ECLI:NL:RBNNE:2023:3205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
18-309808-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor openlijke geweldpleging en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 31 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel een significante bijdrage had geleverd aan het gepleegde geweld jegens [slachtoffer 3], maar dat dit niet voldoende was voor een veroordeling voor de zwaardere feiten. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging en mishandeling van [slachtoffer 2], waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren, met vervangende hechtenis van 100 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.309808.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Mulder, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, doordat hij en/of zijn mededaders,
  • eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [slachtoffer 3] (met kracht) op/tegen het hoofden/of in het gezicht heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer 3] (weerloos) op de grond lag/zat en/of omhoog kwam, en/of
  • eenmaal of meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen,en/of
  • eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in hetgezicht heeft geschopt en/of geslagen, terwijl die [slachtoffer 3] tegen de grond werd gedrukt en/of vastgehouden,
  • te slaan en/of schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [slachtoffer 3] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, doordat hij en/of zijn mededaders,
  • eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [slachtoffer 3] (met kracht) op/tegen het hoofden/of in het gezicht heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer 3] (weerloos) op de grond lag/zat en/of omhoog kwam, en/of
  • eenmaal of meermalen die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen,en/of
  • eenmaal of meermalen met geschoeide voeten die [slachtoffer 3] op/tegen het hoofd en/of in hetgezicht heeft geschopt en/of geslagen, terwijl die [slachtoffer 3] tegen de grond werd gedrukt en/of vastgehouden,
  • te slaan en/of schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [slachtoffer 3] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] , door
  • met geschoeide voeten te schoppen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die[slachtoffer 3]
  • met geschoeide voeten te schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 3]
  • (met geschoeide voeten) te schoppen en/of te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die
[slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 3] tegen de grond wordt gedrukt
  • te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 3]
  • te slaan en/of schoppen op/tegen het lichaam en/of ledematen van die [slachtoffer 3]
  • op die [slachtoffer 3] te duiken en vervolgens door met een knie op de borst van die [slachtoffer 3] te drukken hem op de grond te drukken;
2.
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing in het hersenweefsel, een jukbeenfractuur, een gerafelde scheurwond op het voorhoofd en meerdere schaafwonden, heeft toegebracht, door
  • ( meermalen) (met gebalde vuist) te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die[slachtoffer 2]
  • te schoppen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 2]
  • te slaan/schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
  • ( meermalen) (met gebalde vuist) te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die[slachtoffer 2]
  • te schoppen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 2]
  • te slaan/schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] ,terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing in het hersenweefsel, een jukbeenfractuur, een gerafelde scheurwond op het voorhoofd en meerdere schaafwonden ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, althans in Nederland, openlijk, te weten aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 2] , door
  • ( meermalen) (met gebalde vuist) te slaan op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die[slachtoffer 2]
  • te schoppen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van die [slachtoffer 2]
  • te slaan/schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte integraal vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van verdachte jegens aangever [slachtoffer 3] niet kan worden gekwalificeerd als zijnde geweldshandelingen en verdachte evenmin op andere wijze een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan enig onder 1 ten laste gelegd strafbaar feit. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de persoon moet zijn geweest die aangever [slachtoffer 2] buiten bewustzijn heeft geslagen en vervolgens - zo blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden - nogmaals met kracht op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen. Door voornoemd handelen heeft verdachte naar het oordeel van de officier van justitie bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, zodat het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft zij daartoe aangevoerd dat het bij [slachtoffer 2] vastgestelde letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de letselrapportage die betrekking heeft op [slachtoffer 2] blijkt dat er geen sprake is van inwendig letsel en er geen blijvende schade wordt verwacht. Voorts kan naar het oordeel van de raadsvrouw niet uit die letselrapportage noch uit enig ander bewijsmiddel blijken wat het verloop van de genezing van het letsel van [slachtoffer 2] zal zijn. De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 17 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer 2] geslagen. Nadat [slachtoffer 3] wegrende ben ik achter hem aangerend. Daarna is er een vechtpartij ontstaan tussen mij en [slachtoffer 3] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 september2020, opgenomen op pagina 181 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R020104 (onderzoeksnaam VESPA), BVH-nummers 2020246968 en 2020246161, d.d. 21 september 2020, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte
1] :
V: Wie sloeg de jongen met het rode haar (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) tegen de grond?
A: Ik heb gehoord dat [verdachte] dat was.
(…)
V: Wat heb jij gedaan bij het buurthuis, waar je de wegrennende jongen
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] )weer trof?
A: Hij stond volgens mij op de stoep. Ik heb toen [verdachte] gezien die op die jongen afging. Ik zag dat die jongen [verdachte] sloeg, ik denk uit zelfverdediging. Die jongen liep voor [verdachte] weg. [medeverdachte 2]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] )kwam erbij en heeft ze uit elkaar gehaald. Daarvoor had ik dat ook al geprobeerd.
V: Wat is er tijdens of na het vechten bij het buurthuis gezegd?
A: Ik weet alleen dat we [verdachte] van die jongen af wilden halen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 september2020, opgenomen op pagina 105 e.v. van voornoemd, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Toen ik buiten kwam met [slachtoffer 2] kwam die jongeman er aangelopen. Toen werd ik door die jongen met dat golvende haar aangetikt en zeiden ze: 'wat wil je nou dan'. En toen kreeg ik ook al een slag op mijn gezicht. Ik weet niet door wie, het was een groep. Sindsdien ging het allemaal zo snel. Toen viel ik op de grond. En toen begonnen ze me te schoppen en slaan, terwijl ik op de grond lag. Ik kon op een gegeven moment ontsnappen, toen ben ik weg gerend, maar ik was heel duizelig en ben toen gevallen. Ze kwamen me weer achterna en toen hebben ze me weer geslagen en geschopt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 september2020, opgenomen op pagina 117 e.v. van voornoemd, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Jullie kwamen buiten, en toen?
A: Ja, een flits en daarna weet ik niks meer. Ik werd pas weer wakker in het ziekenhuis.
(…)
V: Wat heeft de dokter gezegd?
A: Dat ik rustig aan moet doen. Ik heb een gebroken jukbeen en een gat in mijn hoofd. Die is gehecht.
(…)
V: Kun je je nog dingen herinneren?
A: Ja, een klap en daarna schijn ik bewusteloos op de grond te hebben gelegen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 8 september 2020, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
De getuige verklaarde:
(…)
A: Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] richting de taxi liepen. Die werden op korte termijn achtervolgd door vijf jongens. Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werden aangevallen door deze vijf personen. Ik zag dat [slachtoffer 2] als eerste forse klappen kreeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] werd geslagen en bewusteloos op de grond bleef liggen. Ik zag verderop dat twee personen [slachtoffer 3] aan het mishandelen waren. Ik zag dat ze beiden aan het schoppen en slaan waren op [slachtoffer 3] . Ik zag dat [slachtoffer 2] een flinke hoofdwond had en hij niet bij kennis was. Ik zag dat [slachtoffer 3] wegrende uit bangheid en dat hij door dezelfde groep werd achtervolgd.
(…)
V: Hoe heten die vijf jongens?
A: [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] (…)
V: Wat heb je hun zien doen?
A: Ik zag dat ze met de hele groep [slachtoffer 3] grepen.
V: Wat bedoel je met grepen?
A: Ze sloegen in het wild op hem en schoppen en slaan. [slachtoffer 3] is op de loop gegaan.
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] zijn er direct achteraan gegaan. Daarna de andere drie ook.
(…) V: Wie heb je wat zien doen qua mishandeling?
A: Bij [slachtoffer 3] heb ik [medeverdachte 1] zien slaan en schoppen. Dat was meer richting het hoofd. Ik heb gezien dat hij [slachtoffer 3] op het hoofd raakte. Eerst schoppend op het hoofd. Die raakte [slachtoffer 3] . Daarna heb ik hem [slachtoffer 3] verder zien slaan. Ik zag dat dit slaan hem ook raakte. Dit was ook op het hoofd. [medeverdachte 3] heb ik [slachtoffer 3] zien slaan. Ik zag dat hij [slachtoffer 3] ook in het gezicht raakte.
V: Hoe ken je deze jongens bij naam?
A: Dit zijn normaal vaste klanten.
V: Hoe vaak komen ze in [bedrijf] ?
