ECLI:NL:RBNNE:2023:3560

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
C/17/190674 / KG ZA 23-138
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op tijdelijke opvang van Oekraïners in woonboerderij

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit de Holding en de ouders, een verbod op de Gemeente Waadhoeke en hun dochter om een huurovereenkomst aan te gaan voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen in een woonboerderij. De ouders zijn bezorgd over de gevolgen van de opvang voor hun woongenot, aangezien de dochter van hen een gedeelte van de woonboerderij heeft verbouwd tot een Bed and Breakfast. De Gemeente heeft plannen om de schuur van de dochter te gebruiken voor de opvang van maximaal 35 vluchtelingen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de Gemeente en de ouders over deze plannen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de opvang onrechtmatig zou zijn en dat de vorderingen van de ouders niet toewijsbaar zijn. De rechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van de ouders zijn afgewezen, omdat er geen gegronde vrees is voor onrechtmatige hinder en dat de Gemeente haar taak om opvang te regelen voor Oekraïense vluchtelingen zorgvuldig uitvoert. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen de ouders en de dochter, terwijl de ouders hoofdelijk zijn veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/190674 / KG ZA 23-138
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2023
in de zaak van

1.[naam BV] ,

te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Holding,
2. [Eiser (de vader)] ,
te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [de vader]
3. [eiser (de moede)] ,
te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [de moeder] en tezamen met [de vader] : [de ouders] .,
eisers,
advocaat: mr. O.A. van Oorschot te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde] ,

te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [de dochter] ,
advocaat: mr. A.V. Mostert te Den Haag,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WAADHOEKE,
te Franeker,
hierna te noemen: de Gemeente
advocaat: mr. J. Kemper te Leeuwarden,
gedaagden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties (foto's) van eisers
- een akte rectificatie tevens houdende akte wijziging eis
- een akte houdende aanvulling wijziging eis
- de producties van [de dochter]
- een productie van de Gemeente
- de mondelinge behandeling van 16 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van eisers
- de pleitnota van [de dochter]
- de pleitnota van de Gemeente.
2. De feiten
2.1.
[de dochter] is de dochter van [de ouders] . [de vader] is bestuurder van de Holding.
2.2.
De Holding (koper 1), [de moeder] (koper 2) en [de dochter] en [naam andere koper] (gezamenlijk koper 3) hebben in april 2016 een loods en een woonboerderij (‘kop-hals-romp’) met ondergrond, gelegen aan de [adres woonboerderij] , gekocht. Bij akte van levering van 15 juli 2016 is - na kadastrale splitsing - aan de Holding geleverd de loods ( [kadestraal nummer] ), aan [de moeder] een gedeelte van de woonboerderij ( [kadestraal nummer] ) en aan [de dochter] (en haar toenmalige partner [naam andere koper] ) het overige gedeelte van de woonboerderij ( [kadestraal nummer] ).
2.3.
Na de kadastrale splitsing heeft het gedeelte van de woonboerderij van [de moeder] (het kop-hals gedeelte) huisnummer [huisnummer] behouden en heeft het gedeelte van [de dochter] (de romp) nummer [huisnummer] gekregen. [de vader] en [de moeder] wonen samen op nummer [huisnummer] en [de dochter] woont op nummer [huisnummer] .
2.4.
[de dochter] heeft in 2019 haar gedeelte van de woonboerderij (hierna aan te duiden als: de schuur) verbouwd tot een B&B voor maximaal 12 personen. Sindsdien is de relatie tussen [de ouders] . en [de dochter] verslechterd en hebben zij geen contact meer.
2.5.
[de dochter] is sinds begin 2023 met de Gemeente in overleg over het verhuren van de schuur aan de Gemeente voor de tijdelijke opvang van Oekraïners. Daarbij heeft geen overleg plaatsgevonden met [de ouders] .
2.6.
