ECLI:NL:RBNNE:2023:3167

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
18-015301-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een docent wegens ontucht met een minderjarige leerling tijdens bijles

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die als docent werkzaam was op een middelbare school. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige leerling, die aan zijn zorg en opleiding was toevertrouwd. De feiten vonden plaats op 30 juni 2022, tijdens een bijles wiskunde die de verdachte aan de leerling gaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de borsten en billen van de leerling, het tongzoenen en het naar beneden trekken van haar beha, waarna hij aan haar tepel likte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en hem een beroepsverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Het verzoek van het slachtoffer tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 5.040,20 heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties, en heeft geoordeeld dat er voldoende steunbewijs aanwezig was in de vorm van getuigenverklaringen. De verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/015301-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 1 augustus 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. drs. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2022, te [adres] , gemeente Eemsdelta, door een andere feitelijkheid en/of bedreiging met een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 2005, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
  • het onder de kleding betasten en/of strelen van de borsten van die [slachtoffer] ,
  • het over de kleding betasten en/of strelen van de billen van die [slachtoffer] ,
  • het tongzoenen van die [slachtoffer] ,
  • het naar beneden trekken van de bh van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) likken van de borstenen/of tepels van die [slachtoffer] , welke andere feitelijkheid en bedreiging met een andere feitelijkheid bestonden uit het geestelijk overwicht dat verdachte als leraar/docent had op die [slachtoffer] , terwijl die minderjarige
[slachtoffer] zijn pupil was en/of aan zijn zorg en/of opleiding was toevertrouwd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2022 te [adres] , gemeente Eemsdelta, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pupil en/of de aan zijn zorg en/of opleiding toevertrouwde minderjarige, te weten
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, door
  • het onder de kleding betasten en/of strelen van de borsten van die [slachtoffer] ,
  • het over de kleding betasten en/of strelen van de billen van die [slachtoffer] ,
  • het tongzoenen van die [slachtoffer] ,
  • het naar beneden trekken van de bh van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) likken van de borstenen/of tepels van die [slachtoffer]

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de belastende verklaringen van [slachtoffer] , zoals opgenomen in het proces-verbaal informatief gesprek zeden en in de aangifte, dusdanig inconsistent en innerlijk/onderling tegenstrijdig zijn dat deze – wegens de onbetrouwbaarheid daarvan – niet kunnen en mogen bijdragen aan enige bewezenverklaring. Indien de rechtbank de verdediging daar niet in volgt, heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen omdat het bewijsminimum niet wordt gehaald wegens het ontbreken van enig steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] . Ten aanzien van de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft de raadsvrouw daartoe in het bijzonder aangevoerd dat dit zogenaamde de audituverklaringen betreffen die, alhoewel daarin weliswaar ook wordt gesproken over de door de getuigen bij [slachtoffer] waargenomen emoties, niet zien op de kern van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder subsidiair bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In juni 2022 was ik werkzaam als docent wiskunde op het [college] in [adres] . Eén van mijn leerlingen, [slachtoffer] , had mij op 29 juni 2022 een appje gestuurd met de vraag of ik nog in de gelegenheid was om haar nog een keer bijles te geven voor wiskunde in verband met de herkansingen die zij moest doen voor haar eindexamen. Ik heb haar toen teruggestuurd dat ze de volgende dag, 30 juni 2023, tussen 12:00 en 13:00 uur bij mij langs kon komen voor deze bijles. Op 30 juni 2023 heb ik haar vervolgens op de afgesproken tijd bijles gegeven in een klaslokaal op school. Ik heb haar op een gegeven moment even bij haar schouder aangeraakt om haar gerust te stellen. Toen ze wegging, heeft ze mij nog omhelsd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland
