ECLI:NL:RBNNE:2023:3553

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
10577282 CV EXPL 23-3412
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vermeerdering arbeidsduur in kort geding met betrekking tot RVU-regeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [A], een werknemer van FrieslandCampina, en zijn werkgever, FrieslandCampina Nederland B.V. [A] heeft verzocht om zijn arbeidsduur te verhogen naar een fulltime dienstverband van 36 uur per week, zodat hij gebruik kan maken van de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU-regeling) die door FrieslandCampina is ingesteld. [A] is sinds 1979 in dienst bij FrieslandCampina en werkt sinds 2021 parttime vanwege gezondheidsredenen. Hij is van mening dat de afwijzing van zijn verzoek om de arbeidsduur te verhogen, misbruik van bevoegdheid oplevert door de werkgever, omdat hij enkel om financiële redenen gebruik wil maken van de RVU-regeling.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat [A] een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, maar dat de kans van slagen in een bodemprocedure gering is. De rechter oordeelt dat het verzoek van [A] tot vermeerdering van de arbeidsduur niet kan worden ingewilligd, omdat het verzoek in wezen is gedaan om gebruik te maken van de RVU-regeling en niet uit een oprechte wens om meer te werken. De kantonrechter verwijst naar de parlementaire geschiedenis van de Wet flexibel werken, waaruit blijkt dat misbruik van recht kan worden aangenomen als het verzoek om aanpassing van de arbeidsduur voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor het is bedoeld.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [A] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van FrieslandCampina, vastgesteld op € 793,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om hun verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur goed te onderbouwen, vooral wanneer deze verzoeken verband houden met financiële voordelen.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: 10577282 \ CV EXPL 23-3412
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2023
in de zaak van
[A],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. J. Bonnema,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRIESLANDCAMPINA NEDERLAND B.V.,
te Amersfoort,
gedaagde partij,
hierna te noemen: FrieslandCampina,
gemachtigde: mr. L.E. Duijvis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van FrieslandCampina
- de mondelinge behandeling van 25 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van FrieslandCampina.
1.2.
Er is op 27 juli 2023 verkort vonnis gewezen. Het onderstaande vormt de uitwerking van dat vonnis.