De Gemeente heeft in een zogenoemde omwonendenbrief van 12 juli 2023 aan de 'omwonenden' (waaronder [de ouders] .) onder meer meegedeeld:
Geachte omwonenden,
Het blijft nodig om vluchtelingen uit Oekraïne op te vangen. Gemeente Waadhoeke maakt onderdeel uit van de Veiligheidsregio Fryslân en zoekt ook naar opvangplaatsen. Zo vangen we momenteel Oekraïense vluchtelingen op in Menaam, Minnertsga, Sexbierum en in Franeker. U ontvangt deze brief van de gemeente, omdat we besloten hebben binnenkort ook vluchtelingen uit Oekraïne op te vangen aan de [adres woonboerderij] . De gemeente zal in deze woning ongeveer 35 vluchtelingen opvangen.
Hoe nu verder?
Er wordt hard gewerkt om het pand klaar te hebben voor de opvang van vluchtelingen. Het streven is om de locatie eind augustus gereed te hebben voor het huisvesten van vluchtelingen. De Veiligheidsregio Fryslân regelt de plaatsing van vluchtelingen. Wanneer er daadwerkelijk vluchtelingen naar [woonplaats 1] zullen komen, hoort de gemeente van Veiligheidsregio Fryslân.
Hoe lang de vluchtelingen zullen blijven, hangt onder andere af van de situatie in Oekraïne. De verwachting van de Veiligheidsregio is dat we in ieder geval tot maart 2025 vluchtelingen blijven opvangen als gemeente.
(…..)
Dagelijks leven in de opvanglocaties
Op alle gemeentelijke locaties zit 24 uur per dag beveiliging. Daarnaast zit er op iedere locatie een locatiebeheerder (…..)
2.7.
[de dochter] heeft op 14 juli 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouw van de schuur. In de aanvraag is vermeld dat het beoogde gebruik bestaat uit ‘woonruimte voor het opvangen van ontheemden en later te gebruiken als B&B-ruimte’. Deze aanvraag is nog niet door de Gemeente getoetst. De verbouwing is al wel volop gaande.
2.8.
De opvang zal bestaan uit appartementen en een gemeenschappelijke leefruimte op de eerste verdieping van het gebouw. De slaapkamer van [de ouders] . - die zich boven een gedeelte van de schuur bevindt - grenst aan deze leefruimte.
2.9.
[de ouders] . heeft bij brieven van 18 juli 2023 en 21 juli 2023 aan het college van B&W van de Gemeente zijn bezwaren tegen de opvanglocatie kenbaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft op 28 juli 2023 een bespreking plaatsgevonden tussen [de ouders] . en hun advocaat, mr. Van Oorschot, enerzijds en de burgemeester, mevrouw M. Waanders, en een andere advocaat van de Gemeente, mr. E. van der Goot, anderzijds. Daarbij is afgesproken dat de Gemeente de uitkomst van dit kort geding zal afwachten voordat zij verdere stappen zet.
2.10.
Aan de oostzijde van het perceel van [de ouders] . (ter hoogte van de sloot) staat een oude toegangspoort. [de dochter] heeft inmiddels een uitweg gerealiseerd aan de oostzijde van haar perceel (naar [straatnaam] ) en een schutting geplaatst aan de noordzijde van haar perceel, tussen de schuur (die op de erfgrens staat) en de oude toegangspoort.
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen - na wijzigingen van eis - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [de dochter] en de Gemeente te verbieden, een huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst aan te gaan met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres woonboerderij] , met als doel in deze onroerende zaak een opvanglocatie te creëren voor Oekraïense vluchtelingen, althans vluchtelingen van welk land dan ook, op straffe van een boete van € 250.000,00 - per partij hoofdelijk - in het geval de Gemeente, althans [de dochter] , in strijd met dit verbod handelt, te vermeerderen met een boete van € 50.000,00 per dag dat de situatie voortduurt;
2. subsidiair indien de primaire vordering wordt afgewezen, de Gemeente en [de dochter] te verbieden, een huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst aan te gaan voor de onroerende zaak gelegen aan de [adres woonboerderij] , die als inhoud heeft dat er meer dan 12 Oekraïense vluchtelingen worden opgevangen op deze locatie en langer duurt dan tot maart 2025, op straffe van een boete van
€ 250.000,00 - per partij hoofdelijk - in het geval de Gemeente, althans [de dochter] in strijd met dit verbod handelt, te vermeerderen met een boete van
€ 50.000,00 per dag dat de situatie voortduurt;
3. [de dochter] alsmede de Gemeente te verbieden, om nu, althans in de toekomst, een mogelijke huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst in welke vorm dan ook te verlengen, te weten langer te laten duren dan tot maart 2025, dit op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,00 - per partij hoofdelijk - indien partijen in weerwil van dit verbod handelen;
4. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[de dochter] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen
van eisers, met veroordeling van eisers in de proceskosten.
