ECLI:NL:RBNNE:2023:3179

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
18-290075-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met twee minderjarige meisjes, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De feiten dateren van 17 jaar geleden, waarbij de verdachte in de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 december 2006 met [slachtoffer 1], geboren in 2000, en in de periode van 30 mei 2003 tot en met 1 augustus 2009 met [slachtoffer 2], geboren in 1999, in aanraking kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen heeft gepleegd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen met betrekking tot [slachtoffer 2] vanwege onvoldoende bewijs.

De rechtbank heeft in haar oordeel de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte tegen elkaar afgewogen. De verklaringen van [slachtoffer 1] werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat zij aangaf dat haar herinneringen mogelijk beïnvloed waren door dromen en gesprekken met anderen. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 2] als onvoldoende ondersteund door ander bewijs geacht, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en heeft hem een werkstraf van 120 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jeugdige leeftijd ten tijde van de feiten en de ernst van de gepleegde handelingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.290075.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Lubbers, advocaat te Deventer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 december 2006 te [adres], met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
  • met zijn vinger(s) en/of tong betasten en/of likken van haar buik en/of navel,
  • met zijn vinger(s) en/of tong betasten en/of likken van haar borsten en/of tepel(s),
  • met zijn vinger(s) en/of tong betasten en/of likken van haar vagina, en/of- zijn (ontblote) geslachtsdeel op de haar (ontblote) buik leggen en/of plaatsen;
2. hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2003 tot en met 1 augustus 2009 te [adres], met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het plaatsen van zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel op de buik van die [slachtoffer 2] en/of het (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn geslachtsdeel over de buik van die [slachtoffer 2].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij uitgaat van de toedracht zoals geschetst door aangeefsters en niet van de toedracht zoals geschetst door verdachte ter zitting, die stelt dat de handelingen beperkt zijn gebleven tot het betasten met de handen en dat dat alleen bij [slachtoffer 1] en niet bij [slachtoffer 2] is gebeurd. Aangeefsters hebben consequent verklaard over wat hen is overkomen en hebben daar ook onafhankelijk van elkaar gelijkluidend over verklaard. Bovendien worden die verklaringen ondersteund door eerdere verklaringen van verdachte zelf zoals de correspondentie tussen verdachte en de psycholoog van [slachtoffer 1] in 2013 waarin hij erkent handelingen met zijn tong te hebben verricht. Ook de verklaringen van verdachte bij de politie in 2021 ondersteunen de verklaringen van aangeefsters nu hij in die verklaringen erkent meerdere meisjes te hebben aangerand alsook dat een en ander zou hebben plaatsgevonden tijdens doktertje spelen, waar beide aangeefsters ook over verklaren. Bewezen kan worden dat verdachte zowel ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] als met [slachtoffer 2] en dat alle ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van feit 1 enkel bewezen kan worden dat sprake is geweest van aanrakingen van navel, tepels en vagina en dat verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Daartoe heeft de raadsvrouw in de eerste plaats aangevoerd dat de verklaringen van verdachte ten overstaan van de politie op 5 februari 2021 uitgesloten dienen te worden van het bewijs nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, te weten dat verdachte de cautie niet althans te laat is gegeven en dat verdachte niet is gewezen op zijn recht een advocaat te mogen consulteren voor het verhoor.
Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat zeer voorzichtig moet worden omgegaan met de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] nu haar “herinneringen” een product zijn van dromen en externe beïnvloeding zoals gesprekken met haar moeder, een psycholoog en een vriendin. Daardoor is niet goed meer te onderscheiden wat een feit is en wat later is ingevuld door dromen en door de gesprekken. Zij geeft zelf ook aan dat ze niet goed meer weet wat er echt gebeurd is en wat zij hierover gedroomd heeft. Derhalve dient de verklaring van [slachtoffer 1] niet mee te worden gewogen voor het bewijs voor zover haar verklaring afwijkt van de verklaring van verdachte, te weten dat navel, tepels en vagina zijn aangeraakt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is nu de verklaring van [slachtoffer 2] op geen enkele manier wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, terwijl bovendien mogelijk sprake is van beïnvloeding door [slachtoffer 1].
Oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluiting
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat de processen-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaringen van verdachte ten overstaande van de politie op 5 februari 2021, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Verdachte heeft op 5 februari 2021 tweemaal telefonisch contact gehad met de politie waarbij hij heeft verklaard over het aanranden van oppasmeisjes 15 jaar geleden. Tijdens het eerste gesprek is verdachte pas aan het einde van het gesprek de cautie gegeven en is hij niet gewezen op zijn recht een advocaat te consulteren. Tijdens het tweede gesprek is verdachte weliswaar bij aanvang van het gesprek de cautie gegeven, maar is hij wederom niet gewezen op zijn recht een advocaat te consulteren. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat desalniettemin geen sprake is van een vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting dient te leiden, nu geen sprake was van een verhoor.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is sprake van een verhoor in de zin van artikel 29 Wetboek van Strafvordering (Sv) “wanneer door de politie aan een verdachte gestelde vragen gaan over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. Op grond van artikel 27 lid 1 Sv wordt als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Dat vermoeden betreft zowel de omstandigheid dat een strafbaar feit wordt of is begaan, als de betrokkenheid van een persoon bij dat feit. Daarom kan, ook als (nog) niet vaststaat dat een strafbaar feit plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en daardoor van een verhoorsituatie."
1
Naar het oordeel van de rechtbank was tijdens het eerste gesprek – zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen – ruimschoots voor het geven van de cautie sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Verdachte had immers reeds verteld dat hij seksuele gevoelens had afgereageerd op oppasmeisjes en dat hij de oppasmeisjes had aangerand. Vervolgens zijn door de politieambtenaar vragen gesteld aan verdachte. Zodoende was sprake van een verhoor en had verdachte, voordat hem vragen werden gesteld, de cautie moeten worden gegeven en moeten worden gewezen op het consultatierecht. Dat verdachte zelf contact heeft gezocht met de politie en zijn verhaal wilde doen doet hier niet aan af nu – zoals gezegd – op enig moment tijdens het gesprek een verhoorsituatie ontstond. Er is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv welk verzuim, gelet op het recht van verdachte op een eerlijk proces, tot
bewijsuitsluiting dient te leiden. Hetzelfde geldt voor het tweede gesprek later die dag nu verdachte, ondanks de gerezen verdenking, niet is gewezen op zijn recht een advocaat te consulteren.
De rechtbank sluit het proces-verbaal d.d. 5 februari 2021 opgenomen op pagina 56 van het dossier en het proces-verbaal d.d. 9 februari 2021 opgenomen op pagina 57 en verder van het dossier, uit van het bewijs.
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij, toen zij 5 á 6 jaar was, is aangerand door verdachte terwijl zij als oppaskind verbleef bij de moeder van verdachte. [slachtoffer 1] stelt dat verdachte haar navel, tepels en vagina heeft aangeraakt met zijn handen en met zijn tong en dat hij zijn ontblote geslachtsdeel heeft laten zien en op haar buik heeft gelegd. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer 1] haar navel, tepels en vagina heeft aangeraakt, maar stelt dat dat enkel met zijn handen is gebeurd en dat hij [slachtoffer 1] nooit met zijn tong heeft betast en ook zijn geslachtsdeel niet heeft laten zien en op haar buik heeft gelegd.
