ECLI:NL:RBNNE:2023:3196

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/18/223370 / FA RK 23-2434
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 1 augustus 2023, is het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] afgewezen. De kinderrechter oordeelt dat, hoewel er zorgen zijn over de vader, het te ver gaat om het gezag te beëindigen zonder meer inzicht in de situatie. De vader heeft sinds januari 2023 geen contact meer gehad met de kinderen en de hulpverlening, wat zorgwekkend is, maar er is onvoldoende bewijs dat dit leidt tot onomkeerbare schade voor de kinderen. De kinderrechter benadrukt dat het van belang is om eerst meer duidelijkheid te krijgen over de omstandigheden die hebben geleid tot het verbreken van het contact.

Daarnaast is het verzoek van de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen, toegewezen. De kinderrechter oordeelt dat de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de noodzakelijke zorg niet door de ouders wordt geaccepteerd. De ondertoezichtstelling wordt verlengd voor de duur van één jaar, tot 4 augustus 2024. De kinderrechter stelt dat de situatie van de kinderen zorgvuldig moet worden gevolgd en dat er in de toekomst opnieuw moet worden gekeken naar de mogelijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel of een overdracht naar een vrijwillig kader.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens : C/1 8/223295 / JE RK 23/347 en C/18/223370 / FA RK 23-2434
datum uitspraak: 1 augustus 2023
beschikking over het verzoek beëindiging van het ouderlijk gezag en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming,regio Noord-Nederland, locatie Groningen,hierna te noemen “de Raad”,

en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen “de GI”,
betreffende

[de minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag 1] [geboortemaand 1] 2016 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen “ [de minderjarige 1] ”,

[de minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedag 2] [geboortemaand 2] 2018 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen “ [de minderjarige 2] ”.
De kinderrechter c.q. de rechtbank (hierna “de kinderrechter”) merkt als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen “de vader”,
advocaat: mr. M. Schlepers, kantoorhoudende te Groningen,

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen “de moeder”,

[de pleegouders] ,

wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen “de pleegouders”.
Het procesverloop
In de zaak C/18/223370 / FA RK 23-2434
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlage van de Raad van 15 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2023. Daarin verzoekt de Raad om het ouderlijk gezag van de vader ten aanzien van de kinderen te beëindigen en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In de zaak C/18/223295 / JE RK 23/347
Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2023. Daarin verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In beide zaken
Op 26 juli 2023 heeft de kinderrechter de zaken mondeling, met gesloten deuren, behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met de moeder, de vader, de advocaat van de vader, de pleegvader, [naam 1] die de Raad vertegenwoordigde en [naam 2] en [naam 3] die de GI vertegenwoordigden.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

De feiten

De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn geboren uit een affectieve relatie tussen de ouders. De ouders zijn sinds oktober 2020 uit elkaar.
Het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders samen. De vader is door de kinderrechter met het gezag belast bij beschikking van 15 april 2021.
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 augustus 2020 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uitgesproken. Op 29 september 2020 zijn de kinderen met een spoedmaatregel uithuisgeplaatst en bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verleend. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd en gelden vooralsnog tot 4 augustus 2023.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven sinds 29 september 2020 in het Gezinshuis in de [locatie gezinshuis] , dat gerund wordt door de pleegouders. De kinderen hebben één keer per drie weken samen 1,5 uur begeleide omgang met de moeder en in de andere weken heeft één van de kinderen 1,5 uur begeleide omgang met de moeder. Vanaf februari 2022 was er een zorgregeling waarbij de vader in de weekenden en in de vakanties voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zorgde. De kinderen hebben sinds januari 2023 geen contact meer gehad met de vader.
Op 20 maart 2023 is er bij de Raad een verzoek van de GI binnengekomen om onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .

De verzoeken

In de zaak C/18/223370 / FA RK 23-2434
De Raad verzoekt om het ouderlijk gezag van de vader ten aanzien van de kinderen te beëindigen en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad heeft het verzoek onderbouwd in een daartoe strekkend verzoekschrift waarin de gronden staan vermeld.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. In januari 2023 heeft de vader plotseling elk contact met de kinderen en de hulpverlening verbroken. Ook de Raad heeft geen contact met hem kunnen krijgen. Dit lijkt onderdeel te zijn van een patroon bij de vader: hij trekt zich terug als hij problemen ervaart. Deze situatie is voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onvoorspelbaar en ze hebben hier vragen over. De Raad vindt het belangrijk dat het perspectief voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] duidelijk wordt omdat de kinderen onder de situatie lijden.
In de zaak C/18/223295 / JE RK 23/347
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De GI heeft dit verzoek onderbouwd met een daartoe strekkend verzoekschrift waarin de gronden staan vermeld.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. De GI is van mening dat er hoe dan ook een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing moet komen. Als het gezag van de vader wordt beëindigd, dan is het moeilijk in te schatten welke (gezags)taken de moeder op zich kan nemen, zij is erg kwetsbaar. Als het gezag van de vader niet wordt beëindigd, is een verlenging van de maatregelen nodig omdat het contact met de kinderen al geruime tijd is verbroken en er ondersteuning nodig is om dit contact weer op te bouwen.

De standpunten van de belanghebbenden

Het standpunt van de moeder
De moeder heeft aan de GI verteld dat zij blij is met het gezinshuis en dat zij begrijpt dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] daar zullen opgroeien. Verder heeft ze tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de omgangsregeling met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] haalbaar voor haar is. De moeder ziet graag dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verlengd worden. Ze is bang dat wanneer er iets verandert in de situatie, het niet goed zal gaan met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
Het standpunt van de vader
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader verteld dat hij het contact met de kinderen en de hulpverlening heeft verbroken vanwege persoonlijke omstandigheden. Hij geeft aan dat dit een domme fout was. De vader geeft aan dat er vorig jaar een goed ritme was gevonden met de omgang. Hij zou graag weer afspraken maken en opbouwen naar het contact zoals dat eerder bestond. De vader wil graag zijn gezag over de kinderen behouden. Namens de vader is aangegeven dat het verzoek tot gezagsbeëindiging afgewezen dient te worden, of anders aangehouden moet worden. Er bestond een uitgebreide omgang met de vader en hij wil dit graag weer gaan opbouwen. De vader is verschenen tijdens de mondelinge behandeling en heeft uitgelegd wat er aan de hand was. Hij verdient een kans. Een gezagsbeëindiging is op dit moment dan ook prematuur. Tegen het verzoek om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te verlengen verzet de vader zich niet.
Het standpunt van de pleegouders
Het gaat naar omstandigheden goed met de kinderen. De plotselinge verdwijning van de vader uit het leven van de kinderen heeft bij hen voor verdriet en onduidelijkheid gezorgd. De pleegouders geven aan tegen problemen aan te zijn gelopen doordat er geen contact met de vader te krijgen was. Zo was zijn handtekening nodig om met de kinderen op vakantie te kunnen gaan.

Het advies van de Raad over de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing

De Raad heeft op grond van artikel 1:265j lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schriftelijk geadviseerd, omdat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] langer dan twee jaar duren. De Raad adviseert de kinderrechter de maatregelen te verlengen. De Raad is van mening dat, mocht de rechtbank het gezag van de vader beëindigen, binnen een ondertoezichtstelling moet worden onderzocht of de moeder eenhoofdig het gezag kan dragen en of toegewerkt kan worden naar het vrijwillig kader. Er moet ook voldoende tijd te zijn voor de overgang naar het vrijwillige kader.

De beoordeling in beide zaken.