2.De feiten

2.1.
[A] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 23 april 1979 in dienst bij FrieslandCampina, laatstelijk in de functie van Procesoperator Melkverwerking bij de afdeling Supply Chain Leeuwarden.
2.2.
[A] had tot 1 juli 2021 een fulltime dienstverband bij FrieslandCampina, zijnde een dienstverband met een arbeidsduur van 36 uur per week. Vanwege gezondheidsredenen is [A] vanaf 1 juli 2021 50 procent gaan werken en is hij voor 50 procent met deeltijdpensioen gegaan.
2.3.
Met ingang van 1 september 2022 is er een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU-regeling) van kracht binnen FrieslandCampina. Deze regeling stelt medewerkers met 45 dienstjaren bij FrieslandCampina in staat eerder te stoppen met werken voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd. In artikel 10 van de RVU-regeling is een hardheidsclausule opgenomen die luidt als volgt:
Indien de uitvoering van deze regeling naar oordeel van werkgever in een afzonderlijk geval zou leiden tot een evident onbillijke situatie, kan werkgever besluiten van de regeling af te wijken ten gunste van de betreffende werknemer. In die gevallen waarin het reglement niet voorziet, handelt werkgever naar de geest van de regeling (waarbij enig besluit van haar kant geen precedent zal scheppen voor andere situaties).
2.4.
Per e-mail van 12 september 2022 heeft [A] FrieslandCampina verzocht om, met toepassing van de hardheidsclausule in de RVU-regeling, op basis van een fulltime dienstverband gebruik te mogen maken van de RVU-regeling. FrieslandCampina heeft hierop aan [A] laten weten dat hij in aanmerking komt voor de RVU-regeling, maar dat als uitgangspunt daarvoor zijn huidige parttime dienstverband heeft te gelden. FrieslandCampina heeft verder aangegeven geen aanleiding te zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
2.5.
Per brief van 24 februari 2023 van zijn gemachtigde heeft [A] bij FrieslandCampina kenbaar gemaakt dat het antwoord van FrieslandCampina bij hem voor grote teleurstelling en boosheid heeft gezorgd. In de brief is toegelicht dat de situatie waarin [A] 50 procent werkt en 50 procent deeltijdpensioen ontvangt, voor hem financieel onaantrekkelijk is in vergelijking tot de RVU-regeling en dat de RVU-regeling hem in staat zou stellen eerder te stoppen met werken. Verder is in de brief opgenomen dat [A] vindt dat FrieslandCampina hem op de hoogte had kunnen brengen van de op handen zijnde RVU-regeling, zodat hij zijn besluit om parttime te gaan werken had kunnen uitstellen totdat er duidelijkheid bestond over de regeling. Tot slot heeft [A] met de brief van 24 februari 2023 een verzoek gedaan om zijn arbeidsduur weer naar fulltime te brengen.
2.6.
FrieslandCampina heeft per e-mail van 11 mei 2023 het verzoek van [A] tot vermeerdering van zijn arbeidsduur afgewezen. FrieslandCampina heeft daarbij aangegeven dat zij niet instemt met een dergelijk verzoek als dat tot doel heeft om aanspraak te kunnen maken op een hogere vergoeding op basis van de RVU-regeling. Ook na nadere correspondentie tussen partijen is FrieslandCampina bij haar standpunt gebleven.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. FrieslandCampina te veroordelen om binnen 7 dagen na het in dezen te wijzen vonnis, [A] met ingang van 1 augustus 2023 toe te laten zijn werkzaamheden bij FrieslandCampina te verrichten op basis van een (fulltime) arbeidsduur van 36 uur per week en de overige arbeidsvoorwaarden (zoals het salaris) dienovereenkomstig aan te passen;
2. FrieslandCampina te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 1.000,00 aan [A] voor iedere dag dat FrieslandCampina weigert dan wel nalaat aan de veroordeling zoals genoemd onder 1. te voldoen;
3. FrieslandCampina te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
FrieslandCampina voert verweer. FrieslandCampina concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [A] , met veroordeling van [A] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [A] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] zijn spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening voldoende aannemelijk gemaakt. [A] wil met ingang van 1 mei 2024 (het moment waarop hij 45 jaar in dienst is bij FrieslandCampina) gebruik maken van de RVU-regeling van FrieslandCampina, op basis van een fulltime dienstverband. [A] heeft gesteld dat indien een bodemprocedure moet worden afgewacht, hij mogelijk pas veel later dan 1 mei 2024 gebruik zou kunnen maken van de RVU-regeling op basis van een fulltime dienstverband. Hoewel FrieslandCampina heeft aangevoerd dat [A] volgens haar voldoende tijd heeft om voor 1 mei 2024 een bodemprocedure te voeren, acht de kantonrechter het gelet op de doorlooptijden van de rechtbank Noord-Nederland niet onwaarschijnlijk dat een bodemprocedure niet voor die datum zal zijn afgerond. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarin het spoedeisend belang van [A] gelegen.
4.3.
De vraag die partijen verdeeld houdt is of het verzoek van [A] tot vermeerdering van zijn arbeidsduur op grond van artikel 2 lid 5 van de Wet flexibel werken (Wfw) moet worden ingewilligd. [A] stelt dat er geen sprake is van zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen van FrieslandCampina - zoals bedoeld in artikel 2 lid 5 en lid 10 Wfw - die zich verzetten tegen inwilliging van zijn verzoek. FrieslandCampina voert als meest verstrekkende verweer dat het door [A] geldend maken van zijn recht op aanpassing van de arbeidsduur misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oplevert, omdat [A] het verzoek om vermeerdering van zijn arbeidsduur enkel heeft gedaan om gebruik te kunnen maken van de RVU-regeling van FrieslandCampina op basis van een fulltime dienstverband.
4.4.
De kantonrechter overweegt ter zake als volgt. In de memorie van toelichting op de Wfw is opgenomen dat het doel van de wetgever met deze wet is geweest om de combinatie van arbeid en privé effectief te ondersteunen. Een van de instrumenten om deze doelstelling te realiseren is het in de Wfw opgenomen recht op aanpassing van de arbeidsduur. Ten aanzien van het misbruik maken van het recht op aanpassing van de arbeidsduur is in de parlementaire geschiedenis van de Wfw onder meer het volgende opgenomen:
