ECLI:NL:RBNNE:2023:3547

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 22/3469
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding aanvraag Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen beoordeeld. Eiser had op 28 december 2019 een aanvraag ingediend voor schade aan zijn woning aan de Voorstraat 21 te [woonplaats 2]. Het Instituut heeft deze aanvraag op 15 november 2021 afgewezen, en het bezwaar van eiser is op 23 augustus 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 26 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het Instituut aanwezig waren, evenals deskundige G. Haanstra.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing, omdat de woning van eiser niet als een bijzonder kwetsbaar object kan worden gekwalificeerd. De rechtbank baseert haar oordeel op de adviezen van deskundigen J. Uilhoorn en G. Haanstra, die beiden hebben geconcludeerd dat de woning niet voldoet aan de criteria voor bijzondere kwetsbaarheid. De rechtbank stelt vast dat de woning zich meer dan 6 kilometer buiten het Groningenveld bevindt en dat de trillingssnelheid van 1,61 mm/s niet voldoende is om te concluderen dat de schade door gaswinning is veroorzaakt.

De rechtbank wijst erop dat er geen bewijs is dat de schade aan de woning is ontstaan door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Daarom is het Instituut niet verplicht om verder onderzoek te doen naar de schadeoorzaak. De uitspraak wordt gedaan door rechter A.W. Wassink, en het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. A.Z. van Braam),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen

