De getuige verklaarde:
A: Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door vijf jongens werden achtervolgd. Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden aangevallen door deze vijf personen. Ik zag dat
[slachtoffer 2] als eerste forse klappen kreeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] werd geslagen en bewusteloos op de grond bleef liggen. Ik zag verderop dat twee personen [slachtoffer 1] aan het mishandelen waren. Ik zag dat ze beiden aan het schoppen en slaan waren op [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 2] een flinke hoofdwond had en hij niet bij kennis was. Ik zag dat [slachtoffer 1] wegrende uit bangheid en dat hij door dezelfde groep werd achtervolgd. (…)
V: Hoe heten die vijf jongens?
A: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (…)
V: Wat heb je hun zien doen?
A: Ik zag dat ze met de hele groep [slachtoffer 1] grepen.
V: Wat bedoel je met grepen?
A: Ze sloegen in het wild op hem en schoppen en slaan. [slachtoffer 1] is op de loop gegaan.
[verdachte] en [medeverdachte 3] zijn er direct achteraan gegaan. Daarna de andere drie ook.
(…) V: Wie heb je wat zien doen qua mishandeling?
A: Bij [slachtoffer 1] heb ik [medeverdachte 3] zien slaan en schoppen. Dat was meer richting het hoofd. Ik heb gezien dat hij [slachtoffer 1] op het hoofd raakte. Eerst schoppend op het hoofd. Die raakte [slachtoffer 1] . Daarna heb ik hem [slachtoffer 1] verder zien slaan. Ik zag dat dit slaan hem ook raakte. Dit was ook op het hoofd. [medeverdachte 1] heb ik [slachtoffer 1] zien slaan. Ik zag dat hij [slachtoffer 1] ook in het gezicht raakte.
V: Hoe ken je deze jongens bij naam?
A: Dit zijn normaal vaste klanten.
V: Hoe vaak komen ze in [bedrijf] ?
A: Bijna elk weekend wel op de zaterdagavond.
Beroep op noodweer
Met betrekking tot het beroep op noodweer overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met anderen naar [slachtoffer 1] is toegelopen om, zo verklaart verdachte, verhaal te gaan halen.
In plaats van de-escalerend te handelen en zich te onttrekken aan de (dreigende) conflictueuze situatie heeft verdachte welbewust de confrontatie met [slachtoffer 1] opgezocht. Voornoemd handelen van verdachte is niet verdedigend, maar in de kern aanvallend. Ditzelfde geldt voor de klap die verdachte daarna tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven. De verklaring van verdachte inhoudende dat [slachtoffer 1] de eerste klap zou hebben uitgedeeld vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier en acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden dan ook ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert derhalve dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die de eerste klap heeft gegeven aan [slachtoffer 1] . Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank voorts tot de conclusie dat er voor verdachte geen noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank verwerpt het tot vrijspraak strekkende beroep op noodweer en acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.