ECLI:NL:RBNNE:2023:3236

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
18-006728-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valsheid in geschrift en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een zorgverlener die is veroordeeld voor valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde onrechtmatig voordeel heeft verkregen door zorg te declareren voor uren waarop hij geen zorg heeft verleend. De officier van justitie had gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 107.661,00, een bedrag dat de rechtbank heeft overgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een lange periode aanzienlijke bedragen uit persoonsgebonden budgetten (PGB's) heeft ontvangen, terwijl hij niet daadwerkelijk zorg heeft verleend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de betalingsverplichting aan de staat vastgesteld op het genoemde bedrag. De verdediging had primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht om matiging van het bedrag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om het bedrag te verlagen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de veroordeelde mogelijk meer wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten dan het vastgestelde bedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/006728-21
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 13 juli 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 17 april 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 107.661,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/006728-21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 29 juni 2023. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. M. Helmantel, advocaat te Hoogezand Sappemeer.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op € 107.661,00 en dat de rechtbank een betalingsverplichting van gelijke hoogte zal opleggen.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de door haar bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het bedrag gematigd dient te worden omdat niet bewezen is dat veroordeelde € 107.661,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 13 juli 2023 in de zaak met parketnummer 18/00672821 veroordeeld wegens (kort gezegd) het medeplegen van valsheid in geschrift en het medeplegen van het opzettelijk gebruikmaken van valse geschriften, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het door hem gepleegde strafbare feit en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan. Uit de bewezenverklaring volgt dat veroordeelde als zorgverlener gedurende een lange periode onrechtmatig aanzienlijke bedragen uit persoonsgebonden budgetten (hierna: PGB’s) heeft ontvangen door zorg te (laten) declareren voor uren waarop hij niet daadwerkelijk zorg heeft verleend. De andere strafbare feiten zien op soortgelijke feiten, namelijk op budgethouders waarvoor ook ten onrechte zorg is gedeclareerd, maar die niet in de tenlastelegging zijn opgenomen. Ook voor deze feiten bestaan voldoende aanwijzingen en staat buiten redelijke twijfel vast dat zij door veroordeelde zijn begaan, in het bijzonder omdat veroordeelde deze feiten heeft bekend.
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2021, opgenomen op pagina 1328 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002019184073 d.d. 16 maart 2021, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit informatie van de ING Bank heb ik het volgende geconstateerd:
Rekeningnummer: [rekeningnummer 2]
Dit rekeningnummer staat op naam van: [verdachte] . Uit de mutaties blijkt dat in de periode van 21 januari 2016 tot en met 14 mei 2020, via de rekeningnummers van de
Sociale Verzekeringsbank: [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 1] , een bedrag binnenkwam van in totaal € 492.089,-. Dit had betrekking op de volgende personen: [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Aan voornoemde personen zijn de volgende bedragen ontvangen:
[naam] periode 14.04.2016 t/m 06.04.2018 een bedrag van € 39.979,-
[naam] periode 03.11.2016 t/m 02.05.2017 een bedrag van € 5.460,-
[naam] periode 18.12.2017 t/m 12.02.2018 een bedrag van € 9.252,[naam] periode 22.07.2016 t/m 04.04.2018 een bedrag van € 45.100,[naam] 1963 periode 21.01.1016 t/m 09.04.2020 een bedrag van € 158.926,-
[naam] 1988 periode 21.01.2016 t/m 14.05.2020 een bedrag van € 160.616,-
Verder werd in de periode van 11 april 2019 tot en met 14 mei 2020 een bedrag voor vader en zoon [naam] ontvangen van in totaal € 72.756,- zonder dat daarbij een klantnummer werd vermeld. Per persoon bedraagt dat € 36.378,-.
In totaal aan PGB werd een bedrag van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen van € 492.089,-.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2020, opgenomen op pagina 1480 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Uit informatie van de ING Bank heb ik het volgende geconstateerd:
Rekeningnummer: [rekeningnummer 2]
In de periode van 29 mei 2020 tot en met 23 november 2020 werd van de Sociale Verzekeringsbank een bedrag voor vader en zoon [naam] ontvangen van € 46.217,-.
3. De door veroordeelde ter zitting van 29 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ongeveer 20% van de gedeclareerde zorg is niet verleend. Ik heb geen geld betaald aan PGB-klanten.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het totaalbedrag aan ontvangen PGB-gelden in combinatie met de verklaring van veroordeelde. In totaal heeft veroordeelde aan PGB een bedrag van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen van € 538.306,- (€ 492.089,- + € 46.217,-). Volgens veroordeelde is 20% hiervan onrechtmatig verkregen. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 107.661,- (20% van € 538.306,-) voordeel heeft genoten.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om dit bedrag te matigen. De rechtbank ziet in het dossier juist aanwijzingen dat veroordeelde wellicht meer wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten dan waar het bedrag thans op is geschat. Zo heeft veroordeelde ten aanzien van [naam] bekend dat hij hem in de periode vanaf april 2017 tot en met april 2018 helemaal geen zorg meer heeft verleend. Voor deze maanden is derhalve niet 20% van de gedeclareerde zorg niet daadwerkelijk verleend, maar 100%. Daarnaast heeft de politie onderzoek gedaan naar de kilometerstand van de auto van veroordeelde. Daaruit volgt dat veroordeelde in de periode vanaf 3 maart 2020 tot en met 17 november 2020 ongeveer twee keer per week naar Assen is gereden. Veroordeelde heeft aangegeven dat hij ook wel eens overnachtte in Assen, maar op de vraag waar hij dan verbleef, weigert hij antwoord te geven; dit is dus niet aannemelijk geworden. Een en ander zou betekenen dat veroordeelde niet vijf dagen in de week zorg verleende in Assen, maar slechts twee dagen en dat derhalve 60% (en niet slechts 20%) van de gedeclareerde zorg niet is verleend. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 107.661,- een conservatieve schatting betreft.
De gemeente Hoogeveen heeft in een afzonderlijke procedure € 20.768,82 teruggevorderd van veroordeelde. Op grond van artikel 36e lid 9 van het Wetboek van Strafrecht worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen voor zover die zijn voldaan, in mindering gebracht.
Veroordeelde heeft aangegeven dat hij ongeveer de helft van bovenstaand bedrag inmiddels heeft terugbetaald. Hij heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat hij een deel van het geld daadwerkelijk heeft terugbetaald en zo ja, hoeveel dit dan precies is geweest. De rechtbank ziet daarom geen reden om (een deel van) deze vordering in mindering te brengen op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voor zover veroordeelde de vordering van de gemeente Hoogeveen al heeft betaald of nog zal betalen, kan hij op grond van artikel 6:6:26 Wetboek van Strafvordering verzoeken om vermindering van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 107.661,- en zal derhalve aan veroordeelde de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de staat opleggen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 107.661,00.
Legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 107.661,00 (zegge: honderd en zevenduizend zeshonderd eenenzestig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 juli 2023.
Mr. Sieders en mr. Sikkema zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.