d.d. 21 juli 2022, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2022178298 d.d. 22 december 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ging naar de middelbare school het [college] in [adres] en ik doe aangifte tegen mijn wiskundeleraar meneer [verdachte] . Ik had zijn mobiele telefoonnummer en op een gegeven moment heb ik hem een appje gestuurd of ik ook bijles van hem kon krijgen voor wiskunde omdat ik gezakt was voor mijn eindexamen en ik herkansingen moest doen. Ik heb twee keer bijles van meneer [verdachte] gehad en de tweede keer was op 30 juni 2022. De bijles vond plaats in een klaslokaal op school van 13:00 tot 14:00 uur. Ik was alleen met meneer [verdachte] in dat lokaal. Op een gegeven moment zat ik een beetje met mijn hoofd te draaien en hij zei toen dat hij het wel los kon maken voor mij. Hij ging achter mij staan en in plaats van mijn nek te masseren, masseerde hij mijn borsten. Eerst de ene en later de andere. Hij raakte mij dus eerst aan bij mijn schouders en ging toen met één hand naar beneden naar mijn borst. Met zijn hand geeft hij dan een soort massage aan mijn borst. Hij zit met zijn hand direct op de huid en raakt mijn hele borst aan. Ik had een shirt aan met een V-hals en hij ging diagonaal, met zijn rechterhand, vanaf bovenaan, vanaf mijn rechterschouder, naar mijn linkerborst. Vervolgens maakte hij een ronddraaiende beweging met zijn hand en tegelijkertijd maakte hij een knijpende beweging. Dit masseren van mijn borst duurde wel
1. à 2 minuten. Nadat hij mijn linkerborst had betast, ging hij tegenover mij zitten. Hij zei dat hij het lekker vond voelen en vroeg of ik het nog een keer wilde. Hij zei dat hij het nog wel een keer zou willen en ‘dat het toch wel mocht?’. Ik wilde mijzelf niet in gevaar brengen en zei toen dat het mocht. Hij ging toen weer achter mij staan en zei: “Wat je links doet, moet je rechts ook doen”. Hij ging toen met zijn linkerhand naar mijn rechterborst en met zijn rechterhand naar mijn linkerborst. Hij deed toen weer hetzelfde, maar toen met beide handen. Zijn handen gingen op mijn borst, onder mijn beha. Met zijn handen ging hij masseren, knijpen en draaiende bewegingen maken. Hetzelfde als daarvoor. Hij was toen klaar en zei toen dat hij met mij wilde zoenen. Hij ging toen opstaan, mijn kin vastpakken en mij zoenen. Hij drukte zijn tong in mijn mond en ging ronddraaiende bewegingen maken met zijn tong. Mijn tong is ook even in zijn mond geweest omdat ik bang was. Op den duur was het tijd om te gaan. Hij ging voor de deur staan. Ik had de hendel van de deur al vast. Ik dacht als ik hem een knuffel geef dan gaat hij wel aan de kant en kan ik gaan, maar dat was voor hem niet genoeg. Toen ging hij met zijn linkerhand in mijn billen knijpen. Hij pakte mij bij mijn billen en ging met zijn hoofd naar mijn hoofd om mij te zoenen. Hij zoende mij toen met de tong. Voordat hij mij liet gaan, toen we bij de deur stonden, heeft hij met zijn hand mijn beha naar beneden getrokken en aan mijn tepel gezogen. Een soort van zuigzoen proberen te geven. Hij zei toen: “Je bent echt lekker”. Hij deed dit bij mijn rechterborst. Hij vouwde mijn beha om en ging met zijn mond naar mijn tepel. Dit zuigen aan mijn tepel duurde minder dan een minuut. Toen kwam hij weer omhoog en deed mijn beha weer terug. Toen hij mij liet gaan, zei hij een paar keer dat ik niets mocht zeggen. Toen ik daar weg was, was ik aan het huilen. Ik heb toen mijn oude collega [getuige 1] een appje gestuurd waarin ik haar vertelde dat mijn leraar mij had aangeraakt zonder dat ik dat wilde en later heb ik haar opgebeld. Ik wist niet wat ik moest doen. Zij was ook de eerste persoon die het wist. Vlak voor het informatie gesprek met de zedenpolitie op 11 juli 2022 heb ik het ook aan mijn beste vriendin [getuige 2] verteld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 augustus 2022,opgenomen op pagina 38 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
[slachtoffer] en ik werkten samen bij de Macdonalds en daar is met [slachtoffer] een goede band ontstaan.