Waar gaat het om in deze zaken?
Het gaat in de zaak met het zaaknummer
C/18/223370 / FA RK 23-2434om de vraag of het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] moet worden beëindigd.
Het gaat in de zaak met het zaaknummer
C/18/223295 / JE RK 23/347om de vraag of de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] moeten worden verlengd voor de door de GI verzochte duur van één jaar.
Omdat beide zaken zo nauw met elkaar samen hangen ziet de kinderrechter aanleiding om beide verzoeken gelijktijdig te beoordelen.
Wettelijk kader
De kinderrechter overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of de ouder het gezag misbruikt.
Een gezagsbeëindigende maatregel betreft een verregaande inbreuk op het privé-en gezinsleven zoals dat wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna ‘het EVRM’). Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat een inbreuk op dat recht alleen is toegestaan voor zover deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van onder andere de goede zeden en de vrijheid van anderen.
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen als aan de wettelijke voorwaarden zoals opgenomen in artikel 1:260 in samenhang met artikel 1:255 BW is voldaan. Dat is het geval als, samengevat weergegeven, de minderjarigen (i) nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, (ii) de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de kinderen niet of onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd en (iii) de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders, of één van hen, binnen een voor de kinderen en hun ontwikkeling aanvaardbaar te achten termijn weer in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Alleen als aan deze drie voorwaarden is voldaan, kan de ondertoezichtstelling worden verlengd. De machtiging tot uithuisplaatsing kan gedurende de ondertoezichtstelling alleen worden verlengd als dat in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen noodzakelijk is.
Inhoudelijke beoordeling
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn in de periode dat zij nog bij de ouders opgroeiden blootgesteld aan onveiligheid, huiselijk geweld en verwaarlozing. De ouders waren door hun persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar voor de kinderen en konden onvoldoende aansluiten bij hun behoeften. De kinderen zijn in augustus 2020 onder toezicht gesteld en vervolgens in september 2020 uithuisgeplaatst. Bij beschikking van 15 april 2021 is de vader, naast de moeder, belast met het gezag over de kinderen. Vanaf februari 2022 bestaat er een zorgregeling waarbij de vader in de weekenden en vakanties voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zorgde.
Ten aanzien van de moeder geldt dat zij door haar eigen problematiek een beperkte draagkracht heeft als het gaat om de opvoeding van de kinderen. Dat onderkent zij ook.
Ten aanzien van de vader geldt dat hij zich in december 2020 vrijwillig heeft laten onderzoeken door het Psychologen Kollektief Groningen. Uit het onderzoek kwam onder andere naar voren dat het niet wenselijk is dat vader als alleenstaande ouder voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gaat zorgen. Er werd vastgesteld dat sprake was van een minder dan gemiddeld intelligente, positief ingestelde, zelfverzekerde, emotioneel stabiele en sociaal goed aangepast man. Er werd ook geconstateerd dat de vader minder goed is ontwikkeld wat betreft assertiviteit, conflicthantering en begrenzing van zijn aanpassing aan anderen. In de latere rapportage van Pro Talent worden zorgen geuit over de beschikbaarheid van de vader voor de kinderen.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn voor het laatst een weekend bij de vader geweest in januari 2023. De pleegouders hebben de kinderen naar de vader gebracht en zijn bij de vader in huis geweest. De pleegouders zijn geschrokken van wat zij daar aantroffen: de woning was volgens de pleegouders een puinhoop. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben op dat moment ook aan de pleegouders verteld dat zij niet naar de vader toe wilden. [de minderjarige 1] gaf aan dat de vader geen luiers heeft en dat hij daarom in bed plast. [de minderjarige 2] vertelde dat de vloer vies is en dat de vader boos was en een telefoon heeft stukgegooid. Er waren op dat moment grote zorgen vanuit de GI of de vader wel kon voorzien in de basiszorg voor de kinderen. De vader heeft alle aangeboden hulp afgeweerd en sinds het betreffende weekend is er geen contact meer geweest met de GI. De kinderen hebben de vader sinds januari 2023 ook niet meer gezien. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] stellen hier vragen over en geven aan dat zij hun vader missen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, die concreet zijn gelegen in:
