ECLI:NL:RBNNE:2023:3278

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
18-269749-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Leeuwarden

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 juli 2022 met een vuurwapen op een aangever heeft geschoten. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens de zitting op 21 juli 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten, waarbij de aangever in zijn lies werd geraakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever en dat zijn handelen gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en zijn weigering om mee te werken aan psychologisch onderzoek, wat het recidiverisico verhoogt. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 5.747,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/269749-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Kisteman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 7 juli 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in zijn lies, althans zijn lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Leeuwarden aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (kogel)gat, althans een schotwond in de lies (waarbij het buikvlies, darm en blaas zijn geraakt en/of waarbij de kogel in het lichaam van die [slachtoffer] is blijven zitten en niet operatief kan worden verwijderd), heeft toegebracht door met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal op die [slachtoffer] te schieten, waarbij die [slachtoffer] in de lies, althans het lichaam is geraakt;
meer subsidiair hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, met voormeld oogmerk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in zijn lies, althans zijn lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 7 juli 2022 te Leeuwarden, een wapen van categorie II, onder 2 en/of van de categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi)automatisch pistool, van het kaliber 7.65 mm Browning/.32.Auto, merk onbekend en/of drie, althans meerdere kogelpatronen kaliber 7.65 mm van de categorie III Wet Wapens en Munitie, zijnde een vuurwapen geschikt om (semi)automatisch te vuren en/of bij dit vuurwapen behorende en/of te gebruiken kogelpatronen voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir ten aanzien van feit 1. vrijspraak gevorderd van de ten laste gelegde poging tot moord en geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Verder heeft de officier van justitie veroordeling ten aanzien van feit 2. gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota, betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1. impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verder moet verdachte vrijgesproken worden van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling al dan niet met voorbedachten rade en de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling met voorbedachten rade. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
Zij heeft daartoe -kort weergegeven- aangevoerd dat ten aanzien van de poging tot moord het dossier geen aanknopingspunten biedt voor een vooropgezet plan zodat er geen aanwijzingen zijn voor het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’. Ten aanzien van de poging doodslag kan niet uit de verklaring van verdachte, noch uit het dossier worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Er is evenmin sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood èn uit het dossier niet blijkt dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Met betrekking tot de zware mishandeling met voorbedachten rade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ook hier geen aanknopingspunten zijn voor een vooropgezet plan. Daarnaast is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2. heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbankten aanzien van feit 1.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van poging tot moord.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 21 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 7 juli 2022 heb ik in Leeuwarden een wapen uit mijn rechterjaszak gehaald en daarmee meerdere keren geschoten. Ik heb daarbij [slachtoffer] geraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 8 juli 2022,opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022174751 van 28 december 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Wij willen jou graag horen in verband met een schietincident van gisteravond. V: Kan je ons vertellen wie dit heeft gedaan? A: [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 11 juli 2022,opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
A: Precies bij de hoek gebeurde toen alles. Toen hoorde ik knallen en merkte ik dat [verdachte] mij had neergeschoten. Hij heeft mij in mijn blaas geraakt en de kogel zit nu nog in mijn bil. Toen ben ik weggerend. Ik zag dat [verdachte] wegreed. V: Kan je het vuurwapen omschrijven?
A: Een klein glimmend grijs zwart pistool. 765
4. Een Forensisch Geneeskundige Letselverslag, op 14 juli 2022 opgemaakt en ondertekend door I.I.
Hoogland, forensisch arts in opleiding en C. Oostdam, forensisch arts, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als geneeskundige verklaring:
Datum onderzoek : 12-07-2022
Betrokkene : dhr. [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] -2001 Letselbeschrijving : naar aanleiding van
persoonlijk lichamelijk onderzoek op 12-7-2022 in het MCL te Leeuwarden Foto’s gemaakt door F.O.
Medisch dossier MCL
Datum tijd incident : 07-07-2022
Opgegeven toedracht : Geschoten in de lies. Weet verder niet of hij nog gevallen, geschopt of geslagen is.
Medische informatie vanuit het ziekenhuis: Samenvatting. Schotwond linker lies en hemodynamisch instabiel waarvoor spoedOK 7-7 en bloedtransfusie. Letsel aan buikvlies en darm. Blaas geraakt maar intact. Buikvlies en darm overhecht. Kogel in lichaam gelaten; zit in rechter bovenbeen nadat het afgeketst is op de heupkom rechts. Breuk in heupkom; geen behandeling nodig. Buikdrain geplaatst. Blaascatheter geplaatst. Na OK beademd opgenomen op IC. Preventief behandeld met antibiotica om infecties in de buik te voorkomen gedurende 5 dagen. Op 8-7 overplaatsing naar verpleegafdeling. Op 13-7 is betrokkene ontslagen.