Op 30 juni 2022 was ik aan het werk en toen kreeg ik, om 13:10 uur, een berichtje van [slachtoffer] via Whatsapp dat er iets heel ergs was gebeurd en of ik haar kon bellen. De precieze inhoud van het Whatsappberichtje dat ik van [slachtoffer] kreeg, luidt als volgt: "He [getuige 1] , heb je misschien even tijd om ff te bellen want er is echt wat gebeurd en ik weet niet wat ik ervan moet vinden". Het was heel druk dus had niet gelijk gereageerd. Een half uur later, om 13:38 uur, belde [slachtoffer] mij uit zichzelf op en ik nam mijn telefoon op omdat het heel serieus leek. Toen vertelde ze dat er een leraar aan haar had gezeten, seksueel, op een manier die niet hoort. [slachtoffer] vertelde ook dat het ging om een bijlesdocent naar wie ze toe was gegaan omdat ze middenin haar examens zat en dat hij opmerkingen tegen haar begon te maken. Het was daarvoor, op dezelfde dag, gebeurd. Toen ik [slachtoffer] aan de telefoon had, merkte ik dat ze helemaal overstuur was en niet wist wat ze moest doen. Ik merkte dat omdat ze aan het huilen was, hoog in de emotie zat en aan haar hoge ademhaling.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 september2022, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
V: Er is aangifte gedaan bij de politie omdat er iets met [slachtoffer] gebeurd zou zijn. Wat kun jij daarover vertellen?
A: Zij had mij een paar dagen daarna verteld wat er was gebeurd. Ze kon er eerder niet goed over praten, dat vond ze moeilijk. Zij moest opnieuw haar wiskunde examen doen. Zij had bijles van meneer [verdachte] . Ze zat op een gegeven moment in de klas en toen draaide ze wat met haar hoofd. Hij is toen achter haar gaan staan en heeft haar gemasseerd. Hij vroeg toen of het goed voelde. Zijn handen gingen steeds meer naar beneden. Zij was stil en wist niet wat ze moest zeggen.
Hij gaf haar volgens mij ook een kus toen ze zei dat ze weg moest.
Dit heeft ze aan mij verteld. Ze begon ook wel een beetje te stotteren. Ze wist niet precies hoe en waarom het was gebeurd dus ze heeft stukjes verteld.
V: Wanneer heeft [slachtoffer] dit aan jou verteld?
A: Het was een paar dagen nadat het gebeurd was. Ze zat er heel erg mee. Ze weet dat ik altijd goed kan luisteren. Ze belde mij. Ik heb wel een uur met haar gebeld. Ze heeft mij later gebeld dat ze aangifte ging doen.
V: In hoeverre heb je er later nog inhoudelijk met [slachtoffer] over gesproken?
A: Toen ik bij haar was gekomen, vroeg ik me af of ik het er met haar over moest hebben. Ze heeft me toen nog wel weer verteld wat er is gebeurd, hetzelfde als aan de telefoon. Ik hoorde het verhaal nu wat duidelijker omdat ik bij haar was. Het was nu meer één verhaal in plaats van in stukjes.
V: Heeft [slachtoffer] ook verteld wat hij verder deed?
A: Hij zei iets over de kleur van haar beha. Hij ging er toen ook aanzitten en dat zeggen. Hij ging steeds weer met zijn hand naar beneden. Ze heeft op den duur gezegd dat ze weg moest.
V: Wanneer is dat kusmoment geweest?
A: Volgens mij ook toen ze bij de deur stond.
V: Wat was dat voor een kus? Wat heeft [slachtoffer] daarover gezegd?