3.3.
De Gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van
eisers, met hoofdelijke veroordeling van eisers in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Inleiding
uitgangspunten
4.1.
Dit kort geding betreft een procedure tussen de Holding en [de ouders] . enerzijds en [de dochter] anderzijds. Daarnaast is de Gemeente door de Holding en [de ouders] . in deze procedure betrokken. Het geding ziet uitdrukkelijk niet op de vraag of er in [woonplaats 1] een opvanglocatie kan komen waar 35 Oekraïners gehuisvest gaan worden. Het gaat uitsluitend om de vraag of [de dochter] en/of de Gemeente onrechtmatig dreigen te gaan handelen door deze Oekraïners op te willen vangen in het aan [de dochter] toebehorende gedeelte van de woonboerderij, terwijl [de ouders] . in het andere gedeelte van de woonboerderij woonachtig is. Dat uit de door [de moeder] geïnitieerde enquête onder de inwoners van [woonplaats 1] zou blijken dat de inwoners van [woonplaats 1] dit evenmin een geschikte locatie vinden, zal in dit kort geding daarom buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.
Bij haar beoordeling gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat, zoals de Gemeente ter zitting heeft bevestigd, er (maximaal) 35 Oekraïners in de schuur gehuisvest gaan worden als de vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter zal dan ook voorbijgaan aan de stelling van eisers dat het om 42 Oekraïners gaat. Dat de schuur wordt omgebouwd voor de opvang van maximaal 42 personen mag zo zijn, maar er kan nu niet van dat aantal worden uitgegaan.
4.3.
Daarnaast gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat, zoals de Gemeente eveneens ter zitting heeft verklaard, de Oekraïners (bij afwijzing van de vordering) niet eerder in de schuur gehuisvest zullen worden dan nadat de omgevingsvergunning is verstrekt en dat bij het niet kunnen verlenen van deze vergunning de opvang op deze plek niet doorgaat.
spoedeisend belang
4.4.
[de dochter] is van plan om op korte termijn met de Gemeente een overeenkomst te sluiten waarbij zij haar schuur tijdelijk ter beschikking stelt voor de opvang van 35 Oekraïners. Onder welke benaming deze overeenkomst gesloten zal worden (huurovereenkomst, gebruiksovereenkomst of bruikleenovereenkomst) en hoe deze gekwalificeerd kan worden is voor de beoordeling van de vordering niet van belang. Eisers hebben dit kort geding aangespannen om dit te voorkomen, met name omdat zij vrezen voor ernstige (onrechtmatige) aantasting van hun woongenot. Daarmee is het spoedeisend belang van de primaire vordering onder 1 en de subsidiaire vordering gegeven.
4.5.
Bij de primaire vordering onder 3 hebben eisers naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang. De Gemeente heeft aangegeven dat het om tijdelijke opvang gaat, tot april 2025. Of de opvang - indien daartoe kan en mag worden overgegaan - daarna zo nodig voort kan duren, zal tegen die tijd op basis van een daartoe strekkende vordering beoordeeld moeten worden op basis van de omstandigheden van dat moment. De vordering onder 3 zal daarom worden afgewezen.
de vorderingen van de Holding
4.6.
De vorderingen van eisers zijn gebaseerd op (dreigend) onrechtmatig handelen van [de dochter] en de Gemeente. Waarom dit handelen jegens de Holding onrechtmatig zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. De Holding is eigenaar van het noordelijk gelegen perceel [nummer perceel] , maar het belang van deze vennootschap bij de ingestelde vorderingen is, ook desgevraagd, niet voldoende toegelicht. Het geschil gaat immers feitelijk over de overlast die [de ouders] . in zijn gedeelte van de woonboerderij verwacht. De vorderingen van de Holding acht de voorzieningenrechter dan ook niet toewijsbaar.
de vorderingen van [de ouders] . tegen [de dochter]
4.7.
