ECLI:NL:RBNNE:2023:3266

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
18-100140-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over het voorhanden hebben van munitie en cocaïne met betrekking tot verkeerscontrole en speekseltest

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 24 munitiepatronen en het opzettelijk aanwezig hebben van 6,34 gram cocaïne. De verdachte werd op 13 april 2023 te Groningen aangehouden tijdens een verkeerscontrole, waarbij hij niet de autogordel droeg. Tijdens deze controle werd een speekseltest afgenomen, die positief bleek voor cocaïne. De verdediging voerde aan dat deze speekseltest onrechtmatig was, omdat er geen verdenking van drugsgebruik was. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een vormverzuim, aangezien de politie bevoegd was om de test uit te voeren op basis van de verkeerswetgeving.

De rechtbank achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte duidelijk had bekend. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van munitie en drugs ernstige risico's met zich meebrengt voor de samenleving. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist die gelijk was aan de duur van het voorarrest van de verdachte, maar de verdediging pleitte voor een geldboete. Uiteindelijk besloot de rechtbank tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de in beslag genomen munitie reeds was onttrokken aan het verkeer. De rechtbank paste de relevante wetsartikelen toe, waaronder het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.100140.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Bakker, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 april 2023 te Groningen munitie van categorie III van de Wet wapens enmunitie, te weten 24 centraalvuur kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot (S&B) in het kaliber 9 millimeter Luger (= 9x19mm) voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 13 april 2023 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank bespreekt eerst het door de verdediging gevoerde artikel 359a Sv-verweer, alvorens over te gaan tot de beoordeling van het bewijs.
359a Sv-verweer
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het afnemen van een speekseltest bij verdachte onrechtmatig is geweest, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de strafoplegging. De politie heeft verdachte immers staande gehouden vanwege het niet dragen van een autogordel en vervolgens gevraagd om mee te werken aan een speekseltest terwijl op geen enkele wijze is geverbaliseerd dat er een vermoeden van drugsgebruik bestond. Het voorgaande vindt evenmin ondersteuning in de uitslag van het bloedonderzoek, waaruit is gebleken dat verdachte geen verboden stoffen in zijn bloed had.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitvoeren van de speekseltest een rechtmatige politiebevoegdheid is geweest, aangezien naar aanleiding van een verkeerscontrole een overtreding is geconstateerd en er zodoende een verdenking bestond.
Oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte d.d. 13 april 2023 volgt dat verbalisanten bij verdachte, nadat hij was staande gehouden en hem als bestuurder was medegedeeld dat hij een bekeuring zou krijgen voor het niet dragen van een autogordel, een voorlopig onderzoek speeksel hebben afgenomen gelet op naleving van artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Uit voormeld procesverbaal blijkt dat de speekseltest positief was op het gebruik van cocaïne.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat krachtens artikel 160, vijfde lid onder c, van de Wegenverkeerswet geen verdenking noodzakelijk is teneinde medewerking aan een speekselonderzoek te vorderen ter vaststelling van een mogelijk overtreding van rijden onder invloed van drugs in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet. De rechtbank constateert dan ook dat er geen sprake is van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve wordt het door de raadsman gevoerde verweer verworpen.
Beoordeling bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het tenlastegelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlage d.d. 23 mei2023, opgenomen op pagina 116 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023093852 d.d. 14 juni 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 juli 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 25 april 2023 met als bijlagen twee rapporten van het NFI betreffende NFiDENT-onderzoek, opgenomen op pagina 106 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023093852 d.d.
14 juni 2023, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 april 2023 te Groningen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten24 centraalvuur kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot (S&B) in het kaliber 9 millimeter Luger (= 9x19mm) voorhanden heeft gehad;
hij op 13 april 2023 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,34 gram van een materiaalbevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, te weten 41 dagen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit ten aanzien van het tenlastegelegde een geldboete op te leggen, nu verdachte zijn leven op de rit heeft en in het verlengde daarvan niet afgeweken dient te worden van de strafvorderingsrichtlijnen van het openbaar ministerie en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 24 munitiepatronen en het opzettelijk aanwezig hebben van 6,34 gram cocaïne. Zowel de munitie als de harddrugs zijn tijdens een vervoersfouillering onder hem aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van munitiepatronen brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee, nu dergelijke munitie in wapens in het criminele circuit kunnen worden gebruikt en derhalve een bedreiging voor de veiligheid van de samenleving vormen. Ook heeft verdachte met het bezit van de verdovende middelen bijgedragen aan de instandhouding van onderliggende criminaliteit, namelijk het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Uit het reclasseringsrapport van 30 juni 2023 volgt dat reclasseringsinterventies niet zijn geïndiceerd. De reclassering heeft aangegeven dat geen toezicht kan worden gehouden op de naleving van eventuele bijzondere voorwaarden, doordat verdachte op Curaçao woonachtig is en slechts incidenteel in Nederland verblijft. Daarnaast heeft de reclassering geen adequate inschatting kunnen maken van de risico's, maar zijn op diverse leefgebieden geen grote problemen geconstateerd.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 22 juni 2023 blijkt dat verdachte recentelijk niet is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank in beginsel, voor wat betreft beide feiten, de oplegging van een geldboete aangewezen. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt nemen. Deze schrijven, in geval van het voorhanden hebben van minder dan vijftig patronen (scherpe) munitie en het aanwezig hebben van minder dan tien gram harddrugs, geldboetes ter hoogte van gemiddeld € 1.000,- voor. De rechtbank ziet reden om van voornoemd geldbedrag het equivalente gedeelte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu verdachte reeds 41 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en zodoende de oplegging van een andere strafsoort niet meer passend en geboden is.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen passend en geboden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen munitie moet worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in het procesdossier is vermeld dat de betreffende munitie reeds is onttrokken aan het verkeer. Derhalve zal de rechtbank zich onthouden van een beslissing ten aanzien van het inbeslaggenomen goed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 augustus 2023.
Mr. T.M.L. Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.