Het standpunt van de officier van justitie
Vooraf
De officier van justitie heeft opgemerkt dat alle ten laste gelegde feiten in [adres] zijn gepleegd en dat de meeste feiten rond 4:00 uur zijn ontdekt. Hier wordt door de officier van justitie een verband in gezien.
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feit 1, gelet op het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat vuurwerk door de brievenbus van de woning is gegooid waarna brand is ontstaan. Uit onderzoek is gebleken dat DNA van verdachte is aangetroffen op het vuurwerk. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feit 2, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] en de bevindingen omtrent de camerabeelden van de vernieling waarbij het loopje van de dader verbalisant zeer doet denken aan verdachte. Alsook het papiertje dat in de woning van verdachte is aangetroffen waarop een tekst staat geschreven die past bij het incident.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor feit 3 gelet op de aangifte van [slachtoffer 5] en het feit dat DNA van verdachte is aangetroffen op de stoeptegel waarmee het raam is ingegooid. Evenals bij feit 2 gaat het hier om een stoeptegel. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van feit 4
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 4, omdat er onvoldoende wettig bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die het vuurwerk door de brievenbus van de woning heeft gegooid. Verdachte ontkent het feitelijk handelen. Daarbij heeft de raadsman een alternatief scenario geschetst die de mogelijkheid openlaat dat ofwel zijn eigen vader ofwel één van de buurtkinderen het vuurwerk door de brievenbus heeft gegooid.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de vernieling heeft gepleegd. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij dit feit en uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt niet dat verdachte de persoon is op de camerabeelden. Voorts draagt de tekst op het papiertje dat bij verdachte thuis wordt aangetroffen niet bij aan het bewijs voor de vernieling.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 3, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de vernieling heeft gepleegd. Verdachte ontkent het feitelijk handelen. Daarbij heeft de raadsman een alternatief scenario geschetst dat de mogelijkheid openlaat dat een ander, te weten de vader van verdachte, degene is geweest die de stoeptegel door het raam van zijn buurman heeft gegooid.
Ten aanzien van feit 4
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 4, omdat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte ontkent enige betrokkenheid en ook hier draagt de tekst op het papiertje dat bij hem thuis is aangetroffen niet bij aan het bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan integraal zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vooraf
De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat de meeste feiten rond 4:00 uur zijn gepleegd dan wel zijn ontdekt, niet bijdraagt aan het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde gedragingen zou hebben gepleegd. Hiervoor worden door de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier gezien.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Op 21 december 2022 is er brand gesticht in de woning aan de [adres] in [adres] . Ter plaatse heeft een verbalisant een op vuurwerkgelijkend object in de hal van de woning zien liggen. Hij zag dat het object kennelijk een stapel papieren die ook achter de voordeur in de hal lag in brand had gestoken. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de brand is ontstaan doordat het aangetroffen stuk vuurwerk door de brievenbus van de voordeur van die woning is gegooid ten gevolge waarvan een stapel post geheel of gedeeltelijk is verbrand.
Het vuurwerk is bemonsterd en aan de bemonstering is DNA-onderzoek verricht. Uit het rapport van
The Maastricht Forensic Institute (verder: TMFI) blijkt dat er op de bemonstering van het vuurwerk een DNA-profiel is aangetroffen. Een mogelijke donor van het celmateriaal is verdachte. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. De rechtbank neemt deze conclusie van het TMFI over en concludeert op basis van die bevindingen dat het DNA-spoor zoals dat is aangetroffen in de bemonstering van het vuurwerk van verdachte is.
Hoewel de rechtbank op basis van het voorgaande concludeert dat de brand met voornoemd vuurwerk is gesticht, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die het vuurwerk door de brievenbus heeft gegooid. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij zich in de periode voorafgaand aan de pleegdatum veel met vuurwerk bezig heeft gehouden en dat hij zijn vuurwerk weggaf aan kinderen uit de buurt, in de openbare vuilcontainers gooide en bij zijn vader thuis had opgeslagen. Volgens verdachte is dit waarschijnlijk de reden dat zijn DNA op het vuurwerk is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verklaring van verdachte niet als geheel ongeloofwaardig terzijde worden gelegd. Het is mogelijk dat het vuurwerk, zijnde een verplaatsbaar object, door verdachte is weggegeven, weggegooid of bij zijn vader is opgeslagen en derhalve door een ander dan verdachte door de brievenbus van de voordeur is gegooid.
Nu er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn concludeert de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Verdachte zal om die reden dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
In de periode tussen 14 en 15 maart 2023 is in [adres] een ruit van een zwarte personenauto van het merk BMW met kenteken [kenteken] vernield doordat iemand een stoeptegel door de ruit van deze auto heeft gegooid.
De vernieling is vastgelegd op camerabeelden en door verbalisanten is geverbaliseerd dat de bewegingen en het sprongetje van de dader hen doet denken aan het gedrag en het loopje van verdachte. Verbalisanten hebben echter niet met honderd procent zekerheid kunnen vaststellen dat verdachte de persoon in kwestie is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de herkenning door verbalisanten niet voldoende specifiek is om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat verdachte degene is geweest die in de periode van 14 en 15 maart 2023 de stoeptegel door de autoruit van de BMW heeft gegooid.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de tekst op het papiertje dat bij verdachte thuis is aangetroffen onvoldoende aanknopingspunten biedt voor betrokkenheid van verdachte bij de vernieling van de autoruit.
Nu er voor wat betreft dit feit geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die de autoruit heeft vernield. Verdachte wordt om die reden dan ook vrijgesproken van feit 2.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
In de periode tussen 23 maart 2023 en 5 april 2023 is in [adres] een raam aan de achterzijde van de woning aan de [adres] vernield. Geverbaliseerd is dat verbalisanten ter plaatste een stoeptegel op de grond aantroffen die los op de grond lag en geen onderdeel uitmaakte van de aanwezige bestrating. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de ruit is vernield doordat deze stoeptegel door de ruit is gegooid.
De stoeptegel is bemonsterd en aan de bemonstering is DNA-onderzoek verricht. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) blijkt dat er op de bemonstering van de stoeptegel een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan verdachte verwante) persoon. De rechtbank neemt deze conclusie van het NFI over en concludeert op basis van die bevindingen dat het DNA-spoor zoals dat is aangetroffen in de bemonstering van de stoeptegel van verdachte is.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de stoeptegel door het achterraam van de woning heeft gegooid. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte heeft verklaard dat hij in de periode voorafgaand aan het feit samen met zijn vader in diens tuin en steeg tegels recht heeft gelegd die scheef lagen. Volgens verdachte is dit waarschijnlijk de reden dat zijn DNA op de stoeptegel is aangetroffen. Doordat de vader van verdachte aan de [adres] woont en zijn woning direct grenst aan de woning van de [adres] in [adres] is de verklaring van verdachte voor het aantreffen van zijn DNA op de stoeptegel niet zondermeer onaannemelijk. Het is mogelijk dat de stoeptegel door verdachte is aangeraakt en vervolgens door een ander dan verdachte is gebruikt bij het ingooien van het raam.
Nu er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn concludeert de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is geweest die de stoeptegel door het achterraam van de woning aan de [adres] in [adres] heeft gegooid. Verdachte zal om die reden dan ook worden vrijgesproken van feit 3.
Overwegingen ten aanzien van feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd. Verdachte zal daarom ook van feit 4 worden vrijgesproken.