Anders dan [de dochter] stelt, is ook [de vader] ontvankelijk in zijn vorderingen. Dat [de vader] geen (mede)eigenaar is van het gedeelte van de woonboerderij waarin hij woont, is geen ontvankelijkheidskwestie. Volgens vaste rechtspraak kunnen bepalingen van het burenrecht overigens van overeenkomstige toepassing zijn op de gebruiker/niet-eigenaar. In dit geval is dat ook zo, want [de vader] woont samen met de eigenaar in de woning naast [de dochter] .
4.8.
Evenmin is er sprake van misbruik van bevoegdheid. [de ouders] . ziet zijn ongestoorde woongenot bedreigd worden en het staat hem vrij om daartoe alle juridische middelen aan te wenden om te proberen dat tegen te houden, zolang geen sprake is van misbruik van procesrecht. Dat laatste is niet aan de orde.
afspraak
4.9.
[de ouders] . beroept zich er in de eerste plaats op dat hij in 2016 samen met [de dochter] de woonboerderij heeft gekocht. Zij hebben toen afgesproken dat er geen appartementen in hun onroerende zaken zouden worden gebouwd. Volgens de door [de moeder] ter zitting gegeven toelichting was dat een voorwaarde waaronder de aankoop van de woonboerderij door hen plaats zou vinden. [de dochter] heeft zich daar in eerste instantie tegen verzet, maar zij is later alsnog akkoord gegaan, aldus [de moeder] . [de dochter] heeft dit betwist. Volgens haar heeft zij van aanvang af aangegeven dat zij appartementen in de schuur wilde bouwen. In dit kort geding kan er niet van worden uitgegaan dat de door [de ouders] . gestelde afspraak is gemaakt. Dit is door [de ouders] ., ook na doorvragen ter zitting, onvoldoende aannemelijk gemaakt omdat [de ouders] . hiervoor amper feiten stelt en de afspraak gemotiveerd wordt betwist. De vordering is dus niet toewijsbaar op grond van een tekortkoming in de nakoming van een op [de dochter] rustende verbintenis die voortvloeit uit de gestelde overeenkomst.
instemming
4.10.
Het betoog van [de ouders] . dat er feitelijk sprake is van één bouwperceel en dat daarom zijn toestemming nodig is voor het in gebruik geven van de schuur aan de Gemeente voor de opvang van Oekraïners, gaat niet op. De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarnaar [de ouders] . verwijst zien op het verlenen van omgevingsvergunningen, waarbij getoetst moet worden aan de planvoorschriften van de vigerende bestemmingsplannen. De vraag of in het kader van een bestemmingsplan sprake is van één bouwperceel is niet te vergelijken met de kwestie die in deze zaak aan de orde is. Voor het kunnen aannemen van een instemmingsrecht is verder geen grondslag gesteld. Dat vereiste kan ook niet worden aangenomen. Er is sprake van twee kadastrale percelen waarvan het ene perceel in eigendom toebehoort aan [de moeder] en het ander perceel aan [de dochter] . Feitelijk en juridisch zijn [de ouders] . en [de dochter] niet meer dan buren in een twee-onder-één-kap-woning (ook al voelt dat wellicht anders, gelet op de woonsituatie en de achtergrond van de aankoopbeslissing in 2016). Er zijn ook geen interne doorgangen en de percelen zijn buiten feitelijk van elkaar gescheiden door erfafscheidingen. Het perceel met de schuur behoort aan [de dochter] in (volle) eigendom toe. Het is dan ook uitsluitend aan [de dochter] om te bepalen wat zij met haar eigendom doet. Daarbij komt haar contractsvrijheid toe om overeenkomsten met derden, zoals de Gemeente, te sluiten. Wat echter niet mag, is dat handelen door een buur onrechtmatig is jegens de andere buur. In zoverre is wel degelijk een grens aan te wijzen. Of er een reële dreiging is dat een onrechtmatige situatie hier gaat spelen zal hierna worden beoordeeld.
onrechtmatig handelen
4.11.
[de ouders] . stelt dat [de dochter] onrechtmatig jegens hem handelt, althans dat er een reële dreiging van onrechtmatig handelen is. Daartoe heeft hij een (groot) aantal argumenten aangevoerd. Die zullen hieronder, al dan niet in samenhang, worden beoordeeld.
