ECLI:NL:RBNNE:2023:3353

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
18-050933-23 ontn.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel van € 29.462,-

Op 17 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen een veroordeelde die in 1995 is geboren en thans gedetineerd is. De officier van justitie had op 19 juli 2023 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 52.673,-. Tijdens de zitting op 3 augustus 2023 heeft de raadsman van de veroordeelde betoogd dat het ontnemingsbedrag gematigd diende te worden tot € 29.462,-. De verdediging voerde aan dat bepaalde kostenposten, zoals inboedel en de aankoop van drugs, niet als ontnemingsbedrag in aanmerking genomen konden worden.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde € 29.462,- voordeel heeft genoten. Dit bedrag is gebaseerd op een rapport van 25 mei 2023, waarin de contante uitgaven van de veroordeelde zijn vergeleken met zijn legale inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zijn uitgaven enkel heeft kunnen doen met geld dat hij door middel van strafbare feiten had verkregen. De rechtbank heeft de kostenposten die door de verdediging zijn aangevoerd, buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet aannemelijk waren.

De rechtbank heeft uiteindelijk de betalingsverplichting vastgesteld op € 29.462,- en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 589 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.050933.23

beslissing van de meervoudige kamer d.d. 17 augustus 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

in de zaak tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] , hierna: de veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 19 juli 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 52.673,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.050933.23 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 3 augustus 2023. Hierbij waren aanwezig de officier van justitie mr. I. Kluiter, de veroordeelde en zijn raadsman mr. B. Hartman.

Beoordeling

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontnemingsbedrag dient te worden gematigd tot een bedrag van € 29.462,-. De raadsman heeft aangevoerd dat de kostenposten betreffende "inboedel, huis en tuin" en "Aankoop gevonden drugs" ter hoogte van respectievelijk € 4.302,- en € 18.909,- op het gevorderde ontnemingsbedrag in mindering dienen te worden gebracht. Immers heeft de veroordeelde niet overeenkomstig de Nibud-maatstaf ter hoogte van € 4.302,- aan de inboedel, het huis en de tuin uitgegeven, aangezien zijn woning een studio zonder tuin betreft en de meubels van verwaarloosbare waarde zijn (gratis verkregen). Daarbij komt dat de veroordeelde heeft verklaard dat hij de verdovende middelen, gewaardeerd op € 18.909,-, op de pof heeft verkregen en dat dat bedrag zou pas worden afgerekend op het moment dat de verdovende middelen van de hand zouden zijn gedaan, hetgeen niet ongebruikelijk is in het drugscircuit.
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 17 augustus 2023 veroordeeld voor (onder andere) het witwassen van enig geldbedrag, een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat vermogensbestanddelen die het voorwerp van het misdrijf ‘witwassen’ vormen, niet reeds daardoor (geheel of ten dele) wederrechtelijk verkregen voordeel zijn. In artikel 36e, derde lid, Sr is echter bepaald dat wederrechtelijk verkregen voordeel ook kan worden ontnomen indien aannemelijk is dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Artikel 36e, derde lid, Sr stelt geen eisen aan de aard of de ernst van deze andere strafbare feiten die tot het voordeel hebben geleid. Bij gebrek aan aantoonbare legale inkomsten en bij gebrek aan enig andersluidende verklaring van de veroordeelde, acht de rechtbank het aannemelijk dat hij zijn uitgaven enkel heeft kunnen doen met geld dat hij door middel van strafbare feiten tot zijn beschikking had. De rechtbank zal het voordeel schatten op grond van het bepaalde in artikel 36e, derde lid, Sr.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank zich gebaseerd op het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art 36e Wetboek van Strafrecht” van 25 mei 2023 (hierna: het ontnemingsrapport) en in het bijzonder het “Proces-verbaal financieel onderzoek” van 25 mei 2023 (hierna: het financieel onderzoek). De berekeningsmethode van het wederrechtelijk verkregen voordeel richt zich op de contante uitgaven/bestedingen die door de veroordeelde zijn gedaan in relatie tot zijn legale contante inkomsten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel in deze zaak is berekend aan de hand van een kasopstelling.
De rechtbank is van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden geschat op een bedrag van € 29.462,-. De rechtbank ontleent deze schatting aan het ontnemingsrapport, het financieel onderzoek, het "Proces-verbaal van bevindingen" van 22 februari 2023 en het door de verdediging ingenomen standpunt ter terechtzitting. De rechtbank acht het, gelet op voornoemde stukken, aannemelijk dat de veroordeelde gedurende de onderzochte periode in een studio zonder tuin heeft gewoond en dat de in die woning aangetroffen inboedel een geringe waarde vertegenwoordigt. Daarnaast heeft de veroordeelde verklaard dat hij de aangetroffen drugs op de pof heeft verkregen en dat hij de drugs pas zou hoeven te betalen op het moment dat deze van de hand zouden zijn gedaan. Deze verklaring is weliswaar niet verifieerbaar maar nu deze handelswijze in het drugscircuit niet ongebruikelijk is acht de rechtbank deze verklaring ook aannemelijk. Derhalve laat de rechtbank de posten "inboedel, huis en tuin" en "Aankoop gevonden drugs" voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeelBron 1: contanten beginsaldo contanten € opname contanten € 19.631 storting contanten € 8.552 eindsaldo contanten € 11.079 -/-
Bron 2: contanten levensonderhoud (= Nibud - bank) kleding € 2.500 inboedel, huis en tuin € huishoudelijk € 15.682 vrije tijd € 6.680 brandstof € vervoer (parkeren, onderhoud, OV) € 2.481
- diverse uitgaven € 802 -/€ 26.541
Bron 3: excessieve contante uitgaven
Aankoop Vw Golf € 14.000
Aankoop gevonden drugs € -
€ 14.000
onverklaarbare contanten € 29.462 (€ 26.541 - € 11.079 + € 14.000)
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 29.462,- voordeel heeft genoten en stelt de betalingsverplichting vast op hetzelfde geldbedrag.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 29.462,(negenentwintigduizend vierhonderd tweeënzestig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 29.462,- (zegge: negenentwintigduizend vierhonderd tweeënzestig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 589 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 augustus 2023.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.