In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 27 juli 2023, zijn de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst aan de orde. Eiser had voor de jaren 2016 tot en met 2019 een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) afgesloten via [X] B.V., waarbij de verzekering was ondergebracht bij [Y] Limited, een verzekeraar gevestigd in Guernsey. De inspecteur had navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, omdat de betaalde premies volgens hem niet aftrekbaar waren, aangezien [Y] Limited geen toegelaten verzekeraar is in de zin van artikel 3.126 van de Wet IB 2001.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat de premies aftrekbaar waren omdat [Z] B.V. de polis beheerde en eindverantwoordelijk was voor de verzekering. De rechtbank oordeelde echter dat [Y] Limited de verzekeraar is en dat eiser niet heeft aangetoond dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank concludeerde dat de door eiser betaalde premies niet verschuldigd zijn aan een toegelaten verzekeraar, waardoor de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van de status van de verzekeraar voor de aftrekbaarheid van premies in de inkomstenbelasting. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de premies aan een toegelaten verzekeraar zijn betaald, en de rechtbank bevestigde dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2016 tot en met 2019 in stand blijven. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.