V: Er is aangifte gedaan bij de politie omdat er iets met [slachtoffer] gebeurd zou zijn. Wat kun jij daarover vertellen?
A: Zij had mij een paar dagen daarna verteld wat er was gebeurd. Ze kon er eerder niet goed over praten, dat vond ze moeilijk. Zij moest opnieuw haar wiskunde examen doen. Zij had bijles van meneer [verdachte] . Ze zat op een gegeven moment in de klas en toen draaide ze wat met haar hoofd. Hij is toen achter haar gaan staan en heeft haar gemasseerd. Hij vroeg toen of het goed voelde. Zijn handen gingen steeds meer naar beneden. Zij was stil en wist niet wat ze moest zeggen.
Hij gaf haar volgens mij ook een kus toen ze zei dat ze weg moest.
Dit heeft ze aan mij verteld. Ze begon ook wel een beetje te stotteren. Ze wist niet precies hoe en waarom het was gebeurd dus ze heeft stukjes verteld.
V: Wanneer heeft [slachtoffer] dit aan jou verteld?
A: Het was een paar dagen nadat het gebeurd was. Ze zat er heel erg mee. Ze weet dat ik altijd goed kan luisteren. Ze belde mij. Ik heb wel een uur met haar gebeld. Ze heeft mij later gebeld dat ze aangifte ging doen.
V: In hoeverre heb je er later nog inhoudelijk met [slachtoffer] over gesproken?
A: Toen ik bij haar was gekomen, vroeg ik me af of ik het er met haar over moest hebben. Ze heeft me toen nog wel weer verteld wat er is gebeurd, hetzelfde als aan de telefoon. Ik hoorde het verhaal nu wat duidelijker omdat ik bij haar was. Het was nu meer één verhaal in plaats van in stukjes.
V: Heeft [slachtoffer] ook verteld wat hij verder deed?
A: Hij zei iets over de kleur van haar beha. Hij ging er toen ook aanzitten en dat zeggen. Hij ging steeds weer met zijn hand naar beneden. Ze heeft op den duur gezegd dat ze weg moest.
V: Wanneer is dat kusmoment geweest?
A: Volgens mij ook toen ze bij de deur stond.
V: Wat was dat voor een kus? Wat heeft [slachtoffer] daarover gezegd?
A: Gewoon een kus. "Toen gaf hij mij een kus, en toen zei hij dat we nog wel een plekje op konden zoeken". Toen zei [slachtoffer] dat ze naar huis moest.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
– dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat – in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan – de rechter naast de betrouwbaarheid van de verklaring van het (vermeende) slachtoffer dient te beoordelen of voor de beweringen van het (vermeende) slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van het (vermeende) slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
De rechtbank stelt voorop dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Haar verklaringen bevatten een gedetailleerde omschrijving van de verweten gedragingen, zijn
in de kernconsistent en bevatten bovendien zeer persoonlijke en intieme informatie, hetgeen een sterke indicatie is voor de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Dat er in de verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden en onduidelijkheden voorkomen, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid is gekomen. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Bovendien gaat het hier om kleine discrepanties en acht de rechtbank de kern van de verklaringen van [slachtoffer] , zoals reeds benoemd, consistent.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in de andere gebezigde bewijsmiddelen.
In de eerste plaats betreft dit de getuigenverklaring van [getuige 1] . Uit deze verklaring blijkt immers dat [slachtoffer] vrijwel onmiddellijk nadat haar bijles was afgelopen een appje heeft gestuurd naar getuige [getuige 1] waarin zij aangaf dat er iets was voorgevallen en voorts blijkt uit deze getuigenverklaring dat er een half uur later een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en getuige [getuige 1] , waarin [slachtoffer] volgens [getuige 1] heeft verklaard dat haar bijlesdocent aan haar had gezeten op een manier die niet hoort, op een seksuele manier. Tot slot blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat zij een belangrijke eigen waarneming heeft gedaan, namelijk dat zij hoorde en merkte dat [slachtoffer] aan het huilen was, een hoge ademhaling had en hevig geëmotioneerd was. Deze waarneming, zo kort na het voorval, vormt (direct) steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] .
Naast de verklaring van getuige [getuige 1] is ook de verklaring van getuige [getuige 2] , de beste vriendin van [slachtoffer] , van belang. Ook zij heeft kort na het voorval – in grote lijnen – van [slachtoffer] gehoord wat er gebeurd was met verdachte en daarnaast heeft zij zelf ook waargenomen hoe moeilijk [slachtoffer] het ermee had en hoe moeilijk zij het vond om erover te praten, hetgeen zich bijvoorbeeld uitte in stotteren en moeilijk uit haar woorden komen.
De door de verdediging gewekte suggestie dat [slachtoffer] mogelijk ten onrechte belastend jegens verdachte heeft verklaard omdat zij het eerdere (vermeende) seksueel misbruik door haar opa projecteert op verdachte, acht de rechtbank ongepast en ongefundeerd. Het dossier biedt hiervoor geen enkel aanknopingspunt.