4.12.
Dat [de ouders] . door de komst van (maximaal) 35 Oekraïners in de schuur een stoornis in het woongenot zal ondervinden acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk. Gelet op de plaatselijke situatie, waarbij men pal naast elkaar woont in een pand dat voorheen één pand is geweest, is goed voorstelbaar dat dit tot meer contact- en leefgeluid gaat leiden, zowel in de woning als in de tuin. Dit kan zeker door [de ouders] . als hinderlijk worden ervaren. In zoverre gaat de voorzieningenrechter niet mee in de betwisting door [de dochter] die inhoudt dat er niet of nauwelijks sprake zal zijn van geluidsoverlast. Dit geldt te meer nu [de ouders] . ter zitting heeft verklaard dat hij ook nu, tijdens de verbouwing van de schuur, stemgeluiden vanuit de schuur kan waarnemen en [de dochter] in het kader van dit kort geding geen (akoestisch) onderzoek heeft laten doen waaruit volgt dat geluidsoverlast in de nieuwe situatie niet te verwachten valt. Dit is overigens ook niet in het kader van het traject rond de aanvraag voor een omgevingsvergunning al vastgesteld, omdat toetsing aan het Bouwbesluit door de Gemeente ten tijde van de zitting nog niet had plaatsgevonden.
4.13.
De enkele stoornis in het genot is echter niet voldoende om de vordering toe te kunnen wijzen. Het gaat er om of een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat er een gegronde vrees bestaat voor onrechtmatige hinder. Het antwoord op de vraag of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak met betrekking tot artikel 5:37 BW afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. In dit geval is niet op voorhand vast te stellen dat de (tijdelijke) opvang van Oekraïense vluchtelingen een zodanige aantasting van de privacy en/of geluidshinder zal opleveren dat dit als onrechtmatige hinder gekwalificeerd kan worden en daarom nu al moet worden verboden. Dit zal pas goed kunnen worden beoordeeld als de Oekraïners - nadat de omgevingsvergunning is verleend - in het pand worden opgevangen. Op dat moment bestaat een beter beeld van de situatie en kan ook worden beoordeeld welke eventuele aanvullende maatregelen - voor zover die niet al door de omgevingsvergunning worden voorgeschreven - van [de dochter] gevergd kunnen en moeten worden.
4.14.
Dat de nieuwe situatie onveilig zal zijn, zoals [de ouders] . heeft gesteld, is evenmin voldoende aannemelijk geworden. Het feit dat er 24-uurs bewaking aanwezig is en dat de Gemeente maatregelen kan treffen in geval van overlast, betekent niet dat de situatie als potentieel onveilig bestempeld kan worden. Er wordt immers alles aan gedaan om dat te voorkomen. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien toegelicht dat de kinderen overdag naar school gaan en de volwassenen over het algemeen dan aan het werk zijn. De vrees van [de ouders] . dat hij zich niet meer vrijelijk op en rond het eigen erf zou kunnen bewegen waardoor hij ‘gevangen’ zou zitten in de eigen woning, is meer een gevoel dan een reële dreiging, mede gelet op wat hierna over de afscherming van het perceel wordt overwogen.
4.15.
Voor wat betreft de mogelijke schending van de privacy is verder van belang dat het perceel van [de dochter] is afgescheiden van het perceel van [de ouders] ., aan de zijkant (de noordzijde van het perceel van [de dochter] de Boer ) door middel van de door haar geplaatste schutting en aan de straatzijde (de westzijde van het perceel van [de dochter] ) door middel van (hoge) beplanting. De vrees van [de ouders] . dat de Oekraïners over zijn erf zullen 'zwerven', acht de voorzieningenrechter dan ook niet reëel. Dat de dakramen daadwerkelijk zicht geven op het erf van [de ouders] . is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Mocht dat toch zo zijn, dan kan van [de dochter] verlangd worden daarvoor de nodige maatregelen te treffen door de beglazing te voorzien van materiaal waardoor het zicht wordt weggenomen (artikel 5:50/5:51 BW). Voor wat betreft de door [de ouders] . genoemde nooddeur in de schuur, die uitkomt op het erf van [de ouders] ., staat vast dat het glas hiervan inmiddels is voorzien van ondoorzichtig materiaal. Verder gaat het om een nooddeur, die volgens [de dochter] alleen gebruikt zal worden bij eventuele calamiteiten. Een reële dreiging van aantasting van privacy ligt hierin dus niet besloten. Of dit (eventuele) gebruik van de nooddeur mogelijk leidt tot strijd met het recht van erfdienstbaarheid en aldus zou moeten leiden tot het gevraagde verbod, is niet, althans onvoldoende kenbaar, aan de vordering ten grondslag gelegd en zal daarom onbesproken worden gelaten.