Soort verwonding : Het letsel resulteert in een AIS van 4 (= levensbedreigend) en een ISS van 16 (= zwaar gekwetst). De mortaliteit zonder medisch ingrijpen bedraagt 10%.
Genezingsduur : Wond lies: circa 4 weken.
Darmletsel en letsel buikvlies: circa 4-6 weken indien er geen complicaties optreden.
Breuk heupkom: circa 6 weken.
Blijvende beperking : Mogelijk moet in de toekomst om medische redenen de kogel uit het rechter bovenbeen nog verwijderd worden.
Littekenvorming. omdat de wond in de lies niet gehecht is geworden (genezing per secundam) heeft dit een grotere kans om een litteken te geven.

Bewijsoverweging

Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het strafdossier en de behandeling ter zitting volgt dat op 7 juli 2022 in Leeuwarden op straat een vechtpartij tussen verdachte en aangever heeft plaatsgevonden. Tijdens die vechtpartij heeft verdachte een wapen getrokken en daarmee meermalen en op korte afstand op aangever geschoten. Aangever is daarbij in zijn lies geraakt.
Uit de verklaring van verdachte, noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangever. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van aangever- is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Verdachte heeft tijdens een vechtpartij met aangever drie keer met een semi automatisch vuurwapen geschoten op aangever, die zich op korte afstand van verdachte bevond. Verdachte heeft de schoten gelost tijdens een worsteling met aangever en had daardoor weinig controle over de schietrichting. Dit handelen van verdachte heeft een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever in het leven geroepen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het (onder)lichaam meerdere vitale organen en (slag)aders bevinden. Gelet op voornoemde gedraging van verdachte is de rechtbank van oordeel dat die gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het overlijden van aangever, dat het niet anders kan dan dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juli 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 28 juli 2022,opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] ;
een afzonderlijk naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 april2023, met nummer PL0100-2022174751-62, inhoudend het relaas van verbalisant [naam 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1. primair en feit 2. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij op 7 juli 2022 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in zijn lies is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 7 juli 2022 te Leeuwarden, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi)automatisch pistool, van het kaliber 7.65 mm Browning/.32.Auto, merk onbekend en drie kogelpatronen kaliber 7.65 mm van de categorie III Wet Wapens en Munitie, zijnde een vuurwapen geschikt om (semi)automatisch te vuren en bij dit vuurwapen behorende en te gebruiken kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair Poging tot doodslag
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, beschouwd als eendaadse samenloop.
Vervolgens is de vraag aan de orde of er sprake is van een strafuitsluitingsgrond ten aanzien van het onder feit 1. bewezenverklaarde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat er sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft de confrontatie met aangever opgezocht. Hij vertelde aangever hem in zijn auto te volgen. Hij sloeg aangever als eerste en hij loste de schoten. Hij heeft zichzelf in die positie gebracht. Voor zover de rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een noodweersituatie, heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft overschreden.
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat er contra indicaties zijn voor het noodweerverweer, omdat verdachte na het incident meteen is weggescheurd, zich niet bij de politie heeft gemeld en naar Marokko is gevlucht. Bovendien heeft hij in telefoongesprekken met zijn broer gezegd dat hij zijn verklaring af zal stemmen op het dossier.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en dat, voor zover verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Daartoe heeft de raadsvrouw -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat nadat aangever verdachte mondeling heeft bedreigd, aangever hem in zijn gezicht heeft geslagen en vervolgens bleef doorslaan waardoor verdachte op een stapel bakstenen viel. Het geweld stopte daarna niet. Verdachte kon, omdat aangever boven op hem lag, geen kant op. Wanneer de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de proportionaliteit zijn overschreden, moet dit worden verontschuldigd door de shock die verdachte ondervond van de aanval.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Dit is het geval als er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Onder omstandigheden kan ook een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding een noodweersituatie opleveren.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank kan niet vaststellen waardoor en hoe het geweld is ontstaan, omdat aangever en verdachte hier uiteenlopend over verklaren. Aanleiding om aan de verklaring van verdachte meer gewicht toe te kennen, dan aan de versie van aangever is er naar het oordeel van de rechtbank niet. Aan de hand van de onafhankelijke verklaring van de getuige [naam 4]
1leidt de rechtbank af dat tussen aangever en verdachte een gevecht is geweest waarbij over en weer geslagen werd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat op het moment van het bewezenverklaarde handelen van verdachte, sprake was een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Het dossier bevat geen aanwijzingen die het door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebrachte scenario ondersteunen. De gestelde noodweersituatie blijkt niet uit het dossier en is naar het oordeel van de rechtbank door verdachte niet aannemelijk gemaakt.
