Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het feit dat hij te bewijzen acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie is daarbij van mening dat de staandehouding en aanhouding van verdachte op 15 april 2021 rechtmatig is geweest en dat alle bewijsmiddelen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken en heeft daartoe primair het volgende aangevoerd.
De staandehouding en aanhouding van verdachte is onrechtmatig geweest zodat alle bewijs dat daaruit is voortgevloeid moet worden uitgesloten van het bewijs.
De staandehouding heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50, eerste lid, van de
Vreemdelingenwet en was ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van verdachte en overige inzittenden van de auto. Na controle bleek dat iedereen over de juiste papieren beschikte zodat de bevoegdheid tot staandehouding op grond van genoemde bepaling daarmee was beëindigd.
Echter, zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, immers, verdachte kon prima uitleggen dat de passagiers zijn zus en haar twee kinderen betroffen, hebben verbalisanten hun onderzoek voortgezet, waarbij zij uiteindelijk zijn gekomen tot een verdenking van mensensmokkel, op grond waarvan verdachte is aangehouden.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde personen over een geldig toeristenvisum beschikten waarmee hun verblijf in Nederland rechtmatig was. Niet kan worden bewezen dat zij op 14 en 15 april 2021 de intentie hadden om asiel aan te vragen in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer van de raadsman over de rechtmatigheid van de staandehouding en aanhouding van verdachte op 15 april 2021 als volgt.
Op grond van het proces-verbaal van aanhouding van verdachte d.d. 15 april 2021 stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 april 2021 zagen verbalisanten een auto met vijf personen en met Duits kenteken rijden op de Provinciale weg N366 richting [adres] . Verbalisanten hebben de bestuurder en inzittenden van deze auto (die naar later bleken te zijn: verdachte, medeverdachte, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] ) in [adres] staande gehouden op grond van artikel 50, eerste lid, van de
Vreemdelingenwet ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Tijdens deze controle zagen verbalisanten achterin de auto een grote volle koffer, dekens, een rugzak en een kinderstoel liggen. Verdachte gaf aan dat de paspoorten van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich in de kofferbak bevonden, waarop hij deze uit het voorvakje van de genoemde koffer pakte. De paspoorten van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bleken te zijn voorzien van een Italiaans C-visum, afgegeven te Karachi, Pakistan, met als doel: toerisme/familie. Medeverdachte verklaarde desgevraagd dat hij een afspraak had op het [instelling] met een vriend, en dat zij daarna weer terug zouden gaan naar [adres] . Medeverdachte verklaarde dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] familie van verdachte waren, maar hij wist niet de naam van [slachtoffer 1] te noemen.
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze staandehouding onrechtmatig is geweest.
Ten aanzien van de aanhouding op verdenking van mensensmokkel overweegt de rechtbank dat
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] evenwel over een geldig toeristenvisum beschikten, maar dat zij (kennelijk vanuit [adres] , want daar zouden zij volgens medeverdachte naar terugkeren) op weg waren naar het [instelling] in [adres] . Daarbij voerden zij bagage met zich mee voor - op het oog - een verblijf van meerdere dagen. Verder kon twijfel rijzen over het werkelijke doel van de reis, nu [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] blijkbaar vanuit [adres] meereisden met medeverdachte, die niet de naam van [slachtoffer 1] kon noemen, en die een vriend ging bezoeken in het [instelling] .
Voorts vond één en ander plaats in een omgeving waarvan het bekend is dat daar regelmatig (door mensensmokkelaars) personen worden afgezet voor het aanvragen van asiel.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, bij verbalisanten terecht een redelijk vermoeden van schuld aan mensensmokkel kon ontstaan.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.