4.16.
Verder stelt [de ouders] . dat er bouwkundige bezwaren zijn die maken dat het pand niet geschikt is voor de opvang van 35 personen. Hij verwijst daartoe naar een ‘quickscan’ die is gedaan door een niet bij naam genoemde bouwkundige en die als productie in het geding is gebracht. Of de schuur (bouwkundig) al dan niet aan de gestelde eisen voldoet, ligt niet ter beoordeling voor, althans kan in dit stadium niet door de voorzieningenrechter worden beoordeeld. Dat dient in de eerste plaats door de Gemeente te worden gedaan in het kader van de door de Gemeente te nemen beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning. Dat geldt onder andere voor de vraag of de schuur voldoet aan de daaraan te stellen geluidseisen, vooral daar waar de geplande leefruimte in de schuur grenst aan de slaapkamer van [de ouders] .
4.17.
[de ouders] . heeft ook nog gesteld dat de waarde van de woonboerderij met minimaal 30% zal dalen. [de ouders] . verwijst daartoe naar een door Hellema Makelaars opgesteld rapport. Voor schadevergoeding op grond van het BW is echter pas plaats bij onrechtmatig handelen. De huisvesting van de Oekraïners zal bovendien tijdelijk zijn. Er is niet gesteld dat [de moeder] het voornemen heeft om op korte termijn de woonboerderij te verkopen (waarbij dan ook nog een aanbiedingsplicht aan [de dochter] geldt). Daar komt bij dat de makelaar melding heeft gemaakt van parkeeroverlast en schending van privacy, terwijl hiervoor is geoordeeld dat deze vormen van te verwachten overlast niet aan de orde zijn, althans onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.
4.18.
[de ouders] . heeft tot slot een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid en artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM), maar ook dat kan niet tot een ander oordeel leiden. Redelijkheid en billijkheid vormen geen afzonderlijke grondslag voor toewijzing van een vordering en er is niet onderbouwd waarom het aangaan van een overeenkomst met de Gemeente in dit geval in strijd komt met artikel 8 EVRM.
4.19.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er op dit moment onvoldoende reden is om in kort geding in te grijpen, zodat de primaire vordering van [de ouders] . zal worden afgewezen. Ook een belangenafweging geeft daarvoor geen aanleiding, gelet op wat hiervoor is overwogen. In dat verband weegt ook mee dat sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang om tijdelijke huisvesting voor Oekraïners te realiseren.
4.20.
De subsidiaire vordering van [de ouders] . hoeft geen bespreking nu door de Gemeente is aangegeven dat zij vanwege de kosten geen overeenkomst wil sluiten voor het opvangen van slechts twaalf Oekraïners in de schuur. Daarmee heeft [de ouders] . geen belang bij die vordering, zodat ook die zal worden afgewezen.
de vorderingen van [de ouders] . tegen de Gemeente
4.21.
[de ouders] . heeft aangevoerd dat ook de Gemeente hem had moeten vragen om zijn instemming. Hiervoor valt echter geen rechtsplicht aan te wijzen. Dat het desondanks wel zorgvuldig zou zijn geweest wanneer de Gemeente de locatie in ogenschouw zou hebben genomen en vervolgens contact had opgenomen met [de ouders] . om hem gelet op de plaatselijke omstandigheden als naaste buur alvast te informeren, maakt de vordering echter nog niet toewijsbaar. Het enkele niet vooraf - dat wil zeggen: eerder dan de andere omwonenden - informeren betekent immers nog niet dat de gehele opvang daarom verboden kan worden. Daarvoor is een onrechtmatige daad nodig en daar heeft de Gemeente zich in zoverre niet schuldig aan gemaakt.
