ECLI:NL:RBNNE:2023:3217

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/18/224340 / FA RK 23-3161
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot beëindiging van het ouderlijk gezag en verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een ongeboren kind

Op 2 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende het ouderlijk gezag over een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om schorsing of beëindiging van het ouderlijk gezag, alsook om (voorlopige) ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de gezondheid van het ongeboren kind, vooral door de leefstijl van de moeder en haar weigering om verloskundige zorg te accepteren. De rechtbank oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen, en dat het gezag van de ouders moet worden beëindigd vanaf de geboorte van het kind. De GI (Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis) is benoemd tot voogd. De verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor deze maatregelen. De rechtbank benadrukt dat de zorgen over de ouders en de situatie van het ongeboren kind groot zijn, en dat er geen zicht is op verbetering.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/18/224340 / FA RK 23-3161 en C/18/224704 / FA RK 23-3435
datum uitspraak: 2 augustus 2023
beschikking over het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag en het verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen, hierna te noemen “de Raad”.

betreffende

het ongeboren kind [achternaam] ,

en die hierna “het ongeboren kind” wordt genoemd.
De rechtbank (hierna ook te noemen ‘kinderrechter’) merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudende te Stadskanaal,

[de vader] ,

wonende op een geheim, bij de kinderrechter bekend, adres,
hierna te noemen “de vader”,
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudende te Stadskanaal.
De rechtbank wijst als informant aan:

de gecertificeerde instelling,Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, gevestigd te Groningen, hierna te noemen “de GI”.

Het procesverloop

In de zaak C/18/224340 / FA RK 23-3161
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 12 juli 2023, ingekomen bij de griffie op 13 juli 2023. Daarin verzoekt de Raad primair om de ouders geheel te schorsen in de uitoefening van hun gezag over het ongeboren kind en die schorsing met onmiddellijke ingang uit te spreken. Subsidiair verzoekt de Raad om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen en met spoed met een machtiging uit huis te plaatsen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot het geven van een spoedbeslissing en heeft op reguliere wijze een mondelinge behandeling van de zaak gepland.
In de zaak C/18/224704 / FA RK 23-3435
De procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 25 juli 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde dag. Daarin verzoekt de Raad primair om het gezag van de ouders over het ongeboren kind te beëindigen en subsidiair om het ongeboren kind onder toezicht te stellen en met een machtiging uit huis te plaatsen.
In beide zaken
Op 26 juli 2023 heeft de rechtbank de zaken gelijktijdig mondeling, met gesloten deuren, behandeld. Verschenen en gehoord zijn de advocaat van de ouders, [naam 1] namens de GI en [naam 2] en [naam 3] namens de Raad.
Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de ouders niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
De ouders hebben vier kinderen waarvoor een gezagsbeëindigende maatregel is uitgesproken en de kinderen groeien op in verschillende pleeggezinnen. De GI is belast met de voogdij over de vier kinderen.
De moeder is zwanger en op 20 november 2023 uitgerekend om te bevallen.

De verzoeken

In de zaak C/18/224340 / FA RK 23-3161
De Raad verzoekt primair om het gezag van de ouders over het ongeboren kind te schorsen en de GI te belasten met de voorlopige voogdij. De Raad verzoekt subsidiair om het ongeboren kind voorlopig onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van drie maanden en de GI te machtigen het kind, direct na de geboorte, uit huis te plaatsen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verwijst voor een onderbouwing van de verzoeken naar het daartoe strekkende raadsrapport waarin de gronden staan vermeld.
In de zaak C/18/224704 / FA RK 23-3435
De Raad verzoekt primair om het gezag van de ouders over het ongeboren kind te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij. De Raad verzoekt subsidiair om het ongeboren kind onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van één jaar en de GI te machtigen het kind, direct na de geboorte, uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verwijst voor een onderbouwing van de verzoeken naar het daartoe strekkende raadsrapport waarin de gronden staan vermeld.
In beide zaken
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad, samengevat weergegeven, de verzoeken nog als volgt toegelicht. Een ingreep in het gezag is nodig omdat de GI dan de mogelijkheid heeft om tijdens de zwangerschap het nodige te regelen, zoals het opstellen van een bevallingsplan. Bij de ouders is een patroon zichtbaar dat zij zich onttrekken aan medische zorg. De ouders hebben eerder een negatieve ouderschapsbeoordeling gekregen en het is noodzakelijk dat er zicht is op de situatie van het ongeboren kind. Er is al een langere tijd sprake van zware problematiek en er is geen enkel zicht op verbetering. Het perspectief van het ongeboren kind ligt niet bij de ouders. De ouders kennen de GI goed en zijn gevoelig voor het gedwongen kader. Het is daarom de verwachting dat de ouders beter zullen meewerken tijdens de zwangerschap wanneer nu een maatregel wordt uitgesproken.

