ECLI:NL:RBNNE:2023:3269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
C/18/222840 / FA RK 23-2053
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een kindbehartiger in een omgangszaak met een minderjarige

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is op 4 augustus 2023 een kindbehartiger benoemd in een zaak betreffende de omgangsregeling tussen een dertienjarige minderjarige en zijn vader. De vrouw, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft verzocht om de omgang met de vader definitief te ontzeggen, omdat de minderjarige heeft aangegeven geen omgang meer te willen. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om met de rechter te praten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden al meerdere procedures zijn gevoerd over de omgang tussen de minderjarige en de vader, waarbij de moeder steeds zorgen heeft geuit over de behandeling van de minderjarige door de vader. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een kindbehartiger te benoemen om de situatie te onderzoeken en te kijken naar mogelijkheden voor contact tussen de minderjarige en de vader. De rechtbank heeft besloten dat de benoeming van de kindbehartiger noodzakelijk is om de belemmeringen voor contact in kaart te brengen en om te onderzoeken hoe de omgang kan worden hervat. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en verwacht dat partijen de minderjarige vrijlaten in het contact met de vader. De rechtbank heeft ook een nieuwe zitting gepland op 17 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/222840 / FA RK 23-2053
(tussen)beschikking van 4 augustus 2023 over de omgangsregeling
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een geheim, bij de rechtbank bekend, adres,
hierna ook te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
en
[de man],
wonende op een geheim, bij de rechtbank bekend, adres,
hierna ook te noemen "de man",
advocaat: mr. H.W. de Jong, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen door de rechtbank op 24 mei 2023.
1.2.
Op 25 juli 2023 heeft de rechtbank een verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken, alsmede inhoudende een voorlopige voorziening, van de man ontvangen.
1.3.
Op 28 juli 2023 heeft de rechtbank de zaak mondeling, met gesloten deuren, behandeld. De rechter heeft toen gesproken met partijen, hun advocaten en [naam 1] , die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: "de Raad") vertegenwoordigt.
1.4.
[de minderjarige] is uitgenodigd om voorafgaand aan de mondelinge behandeling met de rechter te praten. Van deze mogelijkheid heeft hij gebruik gemaakt.
1.5.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie zijn zij de ouders geworden van de nu dertienjarige
[de minderjarige] ,die is geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2010 in [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van 25 juli 2017 van rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is bepaald dat de vrouw alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefent.
2.4.
Partijen hebben in het verleden meerdere procedures gevoerd over de omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft op 11 juli 2019 een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] met ingang van 1 oktober 2019 eenmaal per twee weken van zaterdag tot zondag bij de vader in [plaatsnaam] verblijft, waarbij het halen en brengen gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld. Daarnaast is bepaald dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld met ingang van 1 oktober 2019. Bij vonnis van 17 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter, onder andere, bepaald dat de vrouw gehouden is tot nakoming van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2019.

3.Het verzoek van de vrouw

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, bij voorraad uitvoerbaar, de man het recht op omgang met [de minderjarige] definitief te ontzeggen of subsidiair gedurende een termijn van drie jaren te ontzeggen, althans een beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
De vrouw voert daartoe onder meer het volgende aan. Tussen partijen is in het verleden al een aantal procedures gevoerd over de zorg- en omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. De rode draad in deze procedures is dat de moeder op zichzelf niet tegen omgang is, maar keer op keer van [de minderjarige] te horen krijgt dat hij het niet naar zijn zin heeft op het moment dat hij bij zijn vader is en dat hij daar niet goed wordt behandeld. De moeder heeft deze zorgen altijd gedeeld met de man, maar die zorgen zijn voortdurend door de man genegeerd of gebagatelliseerd. [de minderjarige] heeft recent aan de vrouw laten weten dat hij definitief niet meer naar zijn vader toe wil gaan. Het laatste contact tussen [de minderjarige] en de man heeft plaatsgevonden in het weekend van 12 april jl. De vrouw heeft de afgelopen jaren alles in het werk gesteld om [de minderjarige] toch te motiveren naar de man toe te gaan, maar op dit moment is zij hier - ook gelet op de leeftijd van [de minderjarige] die zich in dat opzicht veel minder laat overtuigen door de vrouw om toch maar contact te houden met de man - niet meer toe in staat. De vrouw wil [de minderjarige] niet meer dwingen om naar zijn vader toe te gaan. De vrouw verzoekt de rechtbank daarom te bepalen dat de man het recht op omgang met [de minderjarige] definitief wordt ontzegd op basis van het bepaalde in artikel 1:377a lid 3 sub c Burgerlijk Wetboek (hierna: "BW"). Als [de minderjarige] in de toekomst behoefte mocht hebben om met de man contact op te nemen en uit zichzelf naar hem toe wil gaan, zal de vrouw hem uiteraard daartoe alle ruimte en gelegenheid bieden.