4.22.
Voor zover [de ouders] . heeft betoogd dat de door de Gemeente gekozen locatie niet geschikt is voor de opvang van Oekraïners omdat deze locatie zich onder 'zijn dak’ zal bevinden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De Gemeente heeft de taak opvangplekken te zoeken voor ontheemde Oekraïners. Daarbij heeft zij de nodige beleids- en beoordelingsvrijheid. Van een onrechtmatige daad van de Gemeente kan daarom in zoverre alleen gesproken worden wanneer bij de keuze voor de locatie niet de zorgvuldigheid in acht is genomen, die van de gemeente gevergd mocht worden. Dat hiervan sprake is, is niet onderbouwd. [de ouders] . heeft weliswaar heel in het algemeen gesteld dat er in de gemeente Waadhoeke andere (betere) locaties beschikbaar zijn, maar ook niet meer dan dat.
4.23.
Het klopt dat er momenteel wordt verbouwd zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend en dat de Gemeente daar niet tegen optreedt. Wat daar verder ook van zij, dit handelen kan niet leiden tot het verbieden van het sluiten van een overeenkomst met [de dochter] . Legalisering is wellicht mogelijk. Dat zal moeten blijken in het kader van de beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning. In het geval dat niet zo zal blijken te zijn zal de Gemeente niet overgaan tot het huisvesten van de Oekraïners in de schuur, zo heeft zij tijdens de zitting verklaard. De voorzieningenrechter gaat daar dan ook vanuit.
4.24.
[de ouders] . heeft verder - onder verwijzing naar de 'Handreiking Gemeentelijke Opvang Oekraïners (GOO)' en een artikel van Jos Feijtel, genaamd 'Bestemmingsplan negeren voor opvang Oekraïners kan explosief uitpakken' - gesteld dat gevreesd moet worden dat de Gemeente eerst de opvang van de Oekraïners zal regelen en pas daarna, na een gedoogperiode, de situatie zal legaliseren. De voorzieningenrechter overweegt dat, nu de Gemeente ter zitting uitdrukkelijk heeft toegezegd dat er geen Oekraïners in de schuur gehuisvest zullen worden voordat de omgevingsvergunning is verleend, deze vrees voor [de ouders] . niet gegrond is, zodat hierin ook geen aanleiding kan worden gevonden om de vorderingen van [de ouders] . toe te wijzen.
4.25.
[de ouders] . heeft ook met betrekking tot de vordering jegens de Gemeente een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. Nog daargelaten dat [de ouders] . niet heeft aangegeven op welke wijze de vestiging van een opvangcentrum een ongeoorloofde inbreuk vormt op het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op onder meer het privéleven en respect voor de woning, vloeit uit dit artikel niet voort dat de overheid het belang van de omwonenden altijd moet laten prevaleren.
Tot slot
4.26.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat alle vorderingen van eisers zullen worden afgewezen. Dat er vooralsnog onvoldoende aanleiding bestaat om er vanuit te kunnen gaan dat er sprake zal zijn van onrechtmatige hinder c.a. betekent echter niet dat na het daadwerkelijk huisvesten van de Oekraïners die situatie niet alsnog aan de orde kan zijn. Dat zal de praktijk moeten leren. Het al dan niet beschikken over een vergunning is volgens vaste rechtspraak overigens niet zonder meer bepalend voor het antwoord op de vraag of hinder al dan niet (on)rechtmatig is.
proceskosten
4.27.
Gelet op de familierelatie tussen [de ouders] . en [de dochter] , zullen de proceskosten tussen eisers en [de dochter] worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Weliswaar is de Holding een rechtspersoon, maar dit betreft een vennootschap van [de vader] Bovendien gaat de zaak vooral om [de ouders] . en niet om de Holding.
4.28.
Eisers zullen verder, hoofdelijk, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.079,00
Totaal € 1.755,00.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen de Holding en [de ouders] . enerzijds en [de dochter] anderzijds,
5.3.
veroordeelt de Holding, [de vader] en [de moeder] , hoofdelijk, met dien verstande dat indien de een betaalt de ander dat niet meer hoeft te doen, in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, tot op heden vastgesteld op € 1.755,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023.
c 110