ECLI:NL:RBNNE:2023:3151

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
18-051207-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in huurwoning met gevaar voor goederen en levens

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 mei 2020 opzettelijk brand heeft gesticht in haar huurwoning in Drachten. De brand heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en levens, aangezien de woning een twee-onder-een-kap betreft en er op dat moment een buurjongen in de aangrenzende woning sliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat er voldoende bewijs was voor opzettelijke brandstichting. De verdachte heeft verklaard zich weinig te herinneren van de avond van de brand, maar de rechtbank concludeerde dat zij wel degelijk inzicht had in de gevolgen van haar handelen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich ambulant laat behandelen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat op 11 juli 2023 plaatsvond, waarbij de verdachte en haar partner, die ook gewond raakte, aanwezig waren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de betrokkenen in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18/051207-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] , wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. van Slooten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 30 mei 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een fauteuil en/of een deurmat, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan inboedel en/of de woning aan de [adres 1] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de woning en/of de inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. Het forensisch onderzoek aan de woning toont aan dat er twee afzonderlijke brandhaarden zijn ontstaan in de woning. De brandhaard in de bijkeuken is ontstaan doordat een brandbare vloeistof in aanraking is gekomen met open vuur. Het is uitgesloten dat de brandhaard in de woonkamer de brand in de bijkeuken heeft veroorzaakt.
Uit de verklaring van de partner van verdachte, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), blijkt onder meer dat de woning de avond voor de brand secuur was afgesloten. [slachtoffer 1] werd in de nacht gewekt door de geluiden en hitte die door de brand werden veroorzaakt. Verdachte lag op dat moment niet naast hem in bed en [slachtoffer 1] trof haar op de benedenverdieping aan.
Uit het dossier blijkt niet dat bij verdachte, ten tijde van het ten laste gelegde, ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken waardoor (voorwaardelijk) opzet kan worden aangenomen. Gelet op vorenstaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat het verdachte is geweest die opzettelijk de branden heeft aangestoken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte een actieve handeling heeft uitgevoerd waarbij zij een open vuur in aanraking heeft gebracht met een fauteuil, deurmat of met enig brandbare (vloei)stof. In de woning aan de [adres 1] zijn twee brandhaarden aangetroffen. Hoe de branden zijn ontstaan kan op grond van het forensisch onderzoek niet met zekerheid worden vastgesteld. Verdachte heeft zelf verklaard niet te weten waardoor de branden zijn ontstaan en heeft achteraf nagedacht over een mogelijke oorzaak. Het staat echter niet vast dat de eigen invulling van verdachte, dat zij mogelijk in slaap is gevallen met een sigaret op de fauteuil, de brand heeft veroorzaakt. Daarnaast is het niet ondenkbaar dat de vluchtige stoffen door de huishoudelijke hulp op de deurmat terecht zijn gekomen.
Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte de brand heeft veroorzaakt, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd waarin zij heeft aangeven zich door medicatiegebruik niets meer te kunnen herinneren van de bewuste avond. De medicatie, dormicum, die zij gebruikt voor het slapen kan leiden tot geheugenverlies van enkele uren. Psychiater T. Berger heeft in het Pro Justitia rapport geconcludeerd dat bij gebruik van dormicum niet kan worden uitgesloten dat er sprake is geweest van een periode van amnesie, maar het is minder waarschijnlijk dat deze amnesie tot aan verdachtes opname in het Martiniziekenhuis in Groningen heeft geduurd. Gelet op vorenstaande kan niet worden vastgesteld wat er op het moment van het ontstaan van de brand in verdachte is omgegaan en is het aannemelijk dat verdachte de brand per ongeluk heeft veroorzaakt.

Oordeel van de rechtbank 1

Bewijsmiddelen
Op 30 mei 2020 omstreeks 03:10 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , belast met noodhulp in de gemeente Smallingerland, het verzoek zich te begeven naar de [adres 1] te Drachten, alwaar een brand zou zijn ontstaan in een twee-onder-een-kap woning. Ter plaatse aangekomen roken verbalisanten een sterke brandlucht. Zij zien dat de termopaneruit in de schuifpui van de woonkamer meerdere barsten bevatte en dat de ramen geheel zwart waren gekleurd. In de deuropening van de woning treffen zij een man aan met een zwarte rand om zijn mond, die later bewoner [slachtoffer 1] blijkt te zijn. De partner van [slachtoffer 1] , verdachte [verdachte] , is nog in de woning. Na enkele verzoeken van [slachtoffer 1] om naar buiten te komen, zien verbalisanten dat verdachte de woning uitkomt. Verbalisanten merken op dat ook verdachte een zwarte rand om haar mond had en dat het leek alsof haar gezicht onder het roet zat. [slachtoffer 1] en verdachte zijn vervolgens door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis.
2
[slachtoffer 1] heeft op dezelfde dag aangifte gedaan. [slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij die nacht wakker was geworden van een rinkelend geluid en dat het in de slaapkamer bloedheet aanvoelde. Het bed naast hem was op dat moment leeg.
