Ongeveer 20% van de gedeclareerde zorg is niet verleend. Ik heb geen geld betaald aan PGB-klanten.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het totaalbedrag aan ontvangen PGB-gelden in combinatie met de verklaring van veroordeelde. In totaal heeft veroordeelde aan PGB een bedrag van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen van € 538.306,- (€ 492.089,- + € 46.217,-). Volgens veroordeelde is 20% hiervan onrechtmatig verkregen. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 107.661,- (20% van € 538.306,-) voordeel heeft genoten.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om dit bedrag te matigen. De rechtbank ziet in het dossier juist aanwijzingen dat veroordeelde wellicht meer wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten dan waar het bedrag thans op is geschat. Zo heeft veroordeelde ten aanzien van [naam] bekend dat hij hem in de periode vanaf april 2017 tot en met april 2018 helemaal geen zorg meer heeft verleend. Voor deze maanden is derhalve niet 20% van de gedeclareerde zorg niet daadwerkelijk verleend, maar 100%. Daarnaast heeft de politie onderzoek gedaan naar de kilometerstand van de auto van veroordeelde. Daaruit volgt dat veroordeelde in de periode vanaf 3 maart 2020 tot en met 17 november 2020 ongeveer twee keer per week naar Assen is gereden. Veroordeelde heeft aangegeven dat hij ook wel eens overnachtte in Assen, maar op de vraag waar hij dan verbleef, weigert hij antwoord te geven; dit is dus niet aannemelijk geworden. Een en ander zou betekenen dat veroordeelde niet vijf dagen in de week zorg verleende in Assen, maar slechts twee dagen en dat derhalve 60% (en niet slechts 20%) van de gedeclareerde zorg niet is verleend. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 107.661,- een conservatieve schatting betreft.
De gemeente Hoogeveen heeft in een afzonderlijke procedure € 20.768,82 teruggevorderd van veroordeelde. Op grond van artikel 36e lid 9 van het Wetboek van Strafrecht worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen voor zover die zijn voldaan, in mindering gebracht.
Veroordeelde heeft aangegeven dat hij ongeveer de helft van bovenstaand bedrag inmiddels heeft terugbetaald. Hij heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat hij een deel van het geld daadwerkelijk heeft terugbetaald en zo ja, hoeveel dit dan precies is geweest. De rechtbank ziet daarom geen reden om (een deel van) deze vordering in mindering te brengen op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor zover veroordeelde de vordering van de gemeente Hoogeveen al heeft betaald of nog zal betalen, kan hij op grond van artikel 6:6:26 Wetboek van Strafvordering verzoeken om vermindering van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 107.661,- en zal derhalve aan veroordeelde de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat opleggen.