ECLI:NL:RBNNE:2023:3445

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
18-044326-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Hoogeveen

Op 12 februari 2023 heeft de verdachte in Hoogeveen met een vuurwapen geschoten in de richting van de aangever, terwijl deze zich op een trap bevond. De verdachte heeft hierbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, hoewel geen geoefend schutter, in paniek handelde en niet kon uitsluiten dat de kogel de aangever zou raken. De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, waaronder poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest, en er is een contact- en locatieverbod opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft vastgesteld op € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook beslist over de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen, waaronder het vuurwapen en kogelpatronen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/044326-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
1 augustus 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij, op of omstreeks 12 februari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, op (zeer) geringe afstand met een vuurwapen heeft geschoten op het hoofd en/of torso, althans het lichaam van voornoemde
[slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 12 februari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op (zeer) geringe afstand met een vuurwapen heeft geschoten op het hoofd en/of torso, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 12 februari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op (zeer) geringe afstand met een vuurwapen te schieten in de richting van het hoofd en/of de torso, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] ;
2 hij, in de periode van 30 januari 2023 tot en met 12 februari 2023 te Hoogeveen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Carl Walther, type TPH, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Hij heeft ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde het volgende aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven:
Gelet op de stukken in het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard bewust niet op aangever te hebben geschoten, zodat van vol opzet geen sprake is. Van voorwaardelijk opzet is eveneens geen sprake, nu verdachte bewust náást aangever heeft geschoten, zodat hij niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Bovendien is onbekend hoe die aanmerkelijke kans moet worden beoordeeld, nu niet exact kan worden vastgesteld hoe dicht de kogel langs aangever is gevlogen. Het enkele schieten in een trapopgang is op zichzelf onvoldoende om het bestaan van die aanmerkelijke kans aan te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is – ook in onderdelen – slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudend:
Ik heb gedurende de ten laste gelegde periode een vuurwapen geleend. Ik wist dat het vuurwapen geladen was toen het in mijn kelder lag. Ik heb eenmaal een proefschot met dit wapen afgevuurd. Op 12 februari 2023 heb ik in de trapopgang eenmaal met het vuurwapen geschoten. Op het moment dat ik schoot bevond aangever zich op de trap en was hij al op weg naar buiten, hij liep van mij weg en met zijn rug dus naar mij gekeerd. Ik stond op dat moment onderaan de trap, naast de deur die rechtstreeks toegang geeft tot mijn kelder.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 februari 2023,opgenomen op pagina 57 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023038505 (Turkije) d.d. 11 april 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben de trap naar beneden gelopen. Ik zag dat daar weer een deur was. Deze deur was op slot. Ik begon tegen de deur te slaan en later ook nog trappen. Ineens ging de deur open. Ik zag hem staan. Ik zag een boze blik. Hij riep wel wat, maar heb niet verstaan wat hij riep. Ik denk dat ongeveer anderhalve meter afstand betrof. Ik zag een handvuurwapen. Zwart van kleur. Ik zag dat zijn arm omhoog ging. Ik zag het vuurwapen in een flits. Toen ik dat zag ben ik zo snel mogelijk naar boven gegaan. Ik was dus behoorlijk bang voor mijn leven. Ik hoorde toen een schot. Ik stond toen ongeveer op de vierde traptrede. Ik ben toen kruipend de trap opgegaan, naar buiten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 2 maart 2023,opgenomen op pagina 139 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] :
Goednummer: PL0100-2023038505-1575128.
Bij het wapen werd een bijpassend patroonmagazijn aangeleverd (SIN AAQM7255NL). Een patroonmagazijn is een essentieel onderdeel van wezenlijke aard voor de werking van een pistool (vuurwapen).
Het inbeslaggenomen voorwerp is een semi-automatisch centraalvuur pistool geschikt om projectielen door een loop af te schieten.
De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal schotbaanonderzoek d.d. 23 februari2023, opgenomen op pagina 143 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 2] en [naam 1] :
Gezien vanuit een positie onder aan de trap net buiten de woonruimte beneden was op de bovenste traptrede een schotbeschadiging aanwezig. Het betrof hier een in-schotbeschadiging. Gezien de vorm en de positie van deze schotbeschadiging is het projectiel aan de onderzijde van de houten traptrede ingeslagen en achter gebleven in het hout.
