Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft bij de politie in eerste instantie ontkend maar vervolgens in datzelfde verhoor bekent dat hij bij aangeefster ontuchtige handelingen heeft gepleegd, met uitzondering van het seksueel binnendringen met de vingers. Daartegenover staat dat aangeefster van het begin af aan consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de ontuchtige handelingen. Bovendien heeft zij vrij kort na het incident contact opgenomen met getuige [getuige] . Deze getuige heeft het ten laste gelegde weliswaar niet gezien, maar er is wel sprake van een eigen waarneming ten aanzien van de emotionele toestand van aangeefster vlak na het ten laste gelegde. Die waarneming levert voldoende steunbewijs op voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Gelet op het vorenstaande acht de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de primair ten laste gelegde verkrachting door het onverhoeds benaderen en binnendringen van aangeefster terwijl zij ligt te slapen.
Subsidiair heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat - mocht de rechtbank vrijspreken van het primair ten laste gelegde - aangeefster op het moment van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen lag te slapen zoals zij in haar aangifte heeft verklaard. Gelet daarop zou bij een vrijspraak van het primair ten laste gelegde wel een veroordeling kunnen volgen voor het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn vingers bij aangeefster is binnengedrongen. Eveneens dient er vrijspraak te volgen voor het subsidiair ten laste gelegde omdat aangeefster bij bewustzijn was ten tijde van de ontuchtige handelingen. Het enkele doen alsof zij nog aan het slapen was kan niet worden aangemerkt als staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Deze zaak betreft een zedenzaak. Kenmerkend voor dit soort zaken is dat de verklaring van een betrokkene, die zegt dat een verdachte het tenlastegelegde zedenfeit heeft begaan, vaak tegenover de verklaring van een verdachte staat indien deze ontkent. Getuigen van de beweerde gebeurtenissen zijn er over het algemeen niet.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van een aangever. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door een aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin het seksueel binnendringen door de verdachte wordt ontkend en er geen getuigen zijn die de handeling zelf hebben gezien – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster moet beoordelen en daarnaast moet onderzoeken of voor de beweringen van de aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van de aangeefster volgen, maar moet ook gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan de aangeefster.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de waarneming van de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde.
Met dit uitgangspunt indachtig komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Bewijsoverwegingen
Aangeefster [slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht. Aangeefster heeft verklaard dat zij en verdachte na het werk samen hebben gegeten en een aantal biertjes hebben gedronken. Vervolgens heeft verdachte aangeefster proberen te zoenen en heeft zij hem afgewezen. Daarna is verdachte vertrokken naar zijn eigen kamer en heeft aangeefster zich uitgekleed voordat zij ging slapen. Verdachte heeft daarop gepoogd om bij aangeefster in bed te stappen maar ook dat heeft aangeefster afgewezen. Verdachte is wel op de rand van aangeefster haar bed komen zitten en heeft haar gekriebeld over haar schouders. Aangeefster heeft verklaard dat zij op dat moment bevroor en geen nee kon zeggen maar heeft andermaal verdachte afgewezen. Zij is op een gegeven moment in slaap gevallen omdat zij moe was. Toen aangeefster wakker werd, lag verdachte naast haar in bed en was hij haar aan het vingeren. Zij heeft vervolgens gedaan alsof zij sliep. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster heeft gestreeld over onder andere haar borsten en de buitenkant van haar schaamlippen. De rechtbank stelt vast dat het dossier ten aanzien van het seksueel binnendringen enkel de aangifte van aangeefster bevat. In de verklaring van getuige [getuige] vindt de rechtbank geen voldoende ondersteunend bewijs, nu zij enkel heeft verklaard over wat zij van aangeefster heeft gehoord. Ook de zelfstandige eigen waarneming ten aanzien van de emotionele toestand van aangeefster is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen met zijn vingers.
Primair ten laste gelegde
Gelet op het uiteengezette beoordelingskader kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat er zodanige twijfel bestaat met betrekking tot de vraag of er van seksueel binnendringen sprake is geweest, dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van aangeefster weliswaar betrouwbaar acht, maar dat zij op basis van het dossier en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, niet kan vaststellen dat verdachte wist dat aangeefster in staat van bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (slaap) verkeerde. Het subsidiair ten laste gelegde kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: