Ik kwam daar omdat [slachtoffer] meisjes slaat. Ik heb hem geslagen.
V: Hoe ben je bij de woning van [slachtoffer] gekomen?
A: Ja, achterop de scooter bij [verdachte] . Hij bracht mij daar. Toen is hij met mij mee naar binnen gegaan.
V: Kun je nader verklaren over de klappen? Hoe ging dat?
A: Klappen is klappen. Met vuisten heb ik hem klappen gegeven.
V: Waarom ging je samen met [verdachte] naar [slachtoffer] ?
A: Om [slachtoffer] een lesje te leren, dat hij geen meiden moet slaan.
V: Waarom [verdachte] en niet iemand anders?
A: Op dat moment bood hij aan om mij te vervoeren. Ik heb hem uitgelegd waar ik naartoe moest.
Toen bood hij het aan. Het leek wel of hij in trance was.
V: Wist [verdachte] dat jij naar [slachtoffer] ging om hem klappen te geven? A: Ja, dat wist hij van mij.
A: Ik heb [slachtoffer] klappen gegeven, ik was mijn frustratie op hem aan het uiten. Ik wilde hem een lesje leren.
V: Op een gegeven moment zijn jullie daar weer weggegaan. Hoe is dat gegaan?
A: Ja, op precies dezelfde manier als we binnen zijn gekomen. Toen ben ik achterop de scooter gegaan bij [verdachte] . We zijn toen weggegaan. Eerst naar [verdachte] en daarna ben ik naar de plek gegaan waar ik verblijf.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft elke betrokkenheid bij het ten laste gelegde ontkend. Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank echter van oordeel dat het wel degelijk verdachte is geweest die in de nacht van 25 op 26 augustus 2022 samen met medeverdachte [naam 2] naar de woning van aangever ( [slachtoffer] ) is gegaan.
De aangifte van [slachtoffer] , alsmede de later door hem afgelegde aanvullende verklaringen – die door de rechtbank betrouwbaar worden geacht – en waarin hij aangeeft dat verdachte de tweede dader is geweest, naast [naam 2] , worden ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 1] .
Ook [naam 1] heeft immers gesteld dat verdachte de tweede dader is geweest. Zij heeft verklaard dat verdachte zich die nacht aan haar heeft voorgesteld als [verdachte] en dat hij haar zijn telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) heeft gegeven zodat zij het hem via Whatsapp kon laten weten als ze veilig thuis was gekomen, hetgeen zij ook heeft gedaan. Verdachte heeft niet betwist dat dit zijn telefoonnummer betreft. Getuige [naam 1] herkent verdachte voorts op de door de politie aan haar getoonde foto van verdachte.
Ook de zus van getuige [naam 1] , genaamd [naam 3] , heeft een getuigenverklaring afgelegd, welke als steunbewijs kan worden gebezigd. Zij heeft kort na het voorval via Instagram contact opgenomen met (het account van) verdachte, die zij nog kende van vroeger. Vervolgens heeft er een chatgesprek plaatsgevonden via Instagram tussen [naam 3] en verdachte, waarin eveneens wordt bevestigd dat hij degene is geweest die samen met medeverdachte [naam 2] in de woning van [slachtoffer] is geweest. Een deel van dit gevoerde gesprek via Instagram wordt door de politie bovendien teruggevonden op de telefoon van verdachte.
Tot slot wijst ook medeverdachte [naam 2] verdachte aan als degene met wie hij die nacht naar [slachtoffer] toe is gegaan.
