Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden (met aftrek van voorarrest), waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in de door haar omtrent verdachte opgemaakte rapportage en, in aanvulling daarop, als extra bijzondere voorwaarde, een locatieverbod voor de straat van het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft er primair voor gepleit om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Subsidiair, indien de rechtbank daar niet in mee mocht gaan, heeft zij ervoor gepleit om verdachte daarnaast ook nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een locatieverbod. Tot slot, meer subsidiair, heeft zij de rechtbank verzocht om verdachte daar bovenop dan nog een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en aan het medeplegen van een bedreiging. Verdachte en zijn medeverdachte zijn middenin de nacht naar de woning van het slachtoffer gegaan met het doel hem, zoals verdachte het omschrijft, “een lesje te leren”. Daarbij is het slachtoffer op grove wijze mishandeld en bedreigd door een mes op zijn keel te zetten. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en hem niet alleen letsel, maar ook een zeer beangstigende ervaring bezorgd. Het op deze wijze – middels eigenrichting – iemand “een lesje proberen te leren”, acht de rechtbank volstrekt onacceptabel.
De rechtbank rekent dit alles verdachte dan ook zeer aan en overweegt dat het bewezenverklaarde de oplegging van een substantiële straf zonder meer rechtvaardigt.
Ter beantwoording van de vraag op welke wijze de onderhavige zaak precies moet worden afgedaan, heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte en hetgeen de deskundigen hieromtrent adviseren.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 13 juni 2023, waarin de reclassering aangeeft dat verdachte iemand is die een zeer bewogen verleden achter de rug heeft en bij wie zij problemen constateert op meerdere leefgebieden. Dat verdachte slecht in staat is om oplopende emoties tijdig te herkennen, ziet de reclassering als de grootste risicofactor voor recidive omdat verdachte ten gevolge van deze oplopende emoties op een impulsieve wijze tot acting out gedrag kan komen. Om dit hoge recidiverisico te beperken, acht de reclassering behandeling noodzakelijk. De reclassering adviseert de rechtbank derhalve om verdachte, bij enige bewezenverklaring, te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door haar geformuleerde bijzondere voorwaarden die onder andere de zojuist benoemde noodzakelijke behandeling van verdachte inhouden. Als dergelijke gepaste hulp wordt ingezet en er rekening wordt gehouden met de lichte verstandelijke beperking van verdachte, schat de reclassering het risico op het onttrekken aan deze eventueel op te leggen voorwaarden in als laag.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 12 maanden (met aftrek van voorarrest), waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een locatieverbod voor de straat van het slachtoffer als extra bijzondere voorwaarde. Deze bijzondere voorwaarden hebben tot doel om het gedrag van verdachte positief te beïnvloeden en herhaling te voorkomen.
De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, nu zij minder feiten bewezen acht en daarnaast van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 782,31 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het (eventueel) toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor de posten zoals omschreven onder het kopje “directe materiële schade” overweegt de rechtbank dat zij het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan niet bewezen acht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Ook in het deel van de vordering dat ziet op de gevorderde materiële schade voor de posten omschreven onder het kopje “medische” kosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de rechtbank niet vast kan stellen of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zijn in verband met het bewezen verklaarde strafbare feit (dit geldt voor de tandartskosten), dan wel nu dit toekomstige kosten betreft die thans nog niet gemaakt zijn waardoor de verschuldigdheid en de omvang van deze kosten zijn omgeven met teveel onzekerheden (dit geldt voor het eigen risico).
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
Dit betekent dat de rechtbank de vordering gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag van in totaal € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.