A: Gewoon een kus. "Toen gaf hij mij een kus, en toen zei hij dat we nog wel een plekje op konden zoeken". Toen zei [slachtoffer] dat ze naar huis moest.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)
– dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat – in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan – de rechter naast de betrouwbaarheid van de verklaring van het (vermeende) slachtoffer dient te beoordelen of voor de beweringen van het (vermeende) slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van het (vermeende) slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
De rechtbank stelt voorop dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Haar verklaringen bevatten een gedetailleerde omschrijving van de verweten gedragingen, zijn
in de kernconsistent en bevatten bovendien zeer persoonlijke en intieme informatie, hetgeen een sterke indicatie is voor de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Dat er in de verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden en onduidelijkheden voorkomen, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid is gekomen. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of tijdsverloop. Bovendien gaat het hier om kleine discrepanties en acht de rechtbank de kern van de verklaringen van [slachtoffer] , zoals reeds benoemd, consistent.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in de andere gebezigde bewijsmiddelen.
In de eerste plaats betreft dit de getuigenverklaring van [getuige 1] . Uit deze verklaring blijkt immers dat [slachtoffer] vrijwel onmiddellijk nadat haar bijles was afgelopen een appje heeft gestuurd naar getuige [getuige 1] waarin zij aangaf dat er iets was voorgevallen en voorts blijkt uit deze getuigenverklaring dat er een half uur later een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en getuige [getuige 1] , waarin [slachtoffer] volgens [getuige 1] heeft verklaard dat haar bijlesdocent aan haar had gezeten op een manier die niet hoort, op een seksuele manier. Tot slot blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat zij een belangrijke eigen waarneming heeft gedaan, namelijk dat zij hoorde en merkte dat [slachtoffer] aan het huilen was, een hoge ademhaling had en hevig geëmotioneerd was. Deze waarneming, zo kort na het voorval, vormt (direct) steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] .
Naast de verklaring van getuige [getuige 1] is ook de verklaring van getuige [getuige 2] , de beste vriendin van [slachtoffer] , van belang. Ook zij heeft kort na het voorval – in grote lijnen – van [slachtoffer] gehoord wat er gebeurd was met verdachte en daarnaast heeft zij zelf ook waargenomen hoe moeilijk [slachtoffer] het ermee had en hoe moeilijk zij het vond om erover te praten, hetgeen zich bijvoorbeeld uitte in stotteren en moeilijk uit haar woorden komen.
De door de verdediging gewekte suggestie dat [slachtoffer] mogelijk ten onrechte belastend jegens verdachte heeft verklaard omdat zij het eerdere (vermeende) seksueel misbruik door haar opa projecteert op verdachte, acht de rechtbank ongepast en ongefundeerd. Het dossier biedt hiervoor geen enkel aanknopingspunt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2022 te [adres] , gemeente Eemsdelta, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, door
  • het onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer] ,
  • het over de kleding betasten van de billen van die [slachtoffer] ,
  • het tongzoenen van die [slachtoffer] ,
  • het naar beneden trekken van de bh van die [slachtoffer] en vervolgens likken van de tepel van die[slachtoffer]
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:
subsidiair. ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Daarnaast heeft hij gevorderd dat verdachte wordt ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep leraar (in het onderwijs) voor de duur van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte, destijds werkzaam als docent wiskunde op een middelbare school, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met één van zijn minderjarige leerlingen, de op dat moment zestien jaar oude [slachtoffer] . Tijdens het geven van een bijles wiskunde heeft verdachte haar borsten en billen betast, heeft hij haar getongzoend en heeft hij haar beha naar beneden getrokken waarna hij aan haar tepel heeft gelikt.
Met zijn handelen heeft verdachte een grove en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijk en geestelijke integriteit van [slachtoffer] en op het vertrouwen dat in hem als leraar, maar ook als volwassene ten opzichte van een jong meisje mag worden gesteld. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij niet in staat is geweest om professionele afstand tot [slachtoffer] te bewaren en zich in plaats daarvan louter heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens, waarbij hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de nadelige gevolgen van zijn handelen op [slachtoffer] . De ervaring leert immers dat het plegen van ontucht met een minderjarige zeer nadelige gevolgen kan hebben voor de desbetreffende minderjarige, waardoor deze (ernstig) geschaad kan worden in zijn of haar ontwikkeling. Ook [slachtoffer] ondervindt thans nog immer de gevolgen van hetgeen verdachte haar heeft aangedaan, zoals op indringende wijze is gebleken uit de door haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en (de onderbouwing) van het verzoek tot schadevergoeding.
