ECLI:NL:RBNNE:2023:3413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
18-290131-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een collega, met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een toenmalige collega. De verdachte heeft de aangeefster onverhoeds benaderd en haar blote borsten en schaamlippen betast. De rechtbank heeft na het onderzoek ter terechtzitting op 1 augustus 2023 vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kan worden dat hij seksueel binnendrong bij de aangeefster, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, maar het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk het betasten van de aangeefster, is wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 2.189,22 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/290131-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 augustus 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 16 december 2021 tot en met 17 december 2021 te [adres] , gemeente De Wolden door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] (terwijl zij half ligt te slapen), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het vingeren van die [slachtoffer] , althans het brengen van zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] , althasn het betasten van de vagina en/of schaamlippen van die
[slachtoffer] en/of het betasten van de (blote) borsten van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 16 december 2021 tot en met 17 december 2021 te [adres] , gemeente De Wolden met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] en/of het betasten van de (blote) borsten van die
[slachtoffer] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 16 december 2021 tot en met 17 december 2021 te [adres] , gemeente De Wolden door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] (terwijl zij half ligt te slapen), [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de vagina en/of schaamlippen van die [slachtoffer] en/of het betasten van de (blote) borsten van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft bij de politie in eerste instantie ontkend maar vervolgens in datzelfde verhoor bekent dat hij bij aangeefster ontuchtige handelingen heeft gepleegd, met uitzondering van het seksueel binnendringen met de vingers. Daartegenover staat dat aangeefster van het begin af aan consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de ontuchtige handelingen. Bovendien heeft zij vrij kort na het incident contact opgenomen met getuige [getuige] . Deze getuige heeft het ten laste gelegde weliswaar niet gezien, maar er is wel sprake van een eigen waarneming ten aanzien van de emotionele toestand van aangeefster vlak na het ten laste gelegde. Die waarneming levert voldoende steunbewijs op voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Gelet op het vorenstaande acht de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de primair ten laste gelegde verkrachting door het onverhoeds benaderen en binnendringen van aangeefster terwijl zij ligt te slapen.
Subsidiair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat - mocht de rechtbank vrijspreken van het primair ten laste gelegde - aangeefster op het moment van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen lag te slapen zoals zij in haar aangifte heeft verklaard. Gelet daarop zou bij een vrijspraak van het primair ten laste gelegde wel een veroordeling kunnen volgen voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn vingers bij aangeefster is binnengedrongen. Eveneens dient er vrijspraak te volgen voor het subsidiair ten laste gelegde omdat aangeefster bij bewustzijn was ten tijde van de ontuchtige handelingen. Het enkele doen alsof zij nog aan het slapen was kan niet worden aangemerkt als staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Deze zaak betreft een zedenzaak. Kenmerkend voor dit soort zaken is dat de verklaring van een betrokkene, die zegt dat een verdachte het tenlastegelegde zedenfeit heeft begaan, vaak tegenover de verklaring van een verdachte staat indien deze ontkent. Getuigen van de beweerde gebeurtenissen zijn er over het algemeen niet.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van een aangever. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door een aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin het seksueel binnendringen door de verdachte wordt ontkend en er geen getuigen zijn die de handeling zelf hebben gezien – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster moet beoordelen en daarnaast moet onderzoeken of voor de beweringen van de aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van de aangeefster volgen, maar moet ook gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan de aangeefster.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de waarneming van de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde.
Met dit uitgangspunt indachtig komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht. Aangeefster heeft verklaard dat zij en verdachte na het werk samen hebben gegeten en een aantal biertjes hebben gedronken. Vervolgens heeft verdachte aangeefster proberen te zoenen en heeft zij hem afgewezen. Daarna is verdachte vertrokken naar zijn eigen kamer en heeft aangeefster zich uitgekleed voordat zij ging slapen. Verdachte heeft daarop gepoogd om bij aangeefster in bed te stappen maar ook dat heeft aangeefster afgewezen. Verdachte is wel op de rand van aangeefster haar bed komen zitten en heeft haar gekriebeld over haar schouders. Aangeefster heeft verklaard dat zij op dat moment bevroor en geen nee kon zeggen maar heeft andermaal verdachte afgewezen. Zij is op een gegeven moment in slaap gevallen omdat zij moe was. Toen aangeefster wakker werd, lag verdachte naast haar in bed en was hij haar aan het vingeren. Zij heeft vervolgens gedaan alsof zij sliep. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster heeft gestreeld over onder andere haar borsten en de buitenkant van haar schaamlippen. De rechtbank stelt vast dat het dossier ten aanzien van het seksueel binnendringen enkel de aangifte van aangeefster bevat. In de verklaring van getuige [getuige] vindt de rechtbank geen voldoende ondersteunend bewijs, nu zij enkel heeft verklaard over wat zij van aangeefster heeft gehoord. Ook de zelfstandige eigen waarneming ten aanzien van de emotionele toestand van aangeefster is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen met zijn vingers.