A: Bijna elk weekend wel op de zaterdagavond.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2020, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
Wij hebben de beelden bekeken van de vechtpartij van 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam. Getuigen [naam] en [naam] , beide portier bij [bedrijf] , hadden ons reeds een aantal namen van de personen gegeven, welke hoogstwaarschijnlijk bij de vechtpartij waren betrokken. Getuigen [naam] heeft de beelden gezien en heeft de namen bij de personen genoemd die ook betrokken waren bij de vechtpartij. Aan de hand van zijn kennis omtrent de personen hebben wij, door de camerabeelden te bekijken, kunnen achterhalen wie wat heeft gedaan. Voor alle duidelijkheid worden de namen van deze personen met het signalement en omschrijving van de kleding hieronder vermeld: Het tijdstip van de camerabeelden loopt een uur achter; dus 03.00 uur op de camera is in werkelijkheid 04.00 uur. Wij vermelden de tijd die is weergegeven op de beelden.
  • [slachtoffer 2] (aangever), tengere jongen met rood haar. Hij droeg een grijs/blauw shirt en een grijze broek.
  • [slachtoffer 3] (aangever), beetje gezet postuur, spijkerbroek met zwart shirt
  • [verdachte] , tenger postuur, donkerbruin haar. Hij droeg een spijkerbroek met een donkergekleurd shirt en opvallende groene schoenen met punten er op.
  • [medeverdachte 1] , normaal postuur, donkerbruin haar. Hij droeg een lichtgekleurde spijkerbroek, met zwarte col shirt.
  • [medeverdachte 4] , blond haar, iets gezet postuur. Hij droeg een lichte spijkerbroek, een zwart shirt met vel gekleurde opdruk.
  • [medeverdachte 2] , blond haar. Hij droeg een zwarte poloshirt met op de rug opdruk [bedrijf] . Hij droeg een portofoon meteen “oortje”.
  • [medeverdachte 3] , grof gebouwd, donker haar. Hij droeg een lichtgekleurde spijkerbroek en een fel roze shirt.
03.03.15 uur Er is een groep gevormd midden op straat van de [adres] . Er wordt geduwd en geslagen.
03.03.18 uur [slachtoffer 3] rent weg in de richting van de [adres] .
03.03.19 uur [slachtoffer 2] valt gestrekt voorover op straat en blijft bewegingsloos liggen.
03.03.21 uur Onbekend persoon valt op de grond. Kort daarvoor maakte hij een trappende beweging naar [slachtoffer 3] , waardoor hij op de grond valt.
03.03.22 uur [verdachte] loopt achter slachtoffer langs, buigt zich over het slachtoffer heen en slaat het slachtoffer (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) op zijn hoofd. (…)
03.03.23 uur [slachtoffer 3] valt op de grond, onbekende persoon staat weer rechtop. [medeverdachte 2] loopt naar [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] probeert op te staan, zit op zijn kont. Op dat moment schopt [medeverdachte 1] hard tegen het hoofd van [slachtoffer 3] , alsof hij tegen een voetbal aan trapt.
03.03.28 uur [slachtoffer 3] zit op de grond, maakt afwerende bewegingen met armen boven zijn hoofd. De onbekende persoon, maakt een slaande beweging naar het hoofd van [slachtoffer 3] . Daarna stap hij terug het trottoir op.
03.03.29 uur Na de klap rolt [slachtoffer 3] op zijn rug, weert af met benen naar twee personen. Dit zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] trapt [slachtoffer 3] in zijn linkerzij en slaat vervolgens [slachtoffer 3] op zijn hoofd. [medeverdachte 2] schopt tegen de linker heup van [slachtoffer 3] .
03.03.41 uur [medeverdachte 3] loopt naar [slachtoffer 3] toe, duikt bovenop hem, en houdt hem op de grond, door met een knie op de borst van [slachtoffer 3] te drukken. Hierna haalt [medeverdachte 3] twee keer vol uit met zijn rechterarm/hand en slaat [slachtoffer 3] op zijn hoofd.
03.03.49 uur Hierna houdt [medeverdachte 3] de beide armen van [slachtoffer 3] vast, drukt hem tegen de grond. [medeverdachte 1] slaat en schopt [slachtoffer 3] tegen zijn hoofd aan, terwijl [medeverdachte 3] [slachtoffer 3] vasthoudt.