3Hij ontdekte dat zijn vrouw beneden op de wc zat. Nadat [slachtoffer 1] met de trap naar beneden was gegaan, is verdachte de trap op gegaan naar boven.
4[slachtoffer 1] is naar buiten gegaan en heeft bij de buren aangebeld waarop de buurjongen open deed.
5De buurjongen, [slachtoffer 2] , sliep in de kamer grenzend aan de woning van verdachte en was al eerder wakker geworden door een doffe knal en het geluid van brekend glas.
6
Op 30 mei 2020 heeft verbalisant [verbalisant] forensisch onderzoek verricht binnen de woning.
7De woning aan de [adres 1] te Drachten betreft een twee-onder-een-kap woning en deelt het dak met [adres 2] . Aan de achterzijde van de woning bevindt zich een uitbouw. Achter de garage zit een bijkeuken. Vanuit de bijkeuken heeft men toegang tot de achter de woning gelegen tuin en terras. Deze ruimte is rondom afgesloten met houten schuttingen en een haag.
8Aan de schutting, haag en achtertuin zijn geen recente klim- en/of loopsporen aangetroffen.
9
Tijdens het onderzoek werd waargenomen dat beide ruiten van de thermopaneruit in de schuifpui stuk waren. Gelet op de vorm van de breuklijn was de binnenste ruit vernield door hitte inwerking en de buitenste ruit door geweldsinwerking.
10De heer [verbalisant] , officier van dienst van de brandweer, heeft verklaard dat de buitenlaag van dit raam door de brandweer kapot is gemaakt.
11Aan de overige deuren en ramen zijn door verbalisant [verbalisant] tijdens het forensisch onderzoek geen sporen van verbreking aangetroffen.
12[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij en verdachte elke avond een ronde maken door de woning om te kijken of alles op slot zit.
13Tijdens het getuigenverhoor van 2 juli 2020 heeft [slachtoffer 1] bevestigd dat hij secuur is in het afsluiten van de woning en dat hij de achterdeur doormiddel van een sleutel en dievenklauwen heeft afgesloten.
14
Verbalisant [verbalisant] concludeert dat de brand hoofdzakelijk heeft gewoed in de uitbouw aan de achterzijde van de woonkamer. Gelet op het brandbeeld was het vuur ontstaan in, dan wel in de directe omgeving van een fauteuil die stond tegen de wand tussen uitbouw en de keuken. In de nabijheid van de fauteuil trof verbalisant een lamp en een radio aan. De bekabeling van de lamp en radio waren nagenoeg intact en er werden geen aanwijzingen in de onderliggende bedradingen aangetroffen voor een kortsluiting. Aangezien er in de directe nabijheid van de fauteuil verder geen (elektrische) apparatuur aanwezig was, acht het verbalisant [verbalisant] niet waarschijnlijk dat het vuur is ontstaan door een technische oorzaak.
Op de vloer van de bijkeuken werden drie vloermatten aangetroffen met daarop een kleinere deurmat bij de achterdeur. Verbalisant [verbalisant] zag op de deurmat een beschadiging die doorliep naar de onderliggende vloermat. Gelet op de vorm acht hij het zeer waarschijnlijk dat de beschadiging was ontstaan doordat op de matten een ontbrandbare vloeistof was gesprenkeld die vervolgens was ontstoken. Het betreft een tweede, afzonderlijke brandhaarden en het is uitgesloten dat de inbranding op de matten een gevolg is van de brand in de woonkamer. De deurmat is voor nader onderzoek veiliggesteld (SIN: AANO2173NL).
15De deurmat is op 27 juni 2020 door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzocht op vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare vloeistof.
16Rapporteur ing. J. Dogger, NFI-deskundige chemisch brandonderzoek van het NFI, concludeert dat in het monster (SIN: AANO2173NL) geringe hoeveelheden vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van een niet nader te duiden alcoholhoudend product.
17
Na de brand is verdachte overgeplaatst naar het Brandwondencentrum in het Martini ziekenhuis in Groningen.
18Uit de geneeskundige verklaring van 12 juni 2020, opgesteld door [naam 3] , blijkt onder meer dat er tweedegraads brandwonden zijn waargenomen in de nek en gelaat van verdachte en dat zij roet had ingeademd.
19[slachtoffer 1] is na de brand opgenomen in het ziekenhuis Nij Smellinghe, alwaar hij onder narcose moest worden gebracht om roetdeeltjes uit zijn longen te verwijderen.
20
Op 5 juni 2020 heeft de heer [naam 4] , eigenaar van de woning [adres 1] te Drachten aangifte gedaan. Hij heeft daarbij verklaard dat er als gevolg van de brand schade is ontstaan aan de woning.
