Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan een gedeelte van vijf maanden in voorwaardelijke zin met een proeftijd van drie jaar dient te worden opgelegd en waaraan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden moeten worden gekoppeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal zes maanden, zo nodig aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Dit is in aansluiting op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting betreffende het aanwezig hebben van harddrugs en de dusdanige kwalificatie van de voorbereidingshandelingen en het witwassen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 590 gram cocaïne en 133 gram heroïne en het treffen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet. Ook heeft verdachte in een periode van vijf jaren een geldbedrag witgewassen. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van drugsgebruik en drugshandel en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit. Drugsgebruik levert een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee kan brengen. Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat uit de justitiële documentatie van 19 juli 2023 volgt dat verdachte (zeer) recentelijk onherroepelijk is veroordeeld voor het begaan van soortgelijke misdrijven.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 mei 2023. De reclassering heeft gerapporteerd dat een gevangenisstraf niet zal leiden tot verlies van woonruimte, aangezien de woning van verdachte zeer waarschijnlijk zal worden gesloten, en er nog geen sprake is van gestarte interventies die hierbij worden onderbroken. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden (plus), diagnostiek/ambulante behandeling, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf in strafverzwarende zin rekening houden met het gegeven dat verdachte onlangs onherroepelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten als in onderhavige zaak. De rechtbank acht daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk als stok achter de deur.
Alles afwegende kan de rechtbank zich vinden in de strafeis zoals deze door de officier van justitie is gesteld. De rechtbank acht dan ook een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank legt daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.