4.Het verweer van de man en zijn zelfstandige verzoeken

4.1.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt de rechtbank:
I. het verzoek van de vrouw af te wijzen;
Bij zelfstandig tegenverzoek:
II. te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden bij beschikking d.d. 11 juli 2019 vastgestelde omgangsregeling tussen de man en opnieuw een omgangsregeling bepaalt tussen de man en [de minderjarige] , inhoudende dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag tot zondag (tijden in onderling overleg te bepalen) bij de man in [plaatsnaam] verblijft, waarbij het halen en brengen gelijk over de ouders dient te worden verdeeld en de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, althans een zodanige regeling te bepalen zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te bepalen;
III. te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden bij beschikking d.d. 11 juli 2019 vastgestelde informatieregeling inhoudende dat de vrouw de man maandelijks informeert over het welzijn, de gezondheid en de schoolgang van [de minderjarige] , met toezending van een of meer recente foto's;
IV. de vrouw te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw na betekening van het in dezen te wijzen beschikking nalatig blijft aan het in dezen te wijzen beschikking te voldoen, voor zover dit betreft de niet nakoming van het onder II en III gevorderde, zulks met een maximum van € 25.000,-, althans een zodanig bedrag de voorzieningenrechter rechtens juist acht.
Bij voorlopige voorziening:
V. te bepalen dat [de minderjarige] bij de man verblijft in de zomervakantie van 13 augustus tot en met 3 september 2023, waarbij partijen in onderling overleg de tijden bepalen en waarbij beide ouders hun verantwoordelijkheid nemen in het halen en/of brengen, althans zodanig te bepalen als de rechtbank in goede justitie vermeent te bepalen.
4.2.
De man legt aan zijn verweer en zijn zelfstandige verzoeken, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. Het is triest dat er weer een lange periode, sinds april 2023, geen contact is tussen de man en [de minderjarige] . Zowel de feitelijke omgangsmomenten als het wekelijkse WhatsApp, telefonisch en/of video contact ligt stil. Dit is onbegrijpelijk want er zijn geen signalen geweest dat er iets aan de hand is, en de gestelde problemen worden door de vrouw ook niet concreet gemaakt in het verzoekschrift. De omgangsmomenten verlopen fijn en zijn band met [de minderjarige] is goed. De omgang moet dan dus ook gewoon plaatsvinden zoals was afgesproken. Dit betekent ook omgang in de komende vakantie.

5.De visie van de Raad

5.1.
Aan de ene kant vindt de Raad dat [de minderjarige] serieus genomen moet worden en dat goed naar hem moet worden geluisterd. [de minderjarige] dwingen om naar zijn vader te gaan is problematisch, dat gaat niet meer met deze leeftijd. Aan de andere kant kan de verantwoordelijkheid voor de vraag of en wanneer er omgang met de vader is niet zonder meer bij [de minderjarige] worden gelegd. [de minderjarige] is nog jong en de omgang met de vader is daarvoor te belangrijk, zowel voor de vader als voor [de minderjarige] . De Raad adviseert de rechtbank een kindbehartiger van Klem als deskundige te benoemen, zodat onderzocht kan worden hoe het kan dat de belevingen van de betrokkenen zo ver uit elkaar liggen, hoe het onderlinge begrip kan worden bevorderd en wat de mogelijkheden zijn om contact te hervatten en in stand te houden.