Na onderzoek aan de door ons aangetroffen schotbeschadiging is het meest waarschijnlijk dat er in ieder geval één (1) maal een projectiel is afgeschoten door middel van een vuurwapen.
Er zijn tijdens ons onderzoek buiten de genoemde beschadiging geen beschadigingen aangetroffen die de zichtbare kenmerken hebben van een schotbeschadiging.
Gezien onze bevindingen past dit in het beeld van dat het projectiel vanaf een positie onderaan of halverwege de aanwezige trap naar boven werd afgevuurd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2023,afzonderlijk opgenomen, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 3] :
Volgens aangever bevond hij zich op de trap op het moment van het schot. De afstand tussen de muren van de trap heb ik, verbalisant, opgemeten en betreft 115 centimeter.
Bewijsoverwegingen
Uit het dossier en het ter terechtzitting besprokene volgt ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op het doden van aangever [slachtoffer] . Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dat gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het politiedossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Op 12 februari 2023 heeft verdachte in zijn trapopgang in de richting van de deur richting de uitgang een schot gelost. Aan de hand van de aangifte van aangever en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft geschoten op het moment dat aangever zich op de trap bevond, tijdens aangevers vlucht naar boven naar de deur richting de uitgang. Uit het schotbaanonderzoek volgt dat vanaf een positie onderaan of halverwege de trap naar boven is geschoten, en de kogel is in de bovenste traptrede aangetroffen. De breedte van de trapopgang bedraagt 115 centimeter.
De rechtbank overweegt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat vitale lichaamsdelen van aangever zouden worden geraakt, waardoor hij zou komen te overlijden. Immers heeft verdachte van korte afstand met een vuurwapen in de richting waar aangever zich bevond geschoten, terwijl aangever zich in een smalle trapopgang bevond en aangever op dat moment in beweging was, in zijn vlucht naar boven. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verdachte geen geoefend schutter is en heeft verklaard ten tijde van het schieten in paniek te zijn geweest. Verdachte kon daarom niet voorspellen of de kogel aangever zou raken. Dat hij bewust niet gericht heeft op aangever, zoals verdachte stelt, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door in de beschreven situatie toch in de richting van het lichaam van aangever te schieten, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever [slachtoffer] aanvaard, zodat de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 2 maart 2023.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, op geringe afstand met een vuurwapen heeft geschoten op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij, in de periode van 30 januari 2023 tot en met 12 februari 2023 te Hoogeveen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Carl Walther, type TPH, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair poging tot doodslag
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een contacten locatieverbod in het kader van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om in geval van veroordeling voor het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het ondergane voorarrest. In geval van veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman gepleit om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden op te leggen, met aftrek van het voorarrest. De raadsman heeft tot slot aangegeven dat verdachte geen bezwaar heeft tegen het opleggen van een contact- en locatieverbod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag jegens aangever door op korte afstand met een vuurwapen op hem te schieten. Door zijn gedragingen heeft hij het leven van aangever op ernstige en onaanvaardbare wijze in gevaar gebracht. Daarnaast veroorzaken misdrijven als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers maar ook in de maatschappij in het algemeen. Dat het feit veel indruk heeft gemaakt op aangever blijkt bovendien uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook het bezit van een vuurwapen verdient bestraffing omdat vuurwapenbezit, zoals ook in dit geval, dikwijls leidt tot het gebruik ervan bij eigenrichting, vaak met ernstige gevolgen voor het welzijn van personen.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte dit vuurwapen in huis heeft gehaald naar aanleiding van een conflict met aangever, dat verdachte met dit vuurwapen op enig moment een oefenschot heeft gelost en dat verdachte dit vuurwapen geladen heeft bewaard. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Alles afwegende en gelet op datgene wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist en acht zij de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Daarnaast legt de rechtbank op grond van artikel 38v Sr op een contactverbod met aangever en een locatieverbod voor de straat waarin aangever woont. De rechtbank merkt in dit kader op er niet gerust op te zijn dat het conflict tussen verdachte en aangever voorbij is, gelet op hetgeen ter terechtzitting is naar voren is gekomen. Verdachte heeft daarbij aangegeven nog aangifte tegen aangever te willen doen. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangever, wordt bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis bij overtreding op twee weken per overtreding, met een maximum van zes maanden. De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van twee jaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , bijgestaan door [naam 4] namens Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 75,25 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat door (mogelijke) vorderingen over en weer de beoordeling van de vordering te belastend is voor het strafproces. De raadsman heeft subsidiair betoogd dat de benadeelde partij ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven is vastgesteld en daarnaast de relevante nadelige gevolgen niet zó voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De raadsman heeft meer subsidiair betoogd de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 2.000,00 en, in verband met de aanwezigheid van eigen schuld, de schade in gelijke delen tussen verdachte en de benadeelde partij te verdelen.
