Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen en de geluiddemper. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte het vuurwapen, de munitie en de patroonhouders - zoals deze zijn ten laste gelegd - voorhanden heeft gehad. Uit vaste rechtspraak volgt dat verdachte deze voorwerpen in meer of mindere mate bewust aanwezig moet hebben gehad, zonder dat dit zich hoeft uit te strekken over specifieke eigenschappen of kenmerken hiervan, en dat hij hierover feitelijk macht moet hebben uitgeoefend in de zin van erover kunnen beschikken. Aan deze vereisten is in onderhavige zaak voldaan. Immers zijn voormelde goederen in de woning van verdachte aangetroffen in een verborgen kluis, welke op de tweede verdieping in de berging in een bigshopper stond, en verdachte had de sleutel hiervan aan zijn sleutelbos hangen. Voorts is de verklaring van verdachte, die stelt dat hij de tas korte tijd voor een goede vriend in bewaring heeft gehad, onaannemelijk. Uit het procesdossier valt namelijk geen directe link (aangaande de vriendschap) tussen verdachte en [naam] af te leiden, hetgeen ook niet meer te verifiëren is vanwege het overlijden van die [naam] . Daarbij komt dat het merkwaardig is dat de broer van verdachte - [medeverdachte] - heeft verklaard die [naam] niet te kennen, terwijl verdachte en diens broer regelmatig bij elkaar over de vloer komen. Tevens heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de inhoud van de tas en de periode dat hij het heeft moeten bewaren. Indien wel waarde wordt gehecht aan de verklaringen van verdachte, had hij nader onderzoek in moeten stellen naar de inhoud van de tas/de kluis. Ten slotte behoeft, in lijn met recente jurisprudentie, het ontbreken van DNA op voornoemde voorwerpen een bewezenverklaring niet in de weg te staan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het feit, aangezien uit het procesdossier niet is gebleken dat (een meer of mindere mate van) bewustheid bij verdachte bestond over de aanwezigheid van het vuurwapen in de kluis.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De politie heeft de woning van verdachte doorzocht en heeft daarbij op de tweede verdieping in de berging een bigshopper gevonden. In deze bigshopper zaten nog een bigshopper en twee plastic tassen, met daarin een kluis. Deze kluis is geopend middels een sleutel, die aan de sleutelbos van verdachte hing. In die kluis zijn, gewikkeld in een fluwelen doek, een automatisch vuurwapen, munitie, een geluiddemper en patroonhouders aangetroffen. Ten tijde van de doorzoeking heeft verdachte aangegeven dat hij niet van de kluis wist en dat die van een vriend is geweest die deze heeft achtergelaten. Bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft verdachte zijn eerdere verklaring herhaald. Bovendien heeft verdachte verklaard dat die vriend [naam] is en dat deze persoon de tas later weer zou ophalen, maar dat hij in februari van dit jaar overleden is. Ook heeft verdachte gesteld dat hij de tas sinds de zomer van vorig jaar heeft bewaard en dat hij de sleutel na een aantal weken/een maand pas heeft ontvangen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hem nooit is verteld wat er in de tas zat. Ten slotte is uit nader onderzoek gebleken dat [naam] inderdaad in februari 2023 is overleden en heeft DNA-onderzoek uitgewezen dat er geen DNA van verdachte op de goederen is aangetroffen.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat niet vast kan komen te staan dat verdachte het betreffende vuurwapen, de munitie, de geluiddemper en de patroonhouders bewust aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht de door verdachte gestelde toedracht met betrekking tot de aanwezigheid van betreffende voorwerpen in de tas/de kluis gelet op wat daartoe is aangevoerd, niet onwaarschijnlijk. In het verlengde daarvan heeft verdachte hierover in hoofdlijnen consequent verklaard, vanaf het moment van de politiedoorzoeking tot en met de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. Nu die toedracht voorts niet wordt weerlegd door andere uit de beschikbare bewijsmiddelen blijkende omstandigheden is het niet onaannemelijk dat de verdachte zich niet in enige mate van de aanwezigheid van het vuurwapen en de bijbehorende goederen bewust is geweest. Daarom is niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde voorhanden heeft gehad, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.