6.De beoordeling

De hoofdzaak
6.1.
Artikel 1:377a BW regelt de uitoefening van het recht op omgang tussen de ouder die niet het gezag heeft en de kinderen. Het recht op omgang wordt slechts ontzegd als zich een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden voordoet. Op grond van dat artikel, kan het recht op omgang aan een ouder alleen worden ontzegd als, samengevat weergegeven, (a) omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van een kind, (b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat kan worden geacht tot omgang, (c) een kind dat ouder is dan twaalf jaar aan de rechter heeft verteld dat hij geen omgang wil of (d) omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.2.
In het algemeen geldt dat het in het belang van kinderen is dat ze omgang hebben met beide ouders. Er is geen aanwijzing dat dat hier anders zou liggen. De omgang van [de minderjarige] met zijn vader is dan ook belangrijk, zowel voor de vader als voor [de minderjarige] , hoewel [de minderjarige] zich dat op dit moment misschien niet realiseert. Het probleem is dat de moeder zich geconfronteerd ziet met een zoon die aangeeft niet langer naar de vader te willen. Het lijkt weinig raadzaam, zoals de Raad ook stelt, om een kind van deze leeftijd te dwingen tot omgang met een ouder als het dat niet wil. Vermoedelijk is het ook weinig realistisch om te denken dat dat iets positiefs oplevert. Er zal iets moeten gebeuren om deze impasse te doorbreken, tenminste daar zal een serieuze en geïnformeerde poging toe moeten worden gedaan. De benoeming van een kindbehartiger zoals de Raad dat heeft voorgesteld, lijkt mogelijkheden te bieden. De kindbehartiger zal onderzoeken wat er aan de hand is en zal daarbij ook begeleiding kunnen geven waar dat nodig is. Zo zal er meer zicht kunnen komen op de motieven van [de minderjarige] om omgang te weigeren en kan wellicht een manier worden gevonden om de bij hem bestaande bezwaren weg te nemen op een andere manier dan door het verbreken van het contact.
6.3.
Een en ander brengt met zich dat de rechter in deze beschikking een kindbehartiger als deskundige zal benoemen ter beantwoording van de hierna te stellen vragen en zij verder iedere beslissing in de hoofdzaak zal aanhouden. De rechtbank zal een nieuwe datum en tijd bepalen waarop de zaak opnieuw mondeling wordt behandeld. Dan kunnen onder meer de bevindingen van de kindbehartiger worden besproken. Voor de komende periode geldt, in het verlengde met wat hierboven is overwogen, dat de rechtbank verwacht dat partijen [de minderjarige] vrijlaten in het contact met de man. De rechtbank verwacht ook dat, zoals ter zitting is besproken, de vrouw de man met regelmaat informatie over [de minderjarige] stuurt om hem op de hoogte te houden.
De voorlopige voorziening
6.4.
Gelet op het bovenstaande wordt het verzoek van de man afgewezen. Het afdwingen van een verblijf van [de minderjarige] bij de man gedurende drie weken in de zomervakantie kan op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht.
6.5.
De rechtbank zal het verzoek van de man ten aanzien van de voorlopige voorziening
dan ook afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van de voorlopige voorziening
7.1.
wijst het verzoek van de man af;
Ten aanzien van de hoofdzaak
7.2.
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wilt u in gesprekken met [de minderjarige] en/of zijn ouders in kaart brengen welke belemmeringen er zijn voor [de minderjarige] om een onbelast contact met zijn vader te hebben? Kunt u ook schetsen welke mogelijkheden er zijn tot contact met de vader?
2. Is verdere hulpverlening na uw interventie nodig om dat onbelaste contact te borgen?
3. Zijn er overigens nog opmerkingen die voor de rechter van belang zijn?
4. Wilt u schriftelijk rapporteren aan partijen, de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank uiterlijk 1 week voor de hierna te bepalen mondelinge behandeling?
5. Wilt u bij uw rapport uw eindfactuur insluiten?
7.3.
benoemt tot deskundige:
[naam 2] (Klem Kindbehartiging en Coaching)
Pieter Sneeuwplein 12
9641 KA Veendam
7.4.
De kindbehartiger kan partijen telefonisch bereiken op [telefoonnummer 1] en [e-mailadres 1] (telefoonnummer en e-mailadres van de vrouw) en [telefoonnummer 2]
(telefoonnummer van de man);
7.5.
begroot het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige op € 1.145,48 exclusief BTW en bepaalt dat de kosten van de benoemde deskundige voorlopig worden betaald door de griffie van deze rechtbank en ten laste komen van 's-Rijks kas, waarbij bij de door de rechtbank te geven eindbeschikking een definitieve beslissing met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek zal worden gegeven;
7.6.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank de stukken aan de deskundige zal doen toekomen, met de mededeling dat deze de werkzaamheden kan aanvangen, nadat het voorschot van de Staat is ontvangen;
7.7.
bepaalt dat de zaak opnieuw mondeling wordt behandeld op
vrijdag 17 november 2023 om 13:00 uur, in het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 in Groningen;
7.8.
wijst partijen, de Raad en de deskundige erop dat deze beschikking geldt als een oproep om bij die mondelinge behandeling aanwezig te zijn en dat de rechtbank geen afzonderlijke oproep zal versturen;
7.9.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank [de minderjarige] uitnodigt voor een kindgesprek met de rechter voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 17 november 2023;
7.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
GvdB