Primair ten laste gelegde
Gelet op het uiteengezette beoordelingskader kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat er zodanige twijfel bestaat met betrekking tot de vraag of er van seksueel binnendringen sprake is geweest, dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van aangeefster weliswaar betrouwbaar acht, maar dat zij op basis van het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, niet kan vaststellen dat verdachte wist dat aangeefster in staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (slaap) verkeerde. Het subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 augustus 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 januari 2022, opgenomen oppagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummers PL0100-2022028986 en PL0600-2021587268 d.d. 19 oktober 2022, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 16 december 2021 tot en met 17 december 2021 te [adres] , gemeente De Wolden door een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds benaderen van die [slachtoffer] , [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de vagina en schaamlippen van die [slachtoffer] en het betasten van de blote borsten van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiairfeitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel moeten de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals door de reclassering geadviseerd, namelijk: een meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - uitgaande van een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde - verwezen naar straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken en heeft aangevoerd dat moet worden volstaan met oplegging van een taakstraf. De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op het reclasseringsrapport waarin positief over verdachte wordt gerapporteerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 27 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met zijn toenmalige collega door haar onverhoeds te benaderen en vervolgens haar blote borsten en schaamlippen te betasten. Verdachte had zich moeten realiseren dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is; dit klemt te meer nu aangeefster hem daarvoor al tweemaal had afgewezen. Hij heeft door zijn grensoverschrijdende gedrag een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen en aanranding ernstige gevolgen kan hebben voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van slachtoffers. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 juni 2023 waaruit blijkt dat verdachte zijn leven op de rit heeft, het risico op recidive als laag wordt ingeschat en er op geen enkel leefgebied problemen zijn. De rechtbank overweegt daarbij nog dat het betasten van blote borsten en schaamlippen van geheel andere orde is dan het seksueel binnendringen, waar de officier van justitie van is uitgegaan. De rechtbank zal daarom ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. J.L. L’Homme, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 304,06 ter vergoeding van materiële schade en € 5.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de materiële als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is voldoende onderbouwd waarbij voor wat betreft de immateriële schade sprake is van ‘op andere wijze in de persoon aangetast’, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De vordering kan, gelet daarop, worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de berekening van de reiskosten is aangesloten bij de letselschade Richtlijn Kilometervergoeding van 1 januari 2023, terwijl de reiskosten zijn gemaakt in het jaar 2022. Tevens zijn de reiskosten onvoldoende onderbouwd met enkel schermafdrukken die zijn gevoegd als bijlage. Primair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de materiële kosten daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat de kosten dienen te worden gematigd vanwege de foutief gehanteerde tarieven.
De raadsman heeft ten aanzien van de immateriële schade gewezen op het feit dat hij heeft gepleit voor een vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde en er dus volgens hem geen sprake is geweest van seksueel binnendringen. Onder verwijzing naar jurisprudentie is een bedrag van € 1.000,- passend in onderhavige kwestie.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de reiskosten het volgende. De opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland en de gevorderde reiskosten die zien op het gesprek met de officier van justitie zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
De gevorderde reiskosten die zien op de bezoeken aan een psycholoog en de opgevoerde reiskosten voor bezoeken van de politie Almelo en Enschede komen wel voor vergoeding in aanmerking, nu het rechtstreekse schade betreft. Voor wat betreft de hoogte van de reiskosten sluit de rechtbank zich aan bij de Richtlijn Kilometervergoeding 1 januari 2023 zoals genoemd in de vordering.
Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde materiële schadevergoeding zal toewijzen tot een bedrag van € 189,22, bestaande uit de hiervoor vermelde reiskosten, en voor het overige deel afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het meer subsidiair bewezen verklaarde.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 2.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde meldt zich na oproep bij Reclassering Nederland te [adres] . Veroordeelde blijft zichmelden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijk zorgverlener, te bepalen doorde reclassering, gericht op het opstellen van een delictanalyse. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag € 2.189,22 (zegge: tweeduizend honderdnegenentachtig euro en tweeëntwintigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.

Wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.189,22 (zegge: tweeduizend honderdnegenentachtig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 189,22 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 31 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 augustus 2023.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.