(gemachtigde: mr. S.C. Goldbohm en mr. B.C. Rots).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor schadevergoeding.
1.1.
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (het Instituut) heeft deze aanvraag met het besluit van 15 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2022 heeft het Instituut het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift voorzien van een nader advies van deskundige G. Haanstra (Haanstra) van schade-expertisebureau 10BE.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het Instituut. Daarnaast is deskundige Haanstra verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van schadevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Op 28 december 2019 heeft eiser een aanvraag tot schadevergoeding ingediend voor schade aan de woning aan de Voorstraat 21 te [woonplaats 2] bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), rechtsvoorganger van het Instituut.
4.2.
Het Instituut heeft advies gevraagd aan deskundige J. Uilhoorn (Uilhoorn) van schade-expertisebureau 10BE over de vraag of de woning een bijzonder kwetsbaar object betreft. Uilhoorn heeft op 19 juni 2020 heeft een adviesrapport uitgebracht en geconcludeerd dat geen sprake is van een bijzonder kwetsbaar object.
4.3.
In het primaire besluit van 15 november 2021 heeft het Instituut de aanvraag van eiser afgewezen. Het instituut heeft onder verwijzing naar het advies van het Panel van deskundigen (het Panel) van 22 januari 2019 het bewijsvermoeden niet van toepassing geacht. De berekende trillingssnelheid met een overschrijdingskans van 1% ligt lager dan
2 mm/s.
4.4.
Eiser heeft op 24 december 2021 bezwaar gemaakt. Eiser heeft afgezien van de mogelijkheid om zijn bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting.
4.5.
Op 23 augustus 2022 heeft het Instituut met de beslissing op bezwaar het primaire besluit in stand gelaten.
Bewijsvermoeden
5. Tussen partijen is in geschil of het bewijsvermoeden van toepassing moet worden geacht op de schade aan de woning. Het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat als, binnen het effectgebied van het Groningenveld, fysieke schade aan gebouwen en werken ontstaat die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade door gaswinning veroorzaakt is.
5.1.
Het Instituut heeft ter afbakening van dit effectgebied advies gevraagd aan het Panel. Op 22 januari 2019 heeft het Panel zijn advies over het bewijsvermoeden uitgebracht (het paneladvies). In het paneladvies zijn twee criteria voor de afbakening opgenomen:
  • (i) een grens van 6 kilometer buiten de begrenzing van het Groningenveld; en
  • (ii) plaatsen waar een beving tenminste een trilling van 2 mm/s bij een overschrijdingskans van 1% heeft veroorzaakt.
5.2.
Naar aanleiding van nader onderzoek door TNO en TU Delft naar de directe effecten van diepe bodemdaling en van Deltares naar de indirecte effecten van diepe bodemdaling is het eerste criterium komen te vervallen. De beving bij Huizinge heeft de hoogst berekende trillingssnelheid ter plaatse van de woning van eiser veroorzaakt, namelijk 1,61 mm/s met een overschrijdingskans van 1%. Aan het tweede criterium wordt, volgens het Instituut, dan ook niet voldaan.
5.3.
In uitzonderlijke gevallen kan het bewijsvermoeden toch van toepassing zijn, ook als de grenswaarde van 2 mm/s niet is bereikt. In het verweerschrift is hierover opgemerkt dat dan sprake dient te zijn van een bijzonder kwetsbaar object als bedoeld in het paneladvies en dat deze uitzonderingscategorie inhoudelijk is ingevuld aan de hand van het advies van ir. P.C. van Staalduinen ‘
Overwegingen bij de uitzonderlijke toepassing van het bewijsvermoeden’van 27 mei 2020. Een object moet aan twee ingangsvoorwaarden voldoen:
  • (i) de trillingssnelheid ter plaatse moet minimaal 1,6 mm/s bij een overschrijdingskans van 1% zijn geweest; en
  • (ii) de woning moet vóór 1970 gebouwd zijn.
Voldoet de woning aan deze twee ingangsvoorwaarden, dan beoordeelt het Instituut aan de hand van vijf criteria of er sprake is van specifieke omstandigheden ten aanzien van de bouwwijze van de woning die dit gebouw bijzonder gevoelig maken voor bevingen.
5.4.
Aan de twee ingangsvoorwaarden is voldaan. Ter beoordeling van de gevoeligheid van de woning voor bevingen heeft het Instituut eerst Uilhoorn en vervolgens Haanstra gevraagd om te adviseren over de uitzonderlijke toepassing van het bewijsvermoeden. Uilhoorn en Haanstra komen, ieder afzonderlijk, tot de conclusie dat de woning niet valt te kwalificeren als bijzonder kwetsbaar object. De woning voldoet aan geen van de vijf genoemde criteria.
5.5.
Het Instituut heeft op grond van hetgeen hiervoor wordt omschreven, zich op het standpunt gesteld dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is.
5.6.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het bewijsvermoeden wel van toepassing moet worden geacht. Volgens eiser is er sprake van een kwetsbaar pand door inklinking van de ondergrond. Deze inklinking is volgens eiser veroorzaakt door bodemdaling. Ter zitting is naar voren gebracht dat de trillingssnelheid van 1,61 mm/s voldoende is om de scheuren te veroorzaken. Tot slot is er volgens eiser sprake van een kwetsbaar gebouw, waarmee in de beoordeling geen rekening is gehouden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De woning waar het hier om draait is gelegen op een afstand van meer dan 6 kilometer buiten de begrenzing van het Groningenveld en de gasopslag Norg. Het Panel heeft over deze grens in het paneladvies het volgende overwogen:
“Bij schade door bodembeweging die bestaat uit stijging of zakking van de bodem is de geografische reikwijdte waarbinnen de stijging of zakking kan ontstaan beperkt. Dit zal namelijk slechts boven het mijnbouwwerk kunnen zijn en in een zeer beperkte kring daaromheen. Het Panel hanteert hierbij een ruime grens van 6 km buiten de begrenzing van het Groningenveld (blz. 12).”
Eiser heeft geen stukken ingebracht die er op wijzen dat er op de locatie waar het hier om gaat wel sprake is van bodemdaling als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld.
6.2.
In het paneladvies is over de gehanteerde grens van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 1% het volgende vermeld:
“2 mm/s in combinatie met een overschrijdingskans van meer dan 1% (…) is equivalent met een topwaarde van 0,44 mm/s in combinatie met een overschrijdingskans van 50%.
(…) bij dit criterium is de kans op schade bij een gebouw of werk dat zich bevindt op een ten opzichte van het epicentrum van de beving verder weg gelegen locatie in een individueel geval minder dan circa 1 op 10.000. (…) Op een gegeven moment gaat de trilling op in – zoals het Panel dit gemakshalve aanduidt – de ‘achtergrondtrilling’, waaraan elk gebouw of werk dagelijks staat blootgesteld. Hierbij bestaat binnen het Panel consensus dat:
(i) een trilling met een topwaarde van 0,1 à 0,2 mm/s of minder niet merkbaar is voor personen die in een gebouw of werk verblijven;
(ii) achtergrondtrillingen door normaal gebruik van een gebouw of werk en invloeden van buitenaf (zoals trillingen door diverse soorten verkeer en bijzondere weersomstandigheden, zoals onweer of storm) regelmatig incidentele pieken in trillingen in gebouw of werk veroorzaken binnen de reikwijdte van topwaarden van 0,3 tot 0,5 mm/s en het gebouw of werk, volgens de praktijkervaring, hiervoor geen aanwijsbare gevoeligheid heeft;
(iii) voor zover trillingen met een iets grotere sterkte schade aan een gebouw of werk kunnen veroorzaken, deze schade gering van omvang zal zijn.”
Blijkens de tekst hebben trillingen op de locatie van de woning van eiser het niveau van normale achtergrond(piek)trillingen niet overstegen.
6.3.
Het Panel heeft op blz. 15 vermeld dat in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk een uitzondering moet worden gemaakt op de hiervoor vermelde criteria. Het Panel denkt in dit verband aan fysieke schade aan een gebouw of werk dat, gelet op de aard van de locatie van dit gebouw of werk, al dan niet in combinatie met de bijzondere constructiekenmerken van dat gebouw of werk, gevoeliger is voor aardbevingen dan andere gebouwen of werken. Wat betreft deze uitzonderlijke categorie
'gevoelige gebouwen of werken'moet volgens het Panel worden gedacht aan gebouwen of werken in wierdendorpen, op taluds en langs slootkanten, of bepaalde grote boerderijen of molens. In de adviezen van de deskundigen Uilhoorn en Haanstra is aan de hand van het onder 5.3. genoemde advies gekeken of specifieke omstandigheden ten aanzien van de bouwwijze van de woning spelen die het gebouw bijzonder gevoelig maken voor bevingen. Zij hebben geconcludeerd dat dat niet het geval is. In hetgeen door eiser naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen grond gelegen om deze adviezen terzijde te schuiven.
6.4.
Nu er geen aanleiding is om aan te nemen dat de schade ontstaan is door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld of gasopslag bij Norg, is het Instituut niet gehouden om onderzoek te doen naar de schadeoorzaak.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.