ECLI:NL:RBNNE:2023:35

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
18.208052.20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor drugshandel, hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

Op 5 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van drugshandel, het hebben van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met de aanhouding van de verdachte op 14 augustus 2020, waarbij harddrugs in zijn bezit werden aangetroffen. De verdachte heeft in de periode van 1 mei 2020 tot en met 2 december 2020 meerdere keren harddrugs verkocht en had een hennepkwekerij in zijn woning. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van een specifiek feit dat de verdachte ontkende. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling en motivatie om zijn leven te beteren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de feiten ernstig waren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien het tijdsverloop en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering na voorwaardelijke veroordeling behandeld, waarbij de officier van justitie de omzetting van de gevangenisstraf naar een taakstraf heeft gevorderd. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, waarbij de verdachte ook een taakstraf van 60 uren kreeg opgelegd in plaats van de eerder opgelegde gevangenisstraf van 2 weken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18.208052.20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.078095.20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 05 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L. Klewer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-De Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2020 tot en met 02 december 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of een
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of in ieder geval op 14 augustus 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • 1,34 gram cocaïne en/of
  • 2,99 gram heroïne en/of
  • 3,09 gram heroïne en/of- 0,58 gram amfetamine (speed) en/of in ieder geval op 02 december 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • 0,16 gram heroïne en/of
  • 0,18 gram cocaïne en/of- 46,40 gram cocaïne
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine (speed) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2 hij op of omstreeks 2 december 2020 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,06 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2019 tot en met 19 augustus 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, in een pand aan de [straatnaam] , meerdere malen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, een hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of in elk geval op 19 augustus 2020, aldaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 209, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2019 tot en met 19 augustus 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde bezit van harddrugs op 14 augustus 2020. Verdachte heeft ontkend dat hij het tasje waarin de drugs zijn aangetroffen om zijn middel had. Uit het dossier volgt dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat het tasje van hem was en dat meerdere personen gebruik maken van de auto waarin het tasje lag.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte heeft de feiten duidelijk en ondubbelzinnig bekend, met uitzondering van het onder feit 1 ten laste gelegde bezit van harddrugs op 14 augustus 2020. De rechtbank volstaat voor de feiten die verdachte heeft bekend met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 december 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2020,opgenomen op pagina 288 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020232477 van 2 juli 2021, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een kennisgeving van inbeslagneming van 2 december 2020, opgenomen op pagina 33 e.v. vanvoornoemd dossier;
een kennisgeving van inbeslagneming van 2 december 2020, opgenomen op pagina 35 e.v. vanvoornoemd dossier;
een kennisgeving van inbeslagneming van 3 december 2020, opgenomen op pagina 37 e.v. vanvoornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 23 december 2020 met bijlagen (3 x rapportage NFI), opgenomen op pagina 310 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 januari 2021 metbijlagen, opgenomen op pagina 214 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 mei 2021,opgenomen op pagina 270 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] ;
een kennisgeving van inbeslagneming van 2 december 2020, opgenomen op pagina 31 e.v. vanvoornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 december 2020,opgenomen op pagina 298 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2020,opgenomen op pagina 299 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij van 21 augustus 2020, opgenomen op pagina 332 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
een aangifte van 1 september 2020 met bijlagen, opgenomen op pagina 375 e.v. van voornoemddossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] , namens [benadeelde partij] .
Bezit harddrugs op 14 augustus 2020 (feit 1)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1
Verdachte heeft ter zitting van 22 december 2022 verklaard dat hij op 14 augustus 2020 is aangehouden in een witte Citroen Berlingo met het kenteken [kenteken] . Medeverdachte
[medeverdachte] kwam toen aanrijden op zijn scooter. [medeverdachte] deed vervolgens de deur van de auto open, pakte het heuptasje en rende weg met het heuptasje.