03.03.54 uur [slachtoffer 3] komt vrij en rent weg in de richting van de [adres] . Hij wordt direct gevolgd door rennende [medeverdachte 1] en [verdachte]
.[medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] lopen rustig richting [adres] .
03.04.40 ur Slachtoffer [slachtoffer 2] ligt nog steeds op de grond
7. Een geneeskundige verklaring, op 8 september 2020 opgemaakt en ondertekend door drs. J. Dekker, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Naam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Geboortedatum: [geboortedatum 2] -1997
Datum letselonderzoek: 08-09-2020
Bij bovenstaande persoon is letselonderzoek uitgevoerd.
Gemelde toedrachtIs op het hoofd geraakt. Eerste herinnering is dat hij wakker werd in het ziekenhuis.
SEH diagnoseCT-scan. Kneuzing hersenweefsel links. Fractuur jukbeen aan de linker kant. Daarvoor moet hij nog naar de kaakchirurg. Scheurwond gerafeld links op het voorhoofd. Schaafwond onder en naast linker oog. Schaafwond kin links. Schaafwondjes rechts op de wang.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 6 september 2020 staan aangever [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) en aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), na sluitingstijd van de uitgaansgelegenheid waar zij die avond hebben doorgebracht, buiten te wachten op een taxi. Diezelfde avond hebben zich binnen in voornoemde uitgaansgelegenheid meerdere incidenten voorgedaan. [slachtoffer 2] is in de toiletruimte aangevallen. Daar stonden meerdere mensen uit de groep van verdachte bij. [slachtoffer 3] is binnen in gevecht geraakt met medeverdachte [medeverdachte 4] , waarna zij beiden uit de club verwijderd zijn. Na sluitingstijd staat de groep van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] buiten te wachten op de taxi. Verdachte en medeverdachten zoeken dan opnieuw de confrontatie. Daarbij wordt [slachtoffer 2] met kracht tegen zijn hoofd geslagen als gevolg waarvan hij recht voorover op de grond terechtkomt. Hij blijft buiten bewustzijn en bewegingsloos op de grond liggen. Volgens getuigen heeft het zo’n kwartier geduurd voor hij ergens op reageerde. Terwijl [slachtoffer 2] bewegingsloos op de grond ligt, hangt medeverdachte [medeverdachte 3] gehurkt over [slachtoffer 2] heen en wordt die
[slachtoffer 2] nogmaals met kracht op zijn hoofd geslagen door verdachte. Verdachte en
medeverdachte [medeverdachte 3] lopen vervolgens weg en geven elkaar een ‘boks’. Het letsel dat [slachtoffer 2] oploopt bestaat, naar later blijkt uit de inhoud van de hem betreffende forensisch geneeskundige letselrapportage, uit een kneuzing in het hersenweefsel, een jukbeenfractuur, een gerafelde scheurwond op het voorhoofd en meerdere schaafwonden in het gelaat. Vrijwel gelijktijdig wordt [slachtoffer 3] door de groep van verdachte aangevallen. [slachtoffer 3] wordt tegen zijn hoofd geslagen, waarna hij probeert weg te rennen. [slachtoffer 3] komt echter door toedoen van
medeverdachte [medeverdachte 5] , die een trappende beweging in zijn richting maakt, ten val. Terwijl [slachtoffer 3] op de grond zit wordt hij door medeverdachte [medeverdachte 1] met kracht en geschoeide voet hard tegen zijn hoofd geschopt en - kort daarna - door medeverdachte
[medeverdachte 5] met kracht tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens wordt [slachtoffer 3] , terwijl hij op de grond ligt en zichzelf probeert te beschermen door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] meermaals tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen. Medeverdachte
[medeverdachte 3] , die zich ondertussen heeft verplaatst van de bewusteloze [slachtoffer 2] naar [slachtoffer 3] , gaat vervolgens bovenop de liggende [slachtoffer 3] zitten, houdt hem vast en slaat tweemaal met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] . Op het moment dat [slachtoffer 3] door medeverdachte [medeverdachte 3] wordt vastgehouden, wordt die [slachtoffer 3] tegelijkertijd (opnieuw) meermalen tegen zijn hoofd geschopt en geslagen. Nadat [slachtoffer 3] uiteindelijk weet op te staan rent hij weg, waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] achter hem aanrennen en het opnieuw tot een handgemeen komt tussen [slachtoffer 3] en verdachte. Het letsel dat [slachtoffer 3] oploopt bestaat, naar later blijkt uit de inhoud van de hem betreffende forensisch geneeskundige letselrapportage, uit meerdere schaafwonden en bloeduitstortingen op hoofd en lichaam, een polsfractuur en een afgebroken tand en kies.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] , ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is komen vast te staan dat verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd jegens [slachtoffer 3] die van zodanige aard zijn geweest dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die [slachtoffer 3] dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel bekomt. Voorts constateert de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, dat verdachte de persoon is geweest die op enig moment medeverdachte [medeverdachte 5] bij [slachtoffer 3] weghoudt en medeverdachte [medeverdachte 3] van [slachtoffer 3] afduwt. Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank er blijk van gegeven dat hij het toegepaste geweld jegens [slachtoffer 3] te ver vond gaan en zich op voornoemde wijze tot op zekere hoogte van dat geweld heeft willen distantiëren. De rechtbank ziet daarin contra-indicaties voor het door verdachte willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 3] dodelijk of zwaar lichamelijk letsel bekomt als gevolg van het door de medeverdachten uitgeoefende geweld. De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Veroordeling ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit stelt de rechtbank voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Hoewel uit de gedragingen van verdachte kan blijken dat hij de tegen [slachtoffer 3] gepleegde geweldshandelingen te ver vond gaan en niet is gebleken van enig (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 3] , heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel een voldoende significante en wezenlijke bijdrage gehad aan het gepleegde geweld jegens [slachtoffer 3] en de voortzetting daarvan. De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat verdachte één van de personen is geweest die [slachtoffer 3] achterna is gerend en de persoon is geweest die (opnieuw) met verdachte is gevecht is geraakt. Verdachte heeft aldus zelf ook geweldshandelingen gepleegd jegens [slachtoffer 3] en heeft welbewust de confrontatie opgezocht. Nu de door verdachte geleverde bijdrage van voldoende gewicht is geweest kunnen verdachte ook de door anderen gepleegde geweldshandelingen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 2] met kracht tegen zijn hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan hij buiten bewustzijn raakt en bewegingsloos op de grond neerkomt. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte die [slachtoffer 2] daarna opnieuw met kracht tegen zijn hoofd slaat, terwijl hij bewegingsloos op de grond ligt.
Voorwaardelijk opzet
Bij de kwalificatie van de door verdachte gepleegde geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2] ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 2] . Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank voorop dat daarvan sprake is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg, te weten het zwaar lichamelijk letsel, bij [slachtoffer 2] zal intreden. Hiervoor is vereist dat verdachte zowel wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, als ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Zoals reeds overwogen stelt de rechtbank vast dat het door verdachte jegens [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld bestond uit het tweemaal (met gebalde vuist) slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 2] . De rechtbank is, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is gebleken dat het door verdachte uitgeoefende geweld jegens [slachtoffer 2] zodanig was dat daaruit kan volgen dat er een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het optreden van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Veroordeling ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De vraag die ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste beantwoord dient te worden is of het door verdachte toegebrachte letsel aan [slachtoffer 2] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. De rechtbank overweegt echter dat ook buiten deze gevallen lichamelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken. Uit het strafdossier is gebleken dat [slachtoffer 2] een kneuzing in het hersenweefsel, een jukbeenfractuur, een gerafelde scheurwond op zijn voorhoofd en meerdere schaafwonden in het gelaat heeft opgelopen. Voorts is gebleken dat de wond op het voorhoofd van [slachtoffer 2] is gehecht en naar verwachting een blijvend litteken zal achterlaten. De locatie van dit litteken brengt mee dat deze uitermate zichtbaar is. Een dergelijk ontsierend litteken in het gelaat dient reeds op zich al te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Nu het zwaar lichamelijk letsel in het tweede lid van artikel 300 Wetboek van Strafrecht een geobjectiveerd bestanddeel is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Medeplegen
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking tussen de (mede)verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte aan het strafbare feit intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn geweest. Bij de vorming van het oordeel dat er sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend moment. Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat niet is komen vast te staan dat een ander dan verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd jegens [slachtoffer 2] . Evenmin is vast komen te staan dat een ander aan het door verdachte toegepaste geweld jegens [slachtoffer 2] een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, zodat verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplegen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, openlijk, te weten aan de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] , door - met geschoeide voeten te schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3]
  • met geschoeide voeten te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3]
  • ( met geschoeide voeten) te schoppen en te slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] , terwijl die[slachtoffer 3] tegen de grond wordt gedrukt
  • te slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 3]
  • te slaan en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3]
  • op die [slachtoffer 3] te duiken en vervolgens door met een knie op de borst van die [slachtoffer 3] te drukken hem op de grond te drukken;
2.