Dat verdachte tot op de dag van vandaag hardnekkig blijft ontkennen dat er sprake is geweest van het seksueel misbruiken van [slachtoffer] , vindt de rechtbank zeer kwalijk. Verdachte neemt op deze manier geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daad, noch heeft hij berouw of mededogen getoond naar [slachtoffer] . Met deze proceshouding heeft verdachte het herstel van het aan [slachtoffer] toegebrachte leed verder bemoeilijkt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 30 mei 2023, waarin de reclassering aangeeft dat het vertoonde delictgedrag op het eerste gezicht niet lijkt te stroken met de manier waarop verdachte in het leven staat. De reclassering omschrijft verdachte als een intelligente man die zijn leven op orde heeft en bij wie geen grote probleemgebieden waarneembaar zijn. Echter, deze – over het algemeen – beschermende factoren hebben verdachte er niet van kunnen weerhouden om tot delictgedrag te komen. Vanwege de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering geen relaties leggen tussen dit delictgedrag en eventuele criminogene factoren en is het lastig om tot een inschatting van het recidiverisico te komen. Wel ziet de reclassering signalen van een seksuele preoccupatie bij verdachte en zij vermoedt dan ook dat hierin het grootste risico op herhaling ligt, gecombineerd met het zijn werkveld. Door de beperkte responsiviteit acht de reclassering de kans dat verdachte zich aan eventueel op te leggen voorwaarden onttrekt of (inhoudelijke) onvoldoende medewerking verleent bovendien aanwezig. De reclassering adviseert de rechtbank derhalve om verdachte – bij een bewezenverklaring – te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu het haar inschatting is dat hiervan het grootste strafeffect zal uitgaan. Tot slot adviseert de reclassering de rechtbank om verdachte te ontzetten van het recht om als leraar te werken in het onderwijs voor de duur van maximaal vijf jaren.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen zij hiervoor reeds heeft overwogen omtrent de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de proceshouding van verdachte, gecombineerd met het advies van de reclassering, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 6 maanden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte ontzetten van het recht om als leraar in het onderwijs te werken voor de duur van twee jaren. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, in die zin dat zij de duur van het beroepsverbod heeft beperkt, nu zij van oordeel is dat in dit geval met voornoemde straf voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een (ter terechtzitting gewijzigde) vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 298,00 ter vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vraag in hoeverre de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden toegewezen. De officier van justitie heeft de rechtbank voorts verzocht het toe te wijzen deel van de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en om hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, gedeeltelijk toewijsbaar is tot een bedrag van € 40,20. Dit ziet op de gevorderde reiskosten voor de posten “huisarts”, “melding politiebureau” en “aangifte”.
De overige gevorderde materiele schade komt niet voor toewijzing in aanmerking en de rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex. artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechtbank de hoogte van de schade vast op € 5.000,00. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Dit betekent dat de vordering gedeeltelijk toewijsbaar is tot een bedrag van in totaal
€ 5.040,20 bestaande uit € 40,20 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 juni 2022. De vordering wordt voor het overige deel afgewezen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 28, 31, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

bijkomende straf
ontzet verdachte van het recht tot de uitoefening van het beroep van leraar/docent, voor zover het betreft onderwijs aan minderjarigen, voor de duur van twee jaren.
Ten aanzien van 18/015301-23, subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 5.040,20 (zegge: vijfduizendveertig euro en twintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.040,20 (zegge: vijfduizendveertig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 40,20 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. H.J. Schuth, en mr. [getuige 1] .A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 augustus 2023.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.