Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij uitgaat van de toedracht zoals geschetst door aangeefsters en niet van de toedracht zoals geschetst door verdachte ter zitting, die stelt dat de handelingen beperkt zijn gebleven tot het betasten met de handen en dat dat alleen bij [slachtoffer 1] en niet bij [slachtoffer 2] is gebeurd. Aangeefsters hebben consequent verklaard over wat hen is overkomen en hebben daar ook onafhankelijk van elkaar gelijkluidend over verklaard. Bovendien worden die verklaringen ondersteund door eerdere verklaringen van verdachte zelf zoals de correspondentie tussen verdachte en de psycholoog van [slachtoffer 1] in 2013 waarin hij erkent handelingen met zijn tong te hebben verricht. Ook de verklaringen van verdachte bij de politie in 2021 ondersteunen de verklaringen van aangeefsters nu hij in die verklaringen erkent meerdere meisjes te hebben aangerand alsook dat een en ander zou hebben plaatsgevonden tijdens doktertje spelen, waar beide aangeefsters ook over verklaren. Bewezen kan worden dat verdachte zowel ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] als met [slachtoffer 2] en dat alle ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van feit 1 enkel bewezen kan worden dat sprake is geweest van aanrakingen van navel, tepels en vagina en dat verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Daartoe heeft de raadsvrouw in de eerste plaats aangevoerd dat de verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie op 5 februari 2021 uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, te weten dat verdachte de cautie niet althans te laat is gegeven en dat verdachte niet is gewezen op zijn recht een advocaat te mogen consulteren voor het verhoor.
Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat zeer voorzichtig moet worden omgegaan met de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] nu haar “herinneringen” een product zijn van dromen en externe beïnvloeding zoals gesprekken met haar moeder, een psycholoog en een vriendin. Daardoor is niet goed meer te onderscheiden wat een feit is en wat later is ingevuld door dromen en door de gesprekken. Zij geeft zelf ook aan dat ze niet goed meer weet wat er echt gebeurd is en wat zij hierover gedroomd heeft. Derhalve dient de verklaring van [slachtoffer 1] niet mee te worden gewogen voor het bewijs voor zover haar verklaring afwijkt van de verklaring van verdachte, te weten dat navel, tepels en vagina zijn aangeraakt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is nu de verklaring van [slachtoffer 2] op geen enkele manier wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, terwijl bovendien mogelijk sprake is van beïnvloeding door [slachtoffer 1].
Oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluiting
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de processen-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaringen van verdachte ten overstaande van de politie op 5 februari 2021, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Verdachte heeft op 5 februari 2021 tweemaal telefonisch contact gehad met de politie waarbij hij heeft verklaard over het aanranden van oppasmeisjes 15 jaar geleden. Tijdens het eerste gesprek is verdachte pas aan het einde van het gesprek de cautie gegeven en is hij niet gewezen op zijn recht een advocaat te consulteren. Tijdens het tweede gesprek is verdachte weliswaar bij aanvang van het gesprek de cautie gegeven, maar is hij wederom niet gewezen op zijn recht een advocaat te consulteren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat desalniettemin geen sprake is van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting dient te leiden, nu geen sprake was van een verhoor.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is sprake van een verhoor in de zin van artikel 29 Wetboek van Strafvordering (Sv) “wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Op grond van artikel 27 lid 1 Sv wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Daarom kan, ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en daardoor van een verhoorsituatie."
1
Naar het oordeel van de rechtbank was tijdens het eerste gesprek – zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen – ruimschoots voor het geven van de cautie sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Verdachte had immers reeds verteld dat hij seksuele gevoelens had afgereageerd op oppasmeisjes en dat hij de oppasmeisjes had aangerand. Vervolgens zijn door de politieambtenaar vragen gesteld aan verdachte. Zodoende was sprake van een verhoor en had verdachte, voordat hem vragen werden gesteld, de cautie moeten worden gegeven en moeten worden gewezen op het consultatierecht. Dat verdachte zelf contact heeft gezocht met de politie en zijn verhaal wilde doen doet hier niet aan af nu – zoals gezegd – op enig moment tijdens het gesprek een verhoorsituatie ontstond. Er is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv welk verzuim, gelet op het recht van verdachte op een eerlijk proces, tot
bewijsuitsluiting dient te leiden. Hetzelfde geldt voor het tweede gesprek later die dag nu verdachte, ondanks de gerezen verdenking, niet is gewezen op zijn recht een advocaat te consulteren.
De rechtbank sluit het proces-verbaal d.d. 5 februari 2021 opgenomen op pagina 56 van het dossier en het proces-verbaal d.d. 9 februari 2021 opgenomen op pagina 57 en verder van het dossier, uit van het bewijs.
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij, toen zij 5 á 6 jaar was, is aangerand door verdachte terwijl zij als oppaskind verbleef bij de moeder van verdachte. [slachtoffer 1] stelt dat verdachte haar navel, tepels en vagina heeft aangeraakt met zijn handen en met zijn tong en dat hij zijn ontblote geslachtsdeel heeft laten zien en op haar buik heeft gelegd. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer 1] haar navel, tepels en vagina heeft aangeraakt, maar stelt dat dat enkel met zijn handen is gebeurd en dat hij [slachtoffer 1] nooit met zijn tong heeft betast en ook zijn geslachtsdeel niet heeft laten zien en op haar buik heeft gelegd.
Gelet op vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte de navel, tepels en vagina van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt met zijn handen, nu de verklaringen van aangeefster en verdachte op dat punt overeenkomen. De vraag is of de overige handelingen waar [slachtoffer 1] over verklaart, ook kunnen worden bewezen. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat in juridische zin voorzichtig moet worden omgegaan met de verklaringen van [slachtoffer 1] nu onduidelijk is in hoeverre de herinneringen van [slachtoffer 1] op waarheid gebaseerd zijn en in hoeverre die herinneringen zijn beïnvloed door de dromen die zij heeft gehad over wat er is gebeurd. [slachtoffer 1] heeft zelf bij de politie verklaard: “Ik moet wel zeggen dat ik niet zo goed meer weet wat er echt gebeurd is en wat ik gedroomd heb hierover.” Hierdoor kan de rechtbank, net als [slachtoffer 1] zelf, niet vaststellen of alle handelingen waar zij over heeft verklaard, ook echt gebeurd zijn. Het valt niet uit te sluiten dat de herinneringen van [slachtoffer 1] beïnvloed zijn door externe factoren, zeker gezien het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat [slachtoffer 1] in de loop der jaren met meerdere personen heeft gesproken over wat er zou zijn gebeurd. Nu verdachte stellig ontkent dat de overige handelingen hebben plaatsgevonden, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat die overige handelingen hebben plaatsgevonden. De correspondentie tussen verdachte en de psycholoog van [slachtoffer 1] in 2013 maakt dit niet anders nu de weergave van die correspondentie in het dossier een door [slachtoffer 1] geschreven brief betreft en de originele correspondentie zich niet in het dossier bevindt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de navel, tepels en vagina van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt en dat dit ongeveer 3 à 4 keer is gebeurd. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de overige handelingen vrijspreken.
Nu de rechtbank het onder 1 bewezen verklaarde beperkt tot hetgeen verdachte heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt: