen uitgewerkte verhoren zijn van de beide afnemers, maar alleen een gespreksverslag. Dat maakt dat de bewijswaarde van de beide verklaringen gering is, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Dealen en bezit harddrugs
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van 28 juni 2022, opgenomenop pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022164508 van 4 oktober 2022, inhoudend de verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen van 4 juli 2022,opgenomen op pagina 158 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] ;
de herziene deskundigenrapporten afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van hetMinisterie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.07.04.067 van 5 juli 2022, aanvraag 001 tot en met aanvraag 005, opgemaakt door ing. M. Visser-van Leeuwen, opgenomen op pagina 168 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend haar verklaringen op grond van de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
een herzien deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van hetMinisterie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.07.04.127 van 5 juli 2022, aanvraag 001, opgemaakt door ing. M. Visser-van Leeuwen, opgenomen op pagina 173 van voornoemd dossier, inhoudend haar verklaring op grond van de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
Periode van dealen
De rechtbank past met betrekking tot de periode van dealen de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 29 juni 2022,opgenomen op pagina 143 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022164508 van 4 oktober 2022, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik heb vandaag bij [verdachte] in de auto twee bolletjes cocaïne gekocht. Ik koop nu ongeveer twee en een halve maand weer drugs bij hem. Ik koop vier of vijf bolletjes cocaïne per week bij deze [verdachte] . U toont mij een foto. Ik kan met zekerheid zeggen dat dit de [verdachte] is waar ik mijn cocaïne koop.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 5 juli 2022,opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Ik koop mijn heroïne bij verschillende dealers maar ik koop ook bij [verdachte] . Zo wordt hij genoemd. Ik koop nu ongeveer vier maanden bij hem mijn heroïne. Ik koop niet wekelijks bij hem. U toont mij een foto. Ik zeg dat dit inderdaad de persoon is van wie ik wel eens heroïne heb gekocht.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de ten laste gelegde periode van het dealen van harddrugs overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nog maar enkele weken voordat hij werd aangehouden weer was begonnen met het dealen van harddrugs. Hij betwist derhalve de duur van de ten laste gelegde periode waarin het dealen zou hebben plaatsgevonden. Beide getuigen verklaren onafhankelijk van elkaar dat zij gedurende twee en een halve maand respectievelijk vier maanden bij verdachte cocaïne dan wel heroïne kochten. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door de getuigen genoemde periode. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten om de getuigen niet te volgen in de door hen afgelegde verklaringen. De verklaring van verdachte dat hij drie tot vier weken zou dealen, vindt geen steun in de stukken zoals opgenomen in het dossier en acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank zal daarom ten aanzien van het ten laste gelegde feit de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 juni 2022 bewezen verklaren.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 juni 2022 te Leeuwarden, meerdere malen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, en op 28 juni 2022 opzettelijk aanwezig heeft gehad 22 bolletjes en 2 wikkels (7,26 gram) van een materiaal bevattende cocaïne en 19 bolletjes (6,26 gram) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft daarbij de richtlijn van het Openbaar Ministerie gevolgd die geldt voor het ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft de officier van justitie meegenomen in de onderbouwing van de strafeis dat verdachte eerder voor het dealen van harddrugs is veroordeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan de periode waarin verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Hij heeft daarbij verwezen naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 september 2021 (ECLI:2021:8710) waarin een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden is opgelegd voor het dealen in harddrugs gedurende een periode van 3 maanden. Omdat verdachte een gewaarschuwd man was, zou de rechtbank kunnen komen tot een hogere gevangenisstraf, maar dan wel een die aanzienlijk lager is dan de straf die is gevorderd door de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, het reclasseringsadvies van het Leger des Heils alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van het feit
Verdachte heeft gedurende meerdere maanden gehandeld in cocaïne en heroïne. Daarnaast had verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig. Harddrugs leveren een gevaar op voor de volksgezondheid. Cocaïne en heroïne zijn immers zeer verslavende stoffen. Bovendien leidt de handel en het gebruik van harddrugs op hun beurt tot andere strafbare feiten en geeft het veel overlast in de samenleving. Verdachte heeft - mede ingegeven door zijn beperkte financiële draagkracht - zijn eigen geldelijke gewin boven het maatschappelijk belang en de daarop gebaseerde wettelijke normen gesteld.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 1 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte sinds 2013 al meerdere keren met justitie in aanraking is gekomen vanwege overtredingen van de Opiumwet.
Persoon van de dader
Uit het reclasseringsadvies van 26 juli 2022 blijkt onder meer dat het Leger des Heils het recidiverisico inschat als hoog. Verdachte zegt open te staan voor gedragsverandering, maar dit lijkt een sociaal wenselijke opstelling. Het Leger des Heils acht het zorgelijk dat het gezin van verdachte geen beschermende factor is gebleken. Ook in de financiële situatie, de houding, het sociaal netwerk en het psychosociaal functioneren, ziet het Leger des Heils risico’s. De reclassering concludeert geen mogelijkheden te zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken, omdat verdachte in het verleden vaker verklaarde tot gedragsverandering te willen komen maar daaraan in de praktijk geen gevolg geeft. Het Leger des Heils adviseert dan ook om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich meebrengt.
De rechtbank heeft tevens, in strafverzwarende zin, in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor de handel in en het bezit van harddrugs.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is korter dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank vooral rekening houdt met de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en de opgelegde straffen in soortgelijke zaken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Inbeslaggenomen goederen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de in beslag genomen zwarte Seat Leon.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het beslag op de auto op te heffen. De auto die verdachte gebruikte, is eigendom van de zuster van verdachte en zij kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de daden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte over de auto van zijn zuster kon beschikken en dat hij een regelmatige gebruiker van het voertuig was. Omdat het bewezenverklaarde feit met deze auto is begaan, zal de rechtbank de in beslag genomen auto verbeurd verklaren.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 16 december 2022 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen voor een periode van 77 dagen.
Bij onherroepelijk vonnis van 15 december 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De veroordeelde is op 12 juni 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 365 dagen geen strafbare feiten zal plegen. Het strafrestant betrof 77 dagen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de algemene voorwaarde heeft gehouden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden.
Het standpunt van de veroordeelde
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling het behandeltraject bij de forensische poli van de GGZ Friesland positief heeft afgerond. Pas in de laatste weken van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling is het misgegaan. Dat maakt dat toewijzing van de vordering disproportioneel zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. Met deze wet is de regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling gewijzigd. De wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering die in dit verband hebben plaatsgevonden, hebben echter geen gevolgen voor veroordelingen tot een vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. Bij deze veroordelingen wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.
Het vonnis tegen de veroordeelde is gewezen op 15 augustus 2020. Ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde is dus de regeling van voor 1 juli 2021 van toepassing.
De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat de veroordeelde de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde verwijtbaar niet heeft nageleefd. Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit, te weten het dealen, heeft begaan voor het einde van de proeftijd, lopende van 12 juni 2021 tot 12 juni 2022, is komen vast te staan dat de veroordeelde de algemene voorwaarde heeft geschonden. De rechtbank ziet hierin aanleiding tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde en wijst de vordering van de officier van justitie toe voor de duur van 77 dagen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten:

1. personenauto, omschrijving: zwart, merk Seat Leon, kenteken [kenteken] .
Beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 18/122933-20:
Wijst de vordering toe.
Beveelt de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 77 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 januari 2023.
Mr. M. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.