ECLI:NL:RBNNE:2023:3568

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 23/3218
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor vissersschip

Op 29 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest Fryslân. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een aan de verzoeker opgelegde last onder dwangsom met betrekking tot zijn niet-actieve vissersschip, de HA75. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Dit is mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar een eerdere uitspraak van 31 mei 2023, waarin het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening ook was afgewezen. In die uitspraak werd geoordeeld dat de verzoeker in overtreding was van artikel 2.2 van de Havenverordening en dat er geen aanknopingspunten waren om deze verordening onverbindend te verklaren. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 13 april 2023, waarin hem werd medegedeeld dat hij een andere ligplaats voor zijn schip moest zoeken en dat het schip binnen zes weken uit de haven van Makkum moest worden verwijderd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er sinds de eerdere uitspraak geen relevante wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden en dat de gronden van het verzoek al eerder uitvoerig waren behandeld. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3218

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest Fryslân, verweerder
(gemachtigde: mr. C. van der Wal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
Bij het primaire besluit van 13 april 2023 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij voor zijn niet-actieve vissersschip, de HA75, een andere ligplaats dient te zoeken en dat het schip binnen zes weken uit de haven van Makkum moet worden verwijderd en verwijderd moet blijven, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,-. Tegen dat besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Bij uitspraak van 31 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een overtreding, te weten van artikel 2.2 van de Havenverordening. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gezien om, zoals verzoeker bepleitte, artikel 2.2 van de Havenverordening onverbindend te verklaren dan wel buiten toepassing te laten. De voorzieningenrechter heeft voorts geoordeeld dat er geen concreet zicht op legalisatie is. Evenmin is er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak ten slotte bepaald dat verzoeker uiterlijk 5 juni 2023 aan de opgelegde last diende te voldoen.
2.3.
Bij besluit van 5 juni 2023 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar.
2.4.
De bezwaarcommissie heeft op 18 juli 2023 een hoorzitting gehouden en op 24 juli 2023 advies uitgebracht. Overeenkomstig het advies heeft verweerder bij het (nu bestreden) besluit van 2 augustus 2023 het bezwaar ongegrond verklaard. Hiermee werd de einddatum van de begunstigingstermijn bepaald op 13 september 2023.
2.5.
Bij brief van 3 augustus 2023 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening het besluit op bezwaar, alsmede het primaire besluit van 13 april 2023 (2.1.) en het primaire besluit van 5 juni 2023 (2.3.) te schorsen.
3.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat een afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening gedurende de bezwaarprocedure op zichzelf niet in de weg staat aan de indiening van een nieuw verzoek gedurende de daaropvolgende beroepsprocedure.
3.2.
In de onderhavige verzoeksprocedure heeft verzoeker, samengevat, de volgende gronden aangevoerd. In de eerste plaats heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt omdat ten onrechte wordt gesteld dat verzoekers schip in de weg ligt en omdat het niet alleen gaat om de betreffende steiger maar om het feit dat verweerder verzoeker in het geheel niet toestaat in de gemeentelijke wateren ligplaats in te nemen. Handhavend optreden is onevenredig. In de tweede plaats stelt verweerder, volgens verzoeker, ten onrechte dat uit de considerans blijkt dat is onderzocht en onderbouwd dat het noodzakelijk is bij verordening te bepalen dat geen ligplaats mag worden ingenomen met andere schepen dan pleziervaartuigen, historische schepen en vissersschepen. Middels exceptieve toetsing moet het verbod om zonder vergunning ligplaats in te nemen buiten toepassing worden gelaten. In de derde plaats stelt verzoeker dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, niet alleen in de behandeling van schepen binnen de haven van Makkum maar ook tussen de schepen in de haven van Makkum enerzijds en de schepen die elders in de gemeente ligplaats innemen.
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de gronden van het onderhavige verzoek in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2023 reeds uitvoerig aan de orde zijn gekomen. Met een duidelijke motivering heeft de voorzieningenrechter in die uitspraak uiteengezet waarom die gronden niet konden leiden tot het treffen van de gevraagde voorziening.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat niet blijkt dat zich sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2023 een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft verweerder, die in het bestreden besluit het primaire besluit heeft gehandhaafd, nu een andere onderbouwing voor het opleggen van de last onder dwangsom gegeven.
3.5.
Om die reden concludeert de voorzieningenrechter dat zich geen wezenlijke veranderde omstandigheid voordoet die zou kunnen rechtvaardigen dat nu tot een ander oordeel wordt gekomen dan in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2023.

Conclusie en gevolgen

4. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.