De verklaring van verdachte dat het iemand anders moet zijn geweest die zich die nacht heeft voorgedaan als [verdachte] , die zijn telefoonnummer aan getuige [naam 1] heeft gegeven en die via zijn Instagram-account een chatgesprek moet hebben gevoerd met getuige [naam 3] , acht de rechtbank ongeloofwaardig. Niet valt in te zien waarom al deze getuigen in strijd met de waarheid zouden verklaren dat het verdachte [verdachte] is geweest die in de nacht van 25 op 26 augustus 2022 samen met medeverdachte [naam 2] in de woning van [slachtoffer] is geweest en waarom zij daarbij zelfs valse bewijsstukken, zoals chatgesprekken, in elkaar zouden zetten om hun verhaal kracht bij te zetten. Ook voor de stelling van verdachte dat medeverdachte [naam 2] hem valselijk beschuldigd zou hebben omdat verdachte zich negatief over hem zou hebben uitgelaten, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Het valt de rechtbank hierbij bovendien op dat verdachte geen enkele poging heeft gedaan om eventueel met hulp van anderen te reconstrueren waar hij dan wél zou zijn geweest ten tijde van dit voorval, hetgeen haar alleen maar meer sterkt in haar overtuiging.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam 2] de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft verricht en dat verdachte [verdachte] daarbij aanwezig was, zoals hierboven vastgesteld.
Het meermalen met kracht slaan tegen het hoofd/gezicht met drinkglazen dan wel potjes, verricht op de wijze zoals medeverdachte [naam 2] dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt zoals bijvoorbeeld blijvend letsel in de vorm van zichtbare littekens of permanent verminderd zicht. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook medeverdachte [naam 2] , wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Dat het slachtoffer in dit geval niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van die kans.
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [naam 2] voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Het met kracht gooien van een drinkglas tegen iemands hoofd moet immers naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat medeverdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van medeverdachte [naam 2] is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachte [naam 2] en verdachte en dat verdachte derhalve als medepleger van de poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat zij gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan het plan van medeverdachte [naam 2] om [slachtoffer] “een lesje te leren”. Zo heeft verdachte aan medeverdachte [naam 2] aangeboden hem ter uitvoering van dat plan op zijn scooter naar de woning van [slachtoffer] te brengen. Na de gezamenlijke tocht per scooter zijn ze gezamenlijk de woning naar binnen gegaan, en heeft verdachte ervoor gezorgd dat medeverdachte [naam 2] zijn gang kon gaan, onder meer door de telefoon van getuige [naam 1] af te nemen, toen zij de politie wilde bellen, en haar vervolgens uit de woning te verwijderen. Gedurende een groot deel van de gepleegde mishandelingen en bedreiging is verdachte daarbij aanwezig geweest, zonder in te grijpen of op enige andere wijze deze te doen eindigen, of zich daarvan te distantiëren. Integendeel, uit de door verdachte gebezigde woorden tegen de getuige [naam 1] blijkt dat hij met de handelingen van de medeverdachte instemde en deze goedkeurde als vergelding voor beweerdelijk mishandelend gedrag door [slachtoffer] ten opzichte van zijn (ex)vriendin. Uiteindelijk zijn ze gezamenlijk vertrokken. In strafrechtelijke zin is hij voor de bewezenverklaarde handelingen medeverantwoordelijk.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit
Ook het derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit acht de rechtbank op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen. Medeverdachte [naam 2] heeft weliswaar ontkend dat hij een mes bij zich had, maar de verklaring van de aangever, zoals opgenomen in zijn aangifte, wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [naam 1] . Getuige [naam 1] heeft na lang nadenken toch een verklaring af willen leggen en de rechtbank heeft, zoals reeds eerder benoemd, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring, nu niet valt in te zien waarom getuige [naam 1] in strijd met de waarheid een belastende verklaring jegens verdachten af zou leggen. Zij beschrijft het door medeverdachte [naam 2] gebruikte mes bovendien uiterst gedetailleerd, hetgeen een sterke indicatie is voor de betrouwbaarheid van die verklaring.
Ook ten aanzien van dit derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen, waarbij zij verwijst naar hetgeen zij hieromtrent al eerder in dit vonnis heeft overwogen.
Van het deel van de tenlastelegging dat ziet op de bedreiging met een vuurwapen spreekt de rechtbank verdachte vrij, nu een vuurwapen niet is aangetroffen, noch enig ander bewijsmiddel aanwezig is om vast te kunnen stellen dat het dreigingsmiddel daadwerkelijk een vuurwapen betrof
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: