ECLI:NL:RBNNE:2023:3206

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
18-309820-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met taakstraf en verwerping beroep op noodweer

Op 31 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 september 2020 in Nieuw-Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, [slachtoffer 1]. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.A. Koning, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen, maar dat hij zich daarna heeft teruggetrokken uit de gewelddadige situatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende heeft bijgedragen aan het in vereniging gepleegde geweld, waardoor hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de daden van zijn medeverdachten. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte de confrontatie had opgezocht en niet in een situatie van noodzakelijke verdediging verkeerde. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 100 uren voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade matigde tot € 250,00. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.309820.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Koning, advocaat te Ees.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten aan de [adres] ter hoogte van [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] , door - met geschoeide voeten te schoppen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die
[slachtoffer 1]
  • met geschoeide voeten te schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1]
  • (met geschoeide) voeten te schoppen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die
[slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] tegen de grond wordt gedrukt
  • te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1]
  • te slaan en/of te schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [slachtoffer 1]
  • op die [slachtoffer 1] te duiken en vervolgens door met een knie op de borst van die [slachtoffer 1] te drukken hem op de grond te drukken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meermalen in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De klap die verdachte aan [slachtoffer 1] heeft gegeven is het startpunt geweest van het geweld dat daarop tegen die [slachtoffer 1] is uitgeoefend. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de officier van justitie een voldoende significante en wezenlijke bijdrage van voldoende gewicht gehad aan het in vereniging gepleegde openlijke geweld jegens [slachtoffer 1] , zodat hem ook de tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweldshandelingen door de medeverdachten moeten worden aangerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. Nu verdachte heeft teruggeslagen in reactie op een vuistslag van aangever [slachtoffer 1] , komt verdachte naar het oordeel van de raadsman een geslaagd beroep op noodweer toe. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de raadsman op noodzakelijke en proportionele wijze verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door die [slachtoffer 1] .
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever [slachtoffer 1] weliswaar in diens gezicht heeft geslagen, welke geweldshandeling het startpunt is geweest van het daarna tegen die [slachtoffer 1] toegepaste geweld, maar dat hij zich na voornoemde klap afzijdig heeft gehouden en niet heeft deelgenomen aan het daarop volgende geweld. De rechtbank concludeert dan ook dat niet is komen vast te staan dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft gehad aan de in vereniging gepleegde geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] , zodat verdachte de door de medeverdachten gepleegde geweldshandelingen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld niet kunnen worden aangerekend.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 6 september 2020 heb ik [slachtoffer 1] geslagen. Ik ben samen met anderen verhaal gaan halen bij die [slachtoffer 1] waarna het daarop volgende geweld bij mij en [slachtoffer 1] is begonnen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 september2020, opgenomen op pagina 105 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R020104 (onderzoeksnaam VESPA), BVH-nummers 2020246968 en 2020246161, d.d. 21 september 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
A: Toen ik buiten kwam met [slachtoffer 2] werd ik door die jongen met dat golvende haar aangetikt en zeiden ze: ‘wat wil je nou dan’. En toen kreeg ik ook al een slag op mijn gezicht.
(…)
V: Wat is jouw letsel?
A: Kneuzingen en zwellingen in het gezicht. Een blauw oog en bij de oren is het blauw. Een tand door de midden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 september2020, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
De getuige verklaarde:
A: Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door vijf jongens werden achtervolgd. Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden aangevallen door deze vijf personen. Ik zag dat
[slachtoffer 2] als eerste forse klappen kreeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] werd geslagen en bewusteloos op de grond bleef liggen. Ik zag verderop dat twee personen [slachtoffer 1] aan het mishandelen waren. Ik zag dat ze beiden aan het schoppen en slaan waren op [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 2] een flinke hoofdwond had en hij niet bij kennis was. Ik zag dat [slachtoffer 1] wegrende uit bangheid en dat hij door dezelfde groep werd achtervolgd. (…)
V: Hoe heten die vijf jongens?
A: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (…)
V: Wat heb je hun zien doen?
A: Ik zag dat ze met de hele groep [slachtoffer 1] grepen.
V: Wat bedoel je met grepen?