Omdat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van een poging doodslag en bezit van een wapen en munitie wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van een bewezenverklaring verzocht rekening te houden met het aandeel van aangever.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de psychiatrische rapportage van drs. A. Banaei Kashani van 16 mei 2023, de psychologische rapportage van drs. A.M.I. Peelen van 20 juni 2023, de reclasseringsrapportage van Fivoor van 14 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft met een vuurwapen van dichtbij geschoten op aangever. Aangever is daarbij in zijn lies geraakt. De schietpartij vond plaats in een woonwijk en aan het begin van de avond. Meerdere mensen zijn getuige geweest van het schieten. Volgens zijn eigen verklaring hield verdachte zich op dat moment bezig met de handel in drugs en had hij, naar eigen zeggen voor zijn bescherming, een geladen vuurwapen bij zich. Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Ook veroorzaakt een dergelijk gewelddadig feit gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank in strafverzwarende zin bovendien mee dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Dat verdachte zich opnieuw met een vuurwapen op straat heeft begeven en ditmaal zelfs heeft geschoten, is uiterst kwalijk en zorgelijk.
Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek door een psychiater en psycholoog geweigerd. Door de weigerende houding van verdachte hebben de gedragsdeskundigen geen compleet beeld kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van verdachte. Hierdoor hebben deze gedragsdeskundigen zich moeten onthouden van een advies omtrent de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico.
Blijkens de reclasseringsrapportage wordt het recidiverisico door de reclassering als hoog ingeschat.
Verdachte heeft een uitgebreid justitieel verleden en verkeert binnen een crimineel netwerk. Verdachte heeft zich in het verleden niet ontvankelijk opgesteld ten aanzien van hulpverlening en weigert ook nu medewerking aan onderzoek door gedragsdeskundigen. Het lijkt erop dat verdachte niet daadwerkelijk hulp wil, dan wel alleen op zijn eigen voorwaarden. De reclassering kan met de beschikbare informatie geen strafadvies uitbrengen.
Alles afwegende en gelet op datgene wat door de rechtspraak in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.373,75 ter vergoeding van materiële schade en € 7.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het eigen risico over 2023 niet voor toewijzing in aanmerking
komt, omdat een nota met betrekking tot de EMDR therapie ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie gelet op vergelijkbare zaken, toewijzing van een bedrag van € 5.000,00 redelijk en billijk.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw gelet op de bepleite vrijspraak c.q. ontslag van alle rechtsvervolging verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de vordering daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard en bij de burgerlijke rechter moet worden aangebracht. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw met betrekking tot de materiële kosten zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de posten ‘ziekenhuis daggeld vergoeding’ en ‘taxikosten Drachten’. De post ‘taxikosten afspraken Erasmus MC’, zou niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat deze post niet is onderbouwd en verdachte volgens het dossier over een eigen auto beschikte. Met betrekking tot de post ‘eigen risico zorgverzekering’ heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het eigen risico 2023 gebaseerd is op de veronderstelling dat aangever dit eigen risico zal verbruiken. Omdat dit (mogelijk) toekomstige schade betreft, dient deze post eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard. De post ‘schade aan kleding’ kan worden toegewezen tot een bedrag van € 95,00 voor de vernielde broek. Het overige deel van deze post zou niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat niet blijkt dat deze kleding tijdens het delict is vernield en geen kwitanties zijn overgelegd.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht de hoogte van de immateriële schade te matigen als gevolg van de bijdrage van de benadeelde partij aan het ontstaan van de schade. Daarnaast kan niet zonder meer aangenomen worden dat de PTSS klachten het directe gevolg van het incident zijn. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar bijlage 5 van de vordering. Zij heeft verzocht bij bewezenverklaring € 4.000,00 toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij zowel materiële schade als immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg zijn van de bewezen verklaarde poging tot doodslag.
Ten aanzien van de materiele schade overweegt de rechtbank als volgt.
Omdat de hoogte van de posten ‘ziekenhuis daggeld vergoeding’ en ‘taxikosten Drachten’ niet door verdachte zijn betwist, zullen deze posten worden toegewezen.
De post ‘taxikosten Erasmus MC’ is niet onderbouwd en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De post ‘eigen risico zorgverzekering’ zal worden toegewezen tot een bedrag van € 385,00, zijnde het eigen risico over 2022. Dit deel van de vordering is niet door verdachte betwist. Het bedrag aan eigen risico over 2023 zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het op dit moment onduidelijk is of aangever dat eigen risico volledig zal gebruiken.
De post ‘schade aan kleding’ zal worden toegewezen tot een bedrag van € 95,00, zijnde de kosten voor de broek. Deze post is door de verdachte niet betwist. Het overige deel van deze post zal nietontvankelijk worden verklaard, omdat dat deel van deze post niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid moet worden geschat en dat een bedrag van € 5.000,00 toewijsbaar is. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Dit betekent dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 747,00 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, zijnde in totaal € 5.747,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de onder feit 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag en feit 2 bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 5.747,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderd zevenenveertig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.747,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderd zevenenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 747,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 63 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 augustus 2023.
Mr. Brinksma is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.