hij op 6 september 2020 te Nieuw-Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen met gebalde vuist te slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing in het hersenweefsel, een jukbeenfractuur, een gerafelde scheurwond op het voorhoofd en meerdere schaafwonden ten gevolge heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1.
meer subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen personen; 2.
subsidiairmishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 2 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsvrouw bepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en - gelet op het tijdsverloop - de proeftijd van een eventueel aan verdachte op te leggen voorwaardelijke straf te beperken tot 1 jaar. De raadsvrouw heeft voorts bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, het tijdsverloop in onderhavige strafzaak, alsmede de inhoud van het reclasseringsadvies van 31 januari 2023. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het in de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten om hetzelfde feitencomplex gaat en bij de strafoplegging derhalve rekening moet worden gehouden met eendaadse samenloop. De raadsvrouw heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betreft openlijke geweldpleging met enig lichamelijk letsel, te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 31 januari 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 3] . Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en langere tijd buiten bewustzijn is geraakt. Hoewel de rol van verdachte in het totaal van de tegen [slachtoffer 3] gepleegde geweldshandelingen kleiner is geweest dan die van de medeverdachten, heeft verdachte met zijn handelen zowel bijgedragen aan het veroorzaken van pijn en letsel bij [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] en op grove wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De doodangst die [slachtoffer 3] zowel tijdens het geweld als de daarop volgende achtervolging heeft uitgestaan is goed invoelbaar. De explosie van geweld waaraan verdachte met zijn handelen heeft deelgenomen speelde zich bovendien af in de openbare ruimte, waardoor omstanders ongewild geconfronteerd zijn met dit buitensporige geweld. Dergelijk gedrag veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De ter terechtzitting getoonde camerabeelden spreken in dit verband boekdelen en zijn zeer schokkend. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Persoon van verdachte
Blijkens het rapport van de reclassering heeft verdachte geen problemen op het gebied van huisvesting, financiën en het psychosociaal functioneren. Het recidiverisico dat van verdachte uitgaat wordt ingeschat als laag en de reclassering adviseert aan verdachte een straf op te leggen zonder gedragsaanwijzingen of bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Tijdsverloop
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is gehoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Strafoplegging
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van aanzienlijke duur, te weten 200 uren, passend en geboden. De rechtbank kiest voor een andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie gevorderd, mede omdat zij, anders dan de officier van justitie, het ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling niet bewezen acht en derhalve tot een andere bewezenverklaring komt.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 1.570,00 ter zake van materiële schade en € 8.000,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 4.734,03 ter vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 3]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade aan de schoenen en het eigen risico aan zorgkosten dient te worden toegewezen. De gevorderde materiële schade aan inkomstenderving, het horloge en de telefoon zijn volgens de officier van justitie onvoldoende onderbouwd zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gestelde psychische schade voldoende is onderbouwd en de gevorderde immateriële schadevergoeding in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde eigen risico aan zorgkosten en de gevorderde schadevergoeding voor de telefoon en het horloge voor toewijzing vatbaar zijn. De raadsvrouw heeft verzocht bij het vaststellen van het toe te wijzen bedrag rekening te houden met afschrijving. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde loonverlies en de schade aan de telefoon onvoldoende zijn onderbouwd en de vordering in zoverre niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw, gelet op de bepleitte vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, bepleit het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen. De raadsvrouw heeft daartoe verwezen naar een toegewezen bedrag in een vergelijkbare zaak.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de schade aan de schoenen en het horloge van de benadeelde partij op basis van de beschikbare informatie niet exact kan worden vastgesteld. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank daarom de hoogte van die schade op een bedrag van € 200,00. De rechtbank wijst het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de schoenen en het horloge toe tot voornoemd bedrag en zal deze voor het overige afwijzen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de eigen bijdrage van de zorgverzekering die de benadeelde partij heeft moeten betalen, stelt de rechtbank op basis van de bijgevoegde stukken vast dat de benadeelde partij een bedrag van € 289,28 aan eigen risico heeft betaald. De rechtbank wijst dit gedeelte van de vordering daarom toe tot een bedrag van € 289,28 en zal deze voor het overige afwijzen.