A: Ze sloegen in het wild op hem en schoppen en slaan. [slachtoffer 1] is op de loop gegaan.
[verdachte] en [medeverdachte 3] zijn er direct achteraan gegaan. Daarna de andere drie ook.
(…) V: Wie heb je wat zien doen qua mishandeling?
A: Bij [slachtoffer 1] heb ik [medeverdachte 3] zien slaan en schoppen. Dat was meer richting het hoofd. Ik heb gezien dat hij [slachtoffer 1] op het hoofd raakte. Eerst schoppend op het hoofd. Die raakte [slachtoffer 1] . Daarna heb ik hem [slachtoffer 1] verder zien slaan. Ik zag dat dit slaan hem ook raakte. Dit was ook op het hoofd. [medeverdachte 1] heb ik [slachtoffer 1] zien slaan. Ik zag dat hij [slachtoffer 1] ook in het gezicht raakte.
V: Hoe ken je deze jongens bij naam?
A: Dit zijn normaal vaste klanten.
V: Hoe vaak komen ze in [bedrijf] ?
A: Bijna elk weekend wel op de zaterdagavond.
Beroep op noodweer
Met betrekking tot het beroep op noodweer overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met anderen naar [slachtoffer 1] is toegelopen om, zo verklaart verdachte, verhaal te gaan halen.
In plaats van de-escalerend te handelen en zich te onttrekken aan de (dreigende) conflictueuze situatie heeft verdachte welbewust de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. Voornoemd handelen van verdachte is niet verdedigend, maar in de kern aanvallend. Ditzelfde geldt voor de klap die verdachte daarna tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven. De verklaring van verdachte inhoudende dat [slachtoffer 1] de eerste klap zou hebben uitgedeeld vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier en acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert derhalve dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de eerste klap heeft gegeven aan [slachtoffer 1] . Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank voorts tot de conclusie dat er voor verdachte geen noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende beroep op noodweer en acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
subsidiairmishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde conform de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleitte integrale vrijspraak, geen standpunt ingenomen ter zake een eventueel aan verdachte op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 24 februari 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer tegen diens hoofd te slaan. Met zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer pijn en letsel toegebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op diens lichamelijk integriteit, te meer nu het handelen van verdachte het startpunt was van verregaande geweldshandelingen jegens het slachtoffer door anderen. Voorts kunnen feiten als het onderhavige bijdragen aan gevoelens van angst en onrust in de samenleving. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Persoon van verdachte
Blijkens het rapport van de reclassering zijn er bij verdachte geen problemen geconstateerd die mogelijk zouden kunnen hebben bijgedragen aan het bewezen verklaarde strafbare feit. Verdachte heeft zijn leven goed op orde en er zijn door de reclassering geen risicofactoren gesignaleerd. Het recidiverisico dat van verdachte uitgaat wordt derhalve ingeschat als laag. Gelet op het voorgaande acht de reclassering interventies of toezicht niet nodig en adviseert de reclassering oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de reclassering geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Tijdsverloop
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Strafoplegging
Als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een eenvoudige mishandeling met een droge klap of schop is een geldboete van € 500,- en voor een eenvoudige mishandeling met enige lichamelijk letsel € 750,-. Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan kan naar oordeel van de rechtbank echter met geen andere strafmodaliteit worden volstaan dan oplegging van een taakstraf. Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.570,00 ter vergoeding van materiële schade en € 8.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Gelet op het geringe aandeel van verdachte aan het de totaliteit van de tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweldshandelingen heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleitte integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat deze schade niet is ontstaan als rechtstreeks gevolg van het handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde dan ook geen rechtstreekse materiële schade toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom in zoverre de benadeelde partij in de vordering nietontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling van de benadeelde partij door hem tegen het hoofd te slaan. De rechtbank stelt tevens vast dat de gevorderde immateriële schade met name het gevolg is van de gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van verdachte de gevorderde immateriële schade fors te matigen tot een bedrag van € 250,00 en deze in zoverre toe te wijzen. Voor het overige deel zal de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2020 tot de dag van algehelevoldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van detenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af tot een bedrag van € 7.750,00.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 250,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 5 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2023.
Mrs. H.M. Lenting en M.A.A. van Capelle zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.