Oordeel van de rechtbankMateriële schade
Ten aanzien van de materiële schade, bestaande uit reiskosten, overweegt de rechtbank als volgt.
De gevorderde vergoeding van reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland en de gevorderde vergoeding van reiskosten die zien op het gesprek met de officier van justitie zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van deze reiskosten daarom afwijzen.
Daarnaast zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting afwijzen. Reiskosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Nu de benadeelde partij zich ter terechtzitting heeft laten vertegenwoordigen door Slachtofferhulp Nederland, zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van deze reiskosten afwijzen.
Immateriële schade
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat hier sprake van is en dat deze aantasting een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2023. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een huls, kogelpatronen, een vuurwapen en een kogel te onttrekken aan het verkeer. Ten aanzien van de inbeslaggenomen Tesla (goednummer PL01002023038505-1171634) heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar pagina 24 van het politiedossier, betoogd dat dit beslag is overgedragen naar een ander strafrechtelijk onderzoek, zodat in onderhavige strafzaak geen beslissing over dit beslag dient te worden genomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de teruggave van de Tesla te bevelen, omdat er geen relatie bestaat tussen dit voertuig en de aan verdachte verweten gedragingen. Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het beslag op de Tesla is overgedragen naar een ander strafrechtelijk onderzoek, zodat de rechtbank hierover geen beslissing neemt. De rechtbank stelt vast dat zij daarom een beslissing moet nemen over de volgende in beslag genomen goederen:
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575116: Eén (1) huls 6.35 mm;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575120: Eén (1) kogelpatroon 6.35 mm uit de kamer van de Walther;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575122: Twee (2) kogelpatronen 6.35 mm uit de patroonhouder van de Walther;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575125: Drieëntwintig (23) kogelpatronen 6.35 mm;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575128: Eén (1) vuurwapen. Walther Tph 6.3;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1576511: Eén (1) kogel 6.35 mm uit de bovenste traptrede.
De rechtbank is van oordeel dat deze goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu is gebleken dat het bewezenverklaarde met betrekking tot het vuurwapen, de kogel uit de traptrede en de huls is begaan, en ten aanzien van alle goederen geldt dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de hierboven opgesomde goederen onttrekken aan het verkeer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 38w, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat:
  • veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zalopnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1993, wonende aan de [adres] te Hoogeveen;
  • veroordeelde voor de duur van twee jaren zich niet zal ophouden in de [adres] te Hoogeveen.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel ex artikel 38v Sr wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt veroordeelde om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af.

Legt aan veroordeelde de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 2.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als veroordeelde voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, veroordeelde in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen:
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575116: Eén (1) huls 6.35 mm;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575120: Eén (1) kogelpatroon 6.35 mm uit de kamer van de Walther;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575122: Twee (2) kogelpatronen 6.35 mm uit de patroonhouder van de Walther;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575125: Drieëntwintig (23) kogelpatronen 6.35 mm;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1575128: Eén (1) vuurwapen. Walther Tph 6.3;
  • Goednummer PL0100-2023038505-1576511: Eén (1) kogel 6.35 mm uit de bovenste traptrede.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 augustus 2023.
Mr. E.P. van Sloten en mr. M.A.A. van Capelle zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.