Het standpunt van de ouders

Namens de ouders is tijdens de mondelinge behandeling samengevat weergegeven het volgende naar voren gebracht. Het is maar de vraag of er ouderlijk gezag kan bestaan over een ongeboren kind. Het is in die gedachtegang niet mogelijk om het gezag van de ouders te schorsen of te beëindigen. De moeder kan in elk geval niet worden gedwongen om naar een verloskundige te gaan via deze wetgeving. Als dat de bedoeling is dan moet een beroep gedaan worden op de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of de Wet zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wzd).

De beoordeling van beide zaken

Waar gaat het om in deze zaken
Het gaat in deze zaken om de vraag of het gezag van de ouders over hun nog ongeboren kind moet worden geschorst of beëindigd en of een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing van het nog ongeboren kind moeten worden uitgesproken.
Het wettelijk kader
Op grond van artikel 1:268, eerste lid, sub a BW kan de rechtbank het gezag van een ouder schorsen als er een ernstig vermoeden bestaat dat een grond voor het beëindigen van het gezag is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. Op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW kan het gezag van een ouder worden beëindigd, als een minderjarige zo opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn of als de ouder het gezag misbruikt.
Op grond van artikel 255, eerste lid, BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, als de minderjarige (i) zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, (ii) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouders en (iii) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders (of één van hen) binnen een voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn weer in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
Een machtiging tot uithuisplaatsing vereist op grond van artikel 1:265b BW, samengevat weergegeven, dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens moeten de maatregelen in de gegeven omstandigheden ook voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Inhoudelijke beoordeling
Er bestaan grote zorgen over de ouders en, daardoor, over de ontwikkeling van het ongeboren kind. Deze zorgen zijn gelegen in:
  • het middelengebruik van de ouders, en met name van de moeder tijdens de zwangerschap;
  • de gezondheid van de moeder, en met name haar lage gewicht en haar anorexia;
  • het feit dat de ouders zorg mijden en geen contact willen hebben met hulpverlening;
  • de signalen dat het huis van de ouders erg is vervuild, onder ander door het grote aantal huisdieren;
  • een verleden van huiselijk geweld in de relatie van de ouders.
Deze zorgen moeten worden begrepen tegen een achtergrond waarin bij de vier andere kinderen van de ouders een gezagsbeëindigende maatregel is uitgesproken. Dit is in grote lijnen gebeurd op basis van deze zelfde zorgen. Om een beeld te krijgen van wat nodig was in de situaties die daarbij voorlagen is meermalen geprobeerd om informatie te krijgen via een ouderschapsbeoordeling, dat wil zeggen via een klinische opname van ouders en kind met als doel observatie en begeleiding. De ouders hebben hier alleen bij één kind aan mee willen werken. Dat traject heeft toen tot een negatieve beoordeling geleid. Daarbij speelde een rol dat sprake was van huiselijk geweld in de relatie van de ouders en dat de moeder wiet gebruikte. Er is geen enkele indicatie dat de situatie is verbeterd. De GI wilde ook nu een ouderschapsbeoordeling, zodat opnieuw kon worden gekeken naar de mogelijkheden van de ouders, maar de ouders hebben geweigerd hieraan mee te werken.
Op dit moment is er geen enkel zicht op de situatie van het ongeboren kind. De moeder onttrekt zich aan voor het ongeboren kind noodzakelijk geachte medische zorg. Zij heeft meerdere afspraken met de verloskundige afgezegd en ook afspraken met Veilig Thuis worden niet nagekomen. Er is daardoor geen enkele controle op de zwangerschap. Het lukt hulpverleners ook niet om in contact te komen met de ouders: het ziekenhuis en de wijkagent krijgen geen contact, via de oma (vz) is geprobeerd contact te zoeken, maar dit is niet gelukt, en de raadsonderzoeker heeft tevergeefs gepoogd de moeder telefonisch te bereiken. Op 12 juli 2023 is er wel via WhatsApp contact geweest tussen de moeder en de casemanager en de raadsonderzoeker. Tegen de casemanager heeft zij gezegd dat zij geen hulp wil en geen vragen heeft, en tegen de raadsonderzoeker heeft zij gezegd dat ze al weet wat de uitkomst van het onderzoek is en dat ze er niet over wil praten. De ouders hadden ook op 13 juli 2023 een afspraak bij de verloskundige, maar ook daar zijn zij niet geweest. De zorgen over de gezondheid van het ongeboren kind zijn groot en worden met het verstrijken van de tijd ook steeds groter, mede vanwege het feit dat al de andere kinderen te vroeg zijn geboren.
Tegen deze achtergrond verzoekt de Raad om schorsing/beëindiging van het gezag over het ongeboren kind. Wat de Raad wil, zo is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht, is dat de moeder ten behoeve van het ongeboren kind meewerkt aan noodzakelijk geachte hulpverlening. Hoe zorgwekkend de situatie ook is, een schorsing of beëindiging van het gezag van de ouders over het kind tijdens de zwangerschap is niet het instrument om die zorgen te adresseren: een wijziging van het gezag levert juridisch gezien geen middel op waarmee de gewenste hulpverlening kan worden afgedwongen. Dat de ouders zich in de praktijk vanuit een eigen interpretatie van wat er gebeurt, in een dwangkader meer coöperatief opstellen, maakt dat niet anders. Als de Raad vindt dat de moeder gedwongen zorg nodig heeft, zal moeten worden bekeken of dat mogelijk is op basis van bijvoorbeeld de Wvggz of de Wzd.
Gelet hierop bestaat er geen belang bij een toewijzing van de schorsing van het gezag of beëindiging van het gezag tijdens de zwangerschap. Iets anders geldt voor de beëindiging van het gezag als het kind eenmaal is geboren.
Gelet op de zeer ernstige, al jaren bestaande zorgen over de wijze waarop de ouders leven en op de specifieke situatie die zich nu tijdens de zwangerschap voordoet, is het duidelijk dat het niet verantwoord is dat het kind na de geboorte bij de ouders blijft, en dat terugkeer van het kind naar de ouders ook niet aan de orde is. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat aan de criteria van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal daarom het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over het kind toewijzen, vanaf de geboorte van het kind. Dit is een verstrekkende beslissing maar het belang van het kind om te worden beschermd tegen de bedreigingen die van de situatie uitgaan, is ook groot. De beslissing is in de gegeven omstandigheden dan ook proportioneel te noemen. Ook is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, onder meer vanwege het feit dat de ouders niet willen meewerken aan een nieuwe ouderschapsbeoordeling, die hen wel is aangeboden.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat na geboorte van het kind een gezagsvoorziening ontbreekt, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd te benoemen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Er bestaat geen belang meer bij de bespreking van het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het ongeboren kind. Er wordt immers, zo zegt de Raad ook zelf, niet voldaan aan de voorwaarde dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing wordt genomen.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigd het ouderlijk gezag van
[de moeder]en
[de vader]over
het ongeboren kindvanaf de geboorte van het kind;
benoemt tot voogd over
het ongeboren kindStichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
EO