2
De verbalisanten die verdachte op 14 augustus 2020 hebben aangehouden hebben onder meer het volgende geverbaliseerd:
“Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben naar de bestuurderszijde van het voertuig gelopen en heb de bestuurder aangesproken. Ik herkende deze persoon als de mij ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] . Ik zag dat hij in het voertuig zat en een zwart heuptasje om zijn middel droeg. Ik zag dat dit een zwart lederen heuptasje was. Dit tasje viel mij op, omdat [verdachte] een geel t-shirt droeg. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , had zicht op [verdachte] . Ik heb kort achter het voertuig overleg gehad met verbalisant [verbalisant 2] . Ik had toen nog zicht op het portier en de geopende ruit van het voertuig. Dit overleg heeft enkele seconden geduurd en gedurende deze tijd heb ik [verdachte] niet in het zicht gehad en zou hij eventueel het tasje af hebben kunnen doen. Het tasje kan toen op geen enkele wijze het voertuig hebben verlaten. Ik heb [verdachte] aangesproken en hem verzocht uit de auto te stappen. Ik zag dat [verdachte] uitstapte. Ik zag dat op de vloer van de auto voor de bestuurdersstoel een bruin bolletje lag, wat ik herkende als een verpakking met een kleine hoeveelheid harddrugs. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb [verdachte] gevraagd zijn zakken leeg te maken. Terwijl ik hiermee bezig was, hoorde ik vanuit de richting van de Scherhemstraat een bromfiets aan komen rijden. Ik hoorde dat de bromfiets op 1 meter vanaf ons, verbalisanten en [verdachte] werd stilgezet. Ik, eerste verbalisant, herkende de bestuurder van de bromfiets als zijnde de mij bekende Madi [medeverdachte] , geboren op 1 juli 1970 te [geboorteplaats] . Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat [medeverdachte] en [verdachte] in een buitenlandse taal, welke ik niet verstond met elkaar spraken. Ik zag dat [medeverdachte] om de auto heen liep en het bestuurdersportier opende en direct het zwarte heuptasje wat in de deur was weggelegd pakte en hiermee wegrende in de richting van het Boschplein. Het leek mij dat hij wist waar het tasje lag, omdat hij bijna zonder te kijken het tasje uit het vakje van het portier haalde. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben vervolgens achter
[medeverdachte] aangerend en hield continu zicht op hem. Ik herkende het zwarte tasje als zijnde het heuptasje dat [verdachte] eerder om zijn middel had. Ik zag dat [medeverdachte] het tasje snel weggooide in de ondergrondse papiercontainer aan het Boschplein. Uit onderzoek in het heuptasje bleek dat hier een grote hoeveelheid harddrugs in zat. Ik herkende dit zwarte lederen heuptasje als het tasje dat ik bij [verdachte] om zijn middel had zien zitten. Hierna hebben wij het inbeslaggenomen voertuig onderzocht en vonden wij onder de bijrijdersstoel nog een bruin bolletje. In het heuptasje zaten drie plastic potjes, 1 met 4 bolletjes met wit poeder, 1 met 16 bolletjes met wit poeder en 1 met 14 bolletjes met bruin poeder.”
3
De drugs die in het heuptasje werden aangetroffen zijn in beslag genomen.
4De drugs zijn onderzocht en gewogen en van de goederen die een positief resultaat gaven op de aanwezigheid van drugs is een monster ingezonden naar het NFI.
5Uit de rapporten van het NFI blijkt dat de ingezonden monsters amfetamine
6, heroïne
7en cocaïne
8bevatten.