Gelet op vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte de navel, tepels en vagina van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt met zijn handen, nu de verklaringen van aangeefster en verdachte op dat punt overeenkomen. De vraag is of de overige handelingen waar [slachtoffer 1] over verklaart, ook kunnen worden bewezen. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat in juridische zin voorzichtig moet worden omgegaan met de verklaringen van [slachtoffer 1] nu onduidelijk is in hoeverre de herinneringen van [slachtoffer 1] op waarheid gebaseerd zijn en in hoeverre die herinneringen zijn beïnvloed door de dromen die zij heeft gehad over wat er is gebeurd. [slachtoffer 1] heeft zelf bij de politie verklaard: “Ik moet wel zeggen dat ik niet zo goed meer weet wat er echt gebeurd is en wat ik gedroomd heb hierover.” Hierdoor kan de rechtbank, net als [slachtoffer 1] zelf, niet vaststellen of alle handelingen waar zij over heeft verklaard, ook echt gebeurd zijn. Het valt niet uit te sluiten dat de herinneringen van [slachtoffer 1] beïnvloed zijn door externe factoren, zeker gezien het tijdsverloop in deze zaak en het feit dat [slachtoffer 1] in de loop der jaren met meerdere personen heeft gesproken over wat er zou zijn gebeurd. Nu verdachte stellig ontkent dat de overige handelingen hebben plaatsgevonden, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat die overige handelingen hebben plaatsgevonden. De correspondentie tussen verdachte en de psycholoog van [slachtoffer 1] in 2013 maakt dit niet anders nu de weergave van die correspondentie in het dossier een door [slachtoffer 1] geschreven brief betreft en de originele correspondentie zich niet in het dossier bevindt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de navel, tepels en vagina van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt en dat dit ongeveer 3 à 4 keer is gebeurd. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de overige handelingen vrijspreken.
Nu de rechtbank het onder 1 bewezen verklaarde beperkt tot hetgeen verdachte heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 mei 2022, opgenomenop pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021032375 / 2022182628 d.d. 8 oktober 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat, terwijl zij tijdens haar basisschoolperiode als oppaskind bij de moeder van verdachte verbleef, verdachte zijn geslachtsdeel op haar buik heeft gelegd en daarmee heen en weer heeft bewogen. Verdachte heeft stellig en consequent ontkend dat dit is gebeurd.
Gevallen als de onderhavige, waarbij de verklaring van de aangeefster tegenover die van de verdachte staat, zijn bewijstechnisch lastige zaken. Het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Naast de aangifte is er steunbewijs nodig. En in dit geval vormt een extra moeilijkheid dat de beschuldiging gaat over gebeurtenissen van zo’n 15 jaar geleden.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 1], die eveneens heeft verklaard over seksueel misbruik door verdachte tijdens het oppassen waarbij hij zijn geslachtsdeel op haar buik zou hebben gelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als steunbewijs dienen. In de eerste plaats omdat, zoals hiervoor overwogen, de mogelijkheid bestaat dat de herinneringen van [slachtoffer 1] zijn beïnvloed door de dromen die zij heeft gehad over wat er zou zijn gebeurd en de rechtbank derhalve niet bewezen heeft geacht dat verdachte zijn geslachtsdeel op haar buik heeft gelegd. Daarnaast is er mogelijk sprake van beïnvloeding van [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1] nu uit het dossier naar voren komt dat [slachtoffer 1] voorafgaande aan de aangifte van [slachtoffer 2], aan [slachtoffer 2] heeft verteld dat zij was aangerand door verdachte. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij samen met [slachtoffer 2] op een soosweekend was, waarbij zij naast [slachtoffer 2] zat bij het kampvuur. Daar hebben zij diepgaande gesprekken gehad, onder andere over wat er bij de oppas is gebeurd. Ook de omstandigheid dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het misbruik plaatsvond onder het mom van doktertje spelen, verdachte daar bij de politie (op 7 oktober 2022) ook over heeft verklaard met betrekking tot het misbruik van [slachtoffer 1] en volgens [slachtoffer 2] haar misbruik ook plaatsvond tijdens doktertje spelen, vormt geen steunbewijs dat het misbruik waar [slachtoffer 2] over verklaart heeft plaatsgevonden, temeer nu ook op dit punt sprake kan zijn van beïnvloeding van [slachtoffer 2] door [slachtoffer 1].
Concluderend biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat verdachte heeft gedaan wat [slachtoffer 2] heeft verklaard.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 december 2006 te [adres], met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
  • met zijn vingers betasten van haar buik en navel,
  • met zijn vingers betasten van haar borsten en tepels,- met zijn vingers betasten van haar vagina.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 150 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte ten tijde van het strafbare feit, zijn jeugdige leeftijd destijds, de beperkte ernst en duur van het feit, de omstandigheid dat verdachte ernstig heeft geleden onder wat hij heeft gedaan, zijn leven nu op orde heeft en er volgens de reclassering een laag recidiverisico is, gepleit voor toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht en verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport van 20 januari 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich 17 jaar geleden, toen hij 15 jaar oud was, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de toen 5-jarige [slachtoffer 1], die destijds als oppaskind aan de zorg van de moeder van verdachte was toevertrouwd. Verdachte heeft de tepels, buik en navel van [slachtoffer 1] onder haar kleren betast en heeft haar vagina over de kleding betast. Over een periode van ongeveer een halfjaar heeft dit 3 à 4 keer plaatsgevonden. Door aldus seksueel overschrijdend te handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en haar normale en gezonde (seksuele) ontwikkeling ernstig verstoord. Het feit heeft zeer ernstige psychische en emotionele gevolgen voor [slachtoffer 1] gehad waarbij zij meerdere malen hulp van verschillende type zorgverleners in heeft moeten schakelen. Uit haar slachtofferverklaring ter zitting blijkt dat zij ook nu, 17 jaar later, zowel lichamelijk als psychisch nog steeds last heeft van wat verdachte haar heeft aangedaan. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook voor verdachte waren de psychische gevolgen van zijn eigen handelen groot. Hij werd naar eigen zeggen lange tijd achtervolgd door wat hij had gedaan en heeft daar verschillende therapieën voor gevolgd. Verdachte denkt dat zijn handelen destijds is veroorzaakt door het feit dat hij een moeilijke jeugd had met veel problemen thuis, dat hij op school gepest werd en worstelde met zijn seksuele ontwikkeling. Hij heeft op dit moment zijn leven op orde en wil zijn handelen graag rechtzetten. Verdachte heeft ter zitting zijn spijt en medeleven aan [slachtoffer 1] betuigd en zich bereid verklaard onder begeleiding met haar in gesprek te gaan indien zij daar behoefte aan heeft.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks dat het feit inmiddels 17 jaar geleden is, er wel een straf dient te volgen. Een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, zoals bepleit door de raadsvrouw, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit en de gevolgen die het feit tot op de dag van vandaag voor het slachtoffer heeft. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor jeugdigen. Het uitgangspunt voor het feit, zoals bewezen verklaard, is een werkstraf van 120 uur. Dat vindt de rechtbank ook in deze zaak een passende straf. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen nu er in de afgelopen 17 jaar geen nieuwe verdenkingen zijn ontstaan en de reclassering het recidiverisico laag inschat.

Benadeelde partij

Feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 826,35 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 april 2022, de dag dat [slachtoffer 1] zich tot de politie heeft gewend.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 677,- ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 maart 2023, de dag dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel maar gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten, zonder de toepassing van gijzeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden. Gelet op de Letsellijst Schadefonds geweldsmisdrijven zou een bedrag tussen de € 1.000,- en € 2.500,- passend zijn. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering nietontvankelijk verklaard dient te worden in verband met de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal wettelijke rente toewijzen vanaf 6 april 2022, zoals gevorderd door de benadeelde partij.
Ten aanzien van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schadevergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de Letsellijst Schadefonds geweldsmisdrijven zodat een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank bepalen dat geen gijzeling zal worden toegepast bij uitblijven van betaling.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De vordering van de benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een werkstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
3.326,35(zegge: drieduizenddriehonderdzesentwintig euro en vijfendertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 3.326,35(zegge: drieduizenddriehonderdzesentwintig euro en vijfendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022. Dit bedrag bestaat uit € 826,35 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet ontvankelijk.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.M. Wolters en mr. R. Baluah, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2023.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.