De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen en overige dossierstukken uit van de volgende gang van zaken.
[slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) en haar twee kinderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zijn afkomstig uit Pakistan en zijn op 31 maart 2021 met het vliegtuig in Italië aangekomen. Zij waren allen voorzien van een Pakistaans paspoort en een toeristenvisum, afgegeven door Italië en geldig van 27 maart 2021 tot en met 27 september 2021. Vervolgens zijn zij verder het Schengengebied ingereisd naar het adres van de broer van [slachtoffer 1] , medeverdachte [medeverdachte] , in [adres] te Duitsland. Van daaruit heeft medeverdachte hen op 14 april 2021 naar het adres van zijn zwager, te weten verdachte, in [adres] , vervoerd, waar zij allen hebben overnacht. De volgende ochtend, op 15 april 2021, zijn verdachte en medeverdachte met [slachtoffer 1] en haar twee kinderen in de auto richting [adres] gereden waar verdachte had afgesproken met de aldaar in het [instelling] verblijvende getuige [naam 1] . [slachtoffer 1] had ten tijde van de staandehouding als bagage bij zich, een grote volle koffer, dekens, een rugzak en een kinderstoel.
Wederrechtelijk(e) toegang en verblijf
De rechtbank overweegt dat het begrip “wederrechtelijk” in de delictsomschrijving van artikel 197a Wetboek van Strafrecht (Sr) gelet op de wetsgeschiedenis dient te worden uitgelegd als “zonder enig subjectief recht of enige bevoegdheid”. De in artikel 197a Sr bedoelde hulp moet zijn verleend aan iemand die voor de toegang tot, de doorreis door of het verblijf in Nederland aan geen rechtsregel van nationale of internationale herkomst - enige titel kan ontlenen.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] en haar twee kinderen een geldig toeristenvisum hadden en in zoverre legaal binnen de Schengenzone konden verblijven. De rechtbank leidt echter uit het volgende af, dat [slachtoffer 1] met haar kinderen naar Nederland is gereisd met het doel asiel aan te vragen.
Toen verdachte, medeverdachte, [slachtoffer 1] en haar kinderen werden staande gehouden waren zij op weg naar het [instelling] in [adres] , terwijl [slachtoffer 1] bagage bij zich had voor, klaarblijkelijk, een verblijf van meerdere dagen. Dit, terwijl zij verklaarde in Nederland te logeren op het adres van verdachte in [adres] , waar zij ook al de nacht voor de aanhouding hadden verbleven. Gelet hierop schuift de rechtbank de verklaring van verdachten en [slachtoffer 1] , dat hun reis naar [adres] onderdeel uitmaakte van een toeristisch dagtripje, als ongeloofwaardig terzijde.
Verder wordt in de hiervoor opgenomen whatsappgesprekken, al geruime tijd voor de komst van [slachtoffer 1] naar Europa uitvoerig gesproken over asielaanvragen in Nederland en worden kopieën van identiteits- en geboortebewijzen van [slachtoffer 1] en haar kinderen naar medeverdachte gestuurd.
De omstandigheid dat [slachtoffer 1] en haar kinderen voorafgaand aan hun reis naar Europa al van plan waren om asiel in Nederland te gaan aanvragen en om na het verlopen van hun toeristenvisum niet meer naar Pakistan terug te keren, maakt dat hun inreis in en doorreis door Nederland als wederrechtelijk moet worden aangemerkt.
1
Wetenschap
De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte van deze wederrechtelijkheid op de hoogte was, dan wel had behoren te zijn. De inhoud van de hiervoor opgenomen WhatsAppgesprekken spreken in zoverre voor zich en behoeven geen nadere bespreking. Voorts heeft verdachte een zeer ongeloofwaardige verklaring afgelegd over het doel van hun reis op 15 april 2021, te weten met betrekking tot het hiervoor besproken toeristische dagtripje. De rechtbank hecht evenmin geloof aan zijn verklaring dat hij met een vriend in het [instelling] had afgesproken om hem kennis te laten maken met zijn familie.
Medeplegen
De rechtbank overweegt verder dat verdachte weliswaar niet fysiek aanwezig was bij de inreis van gesmokkelden in Nederland op 14 april 2021, maar acht hem daarvoor wel mede verantwoordelijk. Uit Whatsappgesprekken blijkt dat verdachte en medeverdachte via WhatsApp communiceerden over de voortgang van de reis van gesmokkelden. Medeverdachte deelt verdachte op 1 april 2021 mee dat “zijn bekenden uit Pakistan” zijn aangekomen en dat hij een paar vragen heeft over “de procedure”. Verdachte stuurt hem op 2 april 2021 desgevraagd zijn adres in [adres] en op 14 april 2021 om 18.16 uur stuurt medeverdachte een spraakbericht dat ze over een minuut aankomen. Tevens stuurt medeverdachte aan verdachte foto’s van de voor- en achterzijde van het identiteitsbewijs van [slachtoffer 1] . Nog geen uur later om 19.10 uur heeft verdachte via WhatsApp contact met de in het
[instelling] in [adres] verblijvende getuige [naam 1] . Verdachte biedt medeverdachte en gesmokkelden die nacht onderdak in zijn woning en appt de volgende morgen opnieuw naar de in het [instelling] in [adres] verblijvende getuige [naam 1] , met het bericht dat ze voor 12.00 uur aankomen.
De rechtbank leidt hieruit af dat er tussen verdachte en medeverdachte sprake was van een gezamenlijk plan om gesmokkelden van (in ieder geval) Duitsland naar het [instelling] in [adres] te vervoeren om daar asiel aan te vragen. Daarbij was sprake van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten dat medeplegen ten aanzien van het hele traject - van Duitsland naar [adres] - kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 14 april 2021 tot en met 15 april 2021 in Nederland en Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander, anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, door bovengenoemde personen te vervoeren in een personenauto, van het merk Volkswagen, type Touran en voorzien van het Duitse kenteken [kenteken] , van Duitsland naar Nederland en over de grens te brengen en naar [adres] te brengen en af te leveren in de nabijheid van het aldaar gevestigde [instelling] , terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.