De vordering voor zover deze betrekking heeft op het verlies aan loon (ad € 600,00) is door de verdediging gemotiveerd betwist. Hoewel naar het oordeel van rechtbank niet onaannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die verband houdt met deze post, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (ad € 8.000,00) overweegt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat deze meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat de aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen en heeft daarbij mede gelet op bedragen die in verglijkbare zaken plegen te worden toegewezen. De rechtbank acht gelet daarop een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 billijk en voor toewijzing vatbaar. Voor het overige deel zal de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 3] toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.489,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade aan de schoenen en het eigen risico aan zorgkosten dienen te worden toegewezen. De gevorderde materiële schade aan inkomstenderving, het horloge en de telefoon zijn naar het oordeel van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd zodat de vordering in zoverre niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gestelde psychische schade voldoende is onderbouwd en de gevorderde immateriële schade in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde ambulancekosten voor toewijzing vatbaar zijn voor zover zij het eigen risico van benadeelde betreffen, groot € 378,21. De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade aan de kleding en het horloge, de reis- en parkeerkosten, de medische kosten en de inkomstenderving van de benadeelde partij en zijn ouders onvoldoende zijn onderbouwd dan wel geen rechtstreeks schade betreft en de vordering derhalve in zoverre niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw, gelet op de bepleitte vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde, bepleit het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de schade aan de kleding en het horloge van de benadeelde partij op basis van de beschikbare informatie niet exact kan worden vastgesteld. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank daarom de hoogte van die schade op een bedrag van € 250,00. De rechtbank wijst het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de kleding en het horloge toe tot voornoemd bedrag en zal deze voor het overige afwijzen.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de kosten voor de ambulance (ad € 800,03), stelt de rechtbank op basis van de bijgevoegde stukken vast dat de benadeelde partij een bedrag van € 378,21 aan eigen risico heeft betaald en dat de overige kosten zijn vergoed door de zorgverzekering. De rechtbank wijst dit gedeelte van de vordering daarom toe tot het door de benadeelde partij betaalde bedrag van € 378,21 en zal deze voor het overige afwijzen.
Door de benadeelde partij zijn voorts reis- en parkeerkosten in verband met verschillende bezoeken aan het ziekenhuis gevorderd. Hoewel deze kosten niet nader zijn onderbouwd, acht de rechtbank het alleszins aannemelijk dat de benadeelde partij de gevorderde kosten van € 20,00 heeft betaald, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat bestaat uit nabehandelingskosten (ad € 250,00), kosten met betrekking tot de ziektewet (ad € 2.200,00) en kosten die verband houden met het opnemen van verlof (ad € 850,00) is door de verdediging gemotiveerd betwist. Hoewel naar het oordeel van rechtbank niet onaannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die verband houdt met deze posten, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (ad € 6.000,00) overweegt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van het bewezenverklaarde is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat deze meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen dat de aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen en heeft daarbij mede gelet op bedragen die in verglijkbare zaken plegen te worden toegewezen. De rechtbank acht gelet daarop een immateriële schadevergoeding van € 4.000,00 billijk en voor toewijzing vatbaar. Voor het overige deel zal de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] toewijzen tot een totaalbedrag van € 4.648,21, met toepassing van de wettelijke rente vanaf 6 september 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2020 tot de dag van algehele
voldoening;
- de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van detenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] af tot een bedrag van € 3.190,72.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 5.489,28 (zegge: vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 489,28 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 62 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2020 tot de dag van algehelevoldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van detenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af tot een bedrag van € 2.785,82.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.648,21 (zegge: vierduizend zeshonderdachtenveertig euro en eenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2020 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 648,21 aan materiële schade en
€ 4.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 56 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af tot een bedrag van € 785,82. Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2023.
Mrs. H.M. Lenting en M.A.A. van Capelle zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.