Bewijsoverweging
In het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal wordt expliciet beschreven dat de verbalisant heeft gezien dat verdachte het heuptasje, waar uiteindelijk de drugs in werden aangetroffen, om had. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging ter terechtzitting heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van voormeld ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van de politie.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte op 14 augustus 2020 cocaïne, heroïne en amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 2 december 2020 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meerdere malen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en op 14 augustus 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • 1,34 gram cocaïne en
  • 2,99 gram heroïne en
  • 3,09 gram heroïne en- 0,58 gram amfetamine (speed) en op 2 december 2020 opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • 0,16 gram heroïne en
  • 0,18 gram cocaïne en- 46,40 gram cocaïne
zijnde heroïne en cocaïne en amfetamine (speed) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2 hij op 2 december 2020 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,06 kilogram, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3
hij in de periode van 23 oktober 2019 tot en met 19 augustus 2020 te Sneek, gemeente SúdwestFryslân, in een pand aan de [straatnaam] , meerdere malen, telkens opzettelijk heeft geteeld, hoeveelheden hennep en op 19 augustus 2020 aldaar opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal ongeveer 209 hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
hij in de periode van 23 oktober 2019 tot en met 19 augustus 2020 te Sneek, gemeente SúdwestFryslân, een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Hij heeft in de periode van oktober 2019 tot en met augustus 2020 een hennepkwekerij in zijn woning gehad en heeft in die periode elektriciteit gestolen. Daarnaast heeft hij vanaf mei 2020 tot en met december 2020 gedurende een periode van zeven maanden harddrugs (cocaïne, heroïne en amfetamine) verkocht. Ten slotte heeft hij op drie momenten hennep en harddrugs aanwezig gehad. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Handel in drugs en het produceren en telen daarvan gaat gepaard met veel andere vormen van criminaliteit. Door zijn handelen heeft verdachte daaraan bijgedragen. Daarnaast zijn harddrugs schadelijk voor de volksgezondheid.
Naast de aard en de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 1 december 2022 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten.
Uit het reclasseringsrapport van 21 november 2022 blijkt dat een positieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden in het leven van verdachte. Sinds de laatste veroordeling heeft verdachte ingezien dat zijn keuzes hem in de problemen hebben gebracht. Hij is gemotiveerd om het goede voorbeeld te geven aan zijn kinderen. Hij heeft een baan gevonden en betaalt zijn schulden af. Verdachte wordt omringd door een positief en steunend netwerk. Hij heeft in de afgelopen periode op vrijwillige basis een behandeling gevolgd bij de GGZ. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat verdachte ook zonder reclasseringstoezicht voldoende gemotiveerd lijkt om op het rechte pad te blijven.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn (in beginsel twee jaar) te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn overschreden. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
De feiten rechtvaardigen in beginsel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet (meer) passend is. Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie redelijk. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Met het opleggen van de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht. Verder werkt dit strafdeel als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 30 oktober 2020 van de politierechter van de rechtbank NoordNederland, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 november 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 1 december 2022 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de straf wordt omgezet naar een taakstraf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de straf is opgelegd voor een ander feit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de gevangenisstraf moet worden omgezet naar een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op hetgeen ter terechtzitting is behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats daarvan een taakstraf te gelasten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 4 maanden zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag voorlopige hechtenis.

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.078095-20:

Gelast het verrichten van een taakstraf voor de duur van 60 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, oorspronkelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 30 oktober 2020.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 05 januari 2023.
Mr. M. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt. De genoemde pagina’s bevinden zich in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020232477 gesloten op 2 juli 2021.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 22 december 2022.
Het proces-verbaal van bevindingen van 16 augustus 2020, p. 81 e.v.
Kennisgeving van inbeslagneming van 14 augustus 2020, p. 10 e.v., kennisgeving van inbeslagneming van 14 augustus 2020, p. 12 e.v., kennisgeving van inbeslagneming van 14 augustus 2020, p. 14 e.v. en kennisgeving van inbeslagneming van 14 augustus 2020, p. 17 e.v.
Het proces-verbaal van verdovende middelen van 3 september 2020, p. 248 e.v.
Rapport NFiDENT van 3 september 2020, p. 252.
Rapport NFiDENT van 2 september 2020, p. 253 en rapport NFiDENT van 2 september 2020, p. 254.
Rapport NFiDENT van 2 september 2020, p. 255.