ECLI:NL:RBNNE:2023:3368

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 23/2347
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke handhavingszaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, wonende in Nieuw-Weerdinge, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen verzocht om handhaving van hun belangen met betrekking tot overlast van een grondverzetbedrijf dat zich op een nabijgelegen perceel zou bevinden. Het college heeft het verzoek om handhaving op 4 mei 2023 afgewezen, waarop verzoekers bezwaar hebben gemaakt en een voorlopige voorziening hebben aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft op 24 juli 2023 de zaak behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Verzoekers stellen dat zij hun woning zo snel mogelijk willen verkopen en dat het perceel van de derde partij opgeruimd moet zijn voor bezichtigingen. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat de verkoop van de woning het gevolg is van de keuze van verzoekers naar aanleiding van het handhavingsverzoek en dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld is om gevolgen van besluiten te bewerkstelligen die daar niet rechtstreeks uit voortvloeien. Bovendien is er geen bewijs dat verzoekers de uitkomst van de bezwaarschriftenprocedure niet kunnen afwachten.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen grondslag is om de activiteiten van de derde partij stil te leggen. De voorzieningenrechter benadrukt dat het college geen overtredingen heeft geconstateerd tijdens de controles op het perceel van de derde partij. De uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2347

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit Nieuw-Weerdinge, verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, Het college

(gemachtigden: [naam 1] en mr. K. Croezen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] . uit Nieuw-Weerdinge (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving van verzoekers.
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 4 mei 2023 afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigden van het college en namens derde partij [naam 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.
Verzoekers hebben in augustus 2020 het perceel [adres] te Nieuw Weerdinge gekocht. Op 15 juni 2021 hebben verzoekers een eerste verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot overlast van bedrijvigheid op het terrein [adres] . De overlast bestond onder meer uit opslag van diverse materialen waaronder hout, metalen kratten, metalen afval, olievaten, stenen, auto’s zand en puin, alsmede rijdende busjes en machines. Naar aanleiding van de op het terrein uitgevoerde controles heeft het college derde partij bericht voornemens te zijn handhavingsmaatregelen te treffen. Uit controles van 6 december 2022 en 13 februari 2023 is gebleken dat geen sprake meer is van overtredingen. Het college heeft daarop het handhavingsverzoek van verzoekers afgewezen.
3.2.
Bij brief van 12 maart 2023 hebben verzoekers opnieuw een verzoek om handhaving ingediend bij het college. Verzoekers stellen dat ter plaatse een grondverzetbedrijf is gevestigd, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan.
Verzoekers ervaren overlast van rijdende busjes met aanhangers, graafmachine en shovel, het afspuiten van vies werkmaterieel achter hun huis door een afspuitinstallatie zonder lekdichte vloer op een dieselaggregaat is aangesloten.
3.3.
Op 21 maart 2023 heeft een toezichthouder een controle verricht. Uit het opgestelde rapport blijkt dat geen overtredingen zijn geconstateerd.
3.4.
Bij besluit van 4 mei 2023 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
3.5.
Tegen dit besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift ingediend. Voorts hebben zij aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Is er een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening?
4. Verzoekers voeren aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat ter plaatse geen overtredingen plaatsvinden. Volgens verzoekers wordt het perceel gebruikt ten behoeve van een grondverzetbedrijf, hetgeen niet is toegestaan op grond van het geldende bestemmingsplan. Verzoekers willen zo snel mogelijk hun huis verkopen. Om die reden willen zij ook dat het terrein van derde-partij netjes is voor foto’s voor Funda en bezichtigingen van potentiële kopers. Zij kunnen daarom het besluit op bezwaar niet afwachten.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van procesbelang. Het doel dat verzoekers voor ogen hebben, het staken van alle activiteiten op het terrein van derde-partij, kan niet worden bereikt met het bezwaarschrift of de voorlopige voorziening. Verder is geen sprake van een spoedeisend belang. Ook indien wel een gerechtvaardigd en spoedeisend (proces)belang bestaat, kan de gevraagde voorziening niet worden getroffen. Er bestaat geen grondslag om alle activiteiten van derde-partij stil te leggen. Daarbij geldt dat het bestreden besluit geen kwalificatie van de onderneming van derde partij behelst maar een afwijzing van het handhavingsverzoek.
4.2.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het onderhavige geval geen sprake van de op grond van artikel 8:81, eerste lid, Awb, vereiste onverwijlde spoed. Verzoekers hebben als grondslag voor het verzoek om voorlopige voorziening aangevoerd dat zij zo snel mogelijk hun woning willen verkopen en dat daartoe, voor bezichtigingen en het maken van foto’s, het terrein opgeruimd dient te zijn. De verkoop van de woning is het gevolg van de keuze van verzoekers die zij naar aanleiding van de uitkomsten van het handhavingsverzoek gemaakt hebben. De voorlopige voorzieningenprocedure is echter niet bedoeld om te bewerkstelligen dat gevolgen van besluiten, die daar niet rechtstreeks uit voortvloeien, al dan niet intreden. De voorzieningenrechter is ook niet gebleken dat verzoekers de uitkomst van de bezwaarschriftenprocedure niet kunnen afwachten. Het vereiste spoedeisend belang is daarom niet aanwezig.
4.3.1
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers nog altijd overlast ervaren, overweegt de voorzieningenrechter dat het college naar aanleiding van het verzoek om handhaving heeft gecontroleerd op het perceel van de derde-partij. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het voorlopige oordeel dat die constatering van het college onjuist is. Ook gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond om een voorlopige voorziening te treffen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.