  • de moeder kan op dit moment niet voor de kinderen zorgen vanwege de verzwaarde opvoedvraag van de kinderen;
  • de vader is niet in staat om de volledige zorg over de kinderen op zich te nemen;
  • de vader is het afgelopen half jaar volledig uit het contact geweest met de kinderen en met de hulpverlening.
De kinderrechter stelt met het bovenstaande vast dat aan de eerste wettelijke eis voor zowel een gezagsbeëindigende maatregel als een ondertoezichtstelling is voldaan.
Omdat het verzoek om de gezagsbeëindigende maatregel het meest verstrekkende verzoek is, zal de kinderrechter eerst beoordelen of aan de overige wettelijke eis(en) voor de beëindiging van het gezag wordt voldaan. De kinderrechter overweegt hierover als volgt.
De vader heeft, zoals gezegd, in januari 2023 elk contact met de hulpverlening en de kinderen verbroken. De GI en de Raad hebben meerdere pogingen gedaan om hem te spreken. Toen dat niet lukte, is het verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend. Er is dus niet met de vader gesproken over de gevolgen die zijn gedrag kan hebben of heeft voor zijn positie als ouder die het gezag uitoefent. Er is ook helemaal geen goed beeld van wat er aan de hand was dat de vader het contact op deze manier heeft verbroken. Hoewel het door de Raad beschreven patroon van terugtrekken van de vader uit de communicatie en het afbreken van de omgang uiterst zorglijk is en het zeker niet is uitgesloten dat dit patroon de beëindiging van het gezag kan dragen, zal eerst duidelijker moeten worden wat er in de afgelopen periode aan de hand is geweest met de vader. Het gaat te ver om te zeggen dat het verbreken van het contact van de vader met de hulpverleners voor zijn risico komt in die zin dat het verzoek ook zonder kennis van wat er aan de hand is, kan worden toegewezen. De kinderrechter gaat er vanuit dat de vader zijn medewerking verleent aan een verder onderzoek door de GI en de Raad hiernaar. Gelet hierop is een beëindiging van het gezag van de vader op dit moment onvoldoende onderbouwd en niet proportioneel. Daarbij speelt een rol dat de terugtrekkende beweging van de vader tot dusver nog niet tot onoverkomelijke problemen heeft geleid.
De kinderrechter zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader daarom afwijzen.
De kinderrechter staat nu nog ter beoordeling of aan de overige eisen van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is voldaan.
De laatste eis voor een ondertoezichtstelling die nog ter beoordeling staat, is dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ontwikkelingsbedreigingen noodzakelijk is, door de ouders niet of onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd.
De moeder werkt mee met de hulpverlening: zij staat achter de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De vader is echter zeer wisselend in zijn bereikbaarheid en betrouwbaarheid, zoals blijkt uit wat hierboven is beschreven, zodat gezegd kan worden dat hij de noodzakelijk hulpverlening niet goed accepteert.
Er lijkt niet meer te zijn voldaan aan de derde voorwaarde voor de ondertoezichtstelling. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de ouders. De ondertoezichtstelling zal niettemin worden verlengd omdat een afwikkeling ervan op een verantwoorde en zorgvuldige manier moet gebeuren. In het komende jaar zal verder en opnieuw moeten worden gekeken naar óf een overdracht naar het vrijwillige kader óf een gezagsbeëindigende maatregel. Ten aanzien van de moeder lijkt dat eerste de voor de hand liggende keuze.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling dan ook verlengen voor de duur van één jaar.
In het verlengde van het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van hen in de zin van artikel 1:265b, eerste lid, BW. Nu [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] niet bij een met het gezag belaste ouder wonen en ze onder toezicht worden gesteld dient bovendien op grond van artikel 1:265a BW een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te worden verleend. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlenen voor de duur van één jaar.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de Raad in de zaak
C/18/223370 / FA RK 23-2434af;
wijst het verzoek van de GI in de zaak
C/18/223295 / JE RK 23/347toe en verlengt de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige 1]en
[de minderjarige 2]met één jaar tot 4 augustus 2024;
wijst het meer of anders verzochte af;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Dijkstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
EO