De werknemer zou misbruik maken van zijn recht op aanpassing van de arbeidsduur indien hij dit recht tijdens een periode van ziekte zou willen geldend maken. Hetzelfde geldt indien een zwangere werkneemster kort voor het zwangerschapsverlof een verzoek om vermeerdering van de arbeidsduur zou doen met het oogmerk om deze vermeerdering te effectueren tijdens dit verlof. [1]
Hieruit volgt dat er sprake is van misbruik van recht als het recht op aanpassing van de arbeidsduur voor een ander doel gebruikt wordt dan waarvoor zij is verleend. De genoemde situaties in de parlementaire geschiedenis leveren derhalve misbruik van bevoegdheid op in de zin van artikel 3:13 lid 2 BW. Hoewel de motieven die een werknemer heeft voor een verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur in beginsel geen rol spelen bij het al dan niet inwilligen van het verzoek - zoals ook door [A] is gesteld - vloeit uit de parlementaire geschiedenis voort dat deze motieven worden begrensd door de gevallen waar sprake is van misbruik van recht.
4.5.
[A] heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn verzoek om weer fulltime te mogen gaan werken. Nadat hij vanwege gezondheidsredenen per 1 juli 2021 parttime was gaan werken, raakte [A] in september 2022 op de hoogte van de RVU-regeling die met ingang van 1 september 2022 binnen FrieslandCampina van kracht is. [A] heeft gesteld dat is gebleken dat FrieslandCampina al vanaf begin 2021 met de vakbonden over de RVU-regeling heeft onderhandeld. Verder heeft [A] gesteld dat hij zijn besluit om parttime te gaan werken en gebruik te gaan maken van deeltijdpensioen hoogstwaarschijnlijk zou hebben uitgesteld als FrieslandCampina hem op de ophanden zijnde RVU-regeling had gewezen. De huidige situatie waarin [A] parttime werkt en deeltijdpensioen ontvangt is voor hem financieel onaantrekkelijk in vergelijking tot de RVU-regeling. In verband hiermee en omdat de RVU-regeling hem in staat zou stellen om eerder te stoppen met werken, heeft [A] FrieslandCampina verzocht om hem, met toepassing van de hardheidsclausule, op basis van een fulltime dienstverband in aanmerking te laten komen voor de RVU-regeling. FrieslandCampina heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule en heeft [A] laten weten dat hij op basis van zijn huidige parttime dienstverband in aanmerking komt voor de RVU-regeling. [A] is erg teleurgesteld over deze reactie en heeft bij FrieslandCampina aangegeven geen andere mogelijkheid te zien dan op basis van de Wfw een verzoek te doen om zijn arbeidsduur weer naar fulltime te brengen, opdat hij zo in aanmerking zou komen voor een volledige toepassing van de RVU-regeling.
4.6.
Hoewel [A] de intentie heeft om tot 1 mei 2024 daadwerkelijk weer fulltime te gaan werken, volgt uit het voorgaande duidelijk dat de enige reden voor zijn verzoek tot vermeerdering van de arbeidsduur is dat hij per 1 mei 2024 gebruik wil maken van de RVU-regeling van FrieslandCampina, op basis van een fulltime dienstverband. De kantonrechter ziet daarmee een parallel tussen de situatie van [A] en het in 4.4 genoemde voorbeeld uit de parlementaire geschiedenis van een verzoek tot vermeerdering van de arbeidsduur met het oogmerk om deze vermeerdering tijdens zwangerschapsverlof te effectueren. De wens tot meer werken staat niet voorop, maar het verkrijgen van de daaruit voortvloeiende financiële voordelen. Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de wens van [A] om - na een dienstverband van 45 jaar, waarvan hij 42 jaar fulltime heeft gewerkt - op basis van een fulltime dienstverband gebruik te kunnen maken van de RVU-regeling, is de Wfw niet bedoeld voor dergelijke situaties. In het licht van voornoemde omstandigheden dient er volgens de kantonrechter ernstig rekening mee gehouden te worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het door [A] geldend maken van zijn recht op aanpassing van de arbeidsduur misbruik van bevoegdheid oplevert in de zin van artikel 3:13 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is toewijzing van de voorlopige voorziening in verband hiermee niet gerechtvaardigd.
4.7.
Het enkele feit dat [A] stelt zwaarwegende belangen te hebben bij toewijzing van zijn verzoek tot vermeerdering van de arbeidsduur kan niet leiden tot een ander oordeel. De beoordeling in kort geding kan niet enkel op een belangenafweging rusten, maar vindt steeds plaats in samenhang met een oordeel over de aannemelijkheid van een rechtsgrond voor de vordering. Overigens leidt een belangenafweging in dit geval ook niet tot de conclusie dat FrieslandCampina moet worden veroordeeld om [A] weer op basis van een fulltime arbeidsduur toe te laten tot zijn werkzaamheden. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat [A] het belang heeft benadrukt om zijn deeltijdpensioen zo snel mogelijk te kunnen stopzetten, om zo verdere vermindering van zijn pensioen na AOW-gerechtigde leeftijd te voorkomen. [A] gaat er daarbij van uit dat hij zijn deeltijdpensioen kan stopzetten, maar door FrieslandCampina wordt betwist dat dit mogelijk is. Partijen hebben hun standpunten omtrent het al dan niet kunnen stopzetten van deeltijdpensioen onvoldoende met stukken onderbouwd, waardoor hierover geen duidelijkheid is ontstaan. Daardoor is ook niet duidelijk of [A] verdere vermindering van zijn pensioen kan voorkomen. Daarnaast neemt de kantonrechter in aanmerking dat [A] vanwege gezondheidsredenen per 1 juni 2021 parttime is gaan werken en dat hij heeft aangegeven dat fulltime werken hem zwaar viel. Gelet hierop zal het niet in het belang van de gezondheid van [A] zijn (en daarmee ook niet in het belang van FrieslandCampina) om weer fulltime te gaan werken.
4.8.
Gelet op al het voorgaande zal de voorlopige voorziening worden afgewezen.
4.9.
[A] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van FrieslandCampina vastgesteld op € 793,00 ter zake van salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [A] af,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van FrieslandCampina tot dit vonnis vastgesteld op € 793,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K. Hoogslag en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.
54374

Voetnoten

1.