21
Brandstichting
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast staat dat op 30 mei 2020 brand is gesticht in de woning aan de [adres 1] te Drachten. Uit het forensisch onderzoek volgt dat er twee afzonderlijke brandhaarden zijn aangetroffen in de woning. De verbalisant concludeert dat het onwaarschijnlijk is dat de brand in de uitbouw aan de achterzijde van de woning is ontstaan door een technische oorzaak zoals kortsluiting. Bij de brandhaard in de bijkeuken is tijdens het onderzoek op de deurmat een ontbrandbare vloeistof aangetroffen die door het NFI worden aangemerkt als een hoeveelheid vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een niet nader te duiden alcoholhoudend product.
Aangezien er twee afzonderlijke brandhaarden zijn aangetroffen en bij één van deze brandhaarden ontbrandbare vloeistof is gebruikt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders geconcludeerd worden dan dat de branden zijn aangestoken. De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de vluchtige stoffen op de mat zijn gekomen door de schoonmaakster, dan ook niet aannemelijk.
Daderschap
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte de enige is geweest die kort voor de brand op de benedenverdieping van de woning aan de [adres 1] aanwezig was. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat een andere persoon dan verdachte betrokken zou zijn bij het ontstaan van de brand.
Uit de verklaringen van verdachte en haar partner leidt de rechtbank verder af dat de woning routinematig in de avond werd afgesloten. [slachtoffer 1] geeft onder meer aan dat hij secuur is in het afsluiten van de deuren en dat hij de betreffende avond de achterdeur, de locatie van de tweede brandhaard, heeft afgesloten. Uit het forensisch onderzoek in de woning blijkt dat dat er geen o sporen van verbrekingen aan de deuren en ramen zijn gevonden. In de achtertuin zijn ook geen sporen van (in)klimming of voetsporen aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat voorafgaand aan de brand geen onbekend gebleven derde of derden in de woning aanwezig is/zijn geweest.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte niet naast hem in bed lag op het moment dat hij wakker werd door de brand. [slachtoffer 1] trof verdachte aan op de benedenverdieping. Gelet op vorenstaande concludeert de rechtbank dat, nu uitsluitend verdachte op de benedenverdieping aanwezig was tijdens het ontstaan van de brand, het verdachte is geweest die de brand heeft veroorzaakt.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het dossier toereikend bewijs bevat voor de ten laste gelegde opzettelijke brandstichting en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting wisselende verklaringen afgelegd waarin zij enerzijds aangeeft zich niets te herinneren van de avond, maar anderzijds zeer concrete en doordachte redenen op heeft gegeven voor de handelingen die zij heeft verricht. Verdachte heeft onder meer verklaard dat wanneer zij ligt te piekeren en draaien dat zij dan uit bed stapt, dat zij bij het ontdekken van de brand niet met [slachtoffer 1] naar buiten is gegaan omdat zij haar bril en ochtendjassen wilde halen en dat zij ook de auto heeft verplaatst van de oprit omdat de brandweer anders mogelijk de auto zou gaan verplaatsen en dat ze dan niet zou weten waar de auto zou worden neergezet. Tevens heeft zij tijdens het eerste verhoor op 31 mei 2020 verklaard dat zij zich door het gebruik van de slaapmiddelen nog wel dingen kan herinneren, maar niet exact de tijdstippen maar dat zij dit bij benadering aardig kan terughalen.
Daarnaast acht de rechtbank het tegenstrijdig dat in de periode waarin verdachte aangeeft geen actieve herinnering meer aan te hebben, zij wel in staat was tot het verrichten van meer complexe handelingen zoals het besturen van een auto.
Zowel psychiater T. Berger en neuroloog E. Strijks hebben in het Pro Justitia rapport van 4 januari 2023 geconcludeerd dat na herhaaldelijk gebruik van het medicijn dormicum een tolerantie optreedt voor dit t middel en is er in het algemeen een hogere dosering nodig om hetzelfde effect te bereiken. Verdachte gebruikte het middel al 20 jaar waardoor tolerantie is opgetreden en het effect over de jaren heen zal zijn afgenomen. De psychiater voegt hieraan toe dat in het algemeen wordt verwacht dat, indien het medicijn een dusdanig sterk effect heeft op verdachte, er ook in enige mate sprake zou moeten zijn van spierzwakte met een neiging tot vallen. Traplopen en autorijden zou in dat geval minder zeker of beperkter uitgevoerd kunnen worden.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken.
De rechtbank leidt verder uit het dossier af dat de brandhaard in de bijkeuken is ontstaan doordat een brandbare vloeistof in aanraking is gekomen met open vuur. Het forensisch onderzoek sluit uit dat de brand in de woonkamer de brand in de bijkeuken heeft veroorzaakt. Nu vast staat dat de brandhaarden afzonderlijk van elkaar tot stand zijn gekomen en dat de brand in de bijkeuken met behulp van een brandbare vloeistof is aangestoken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat beide branden door verdachte opzettelijk zijn gesticht.
Gevaar goederen en personen
De rechtbank acht dat er ten tijde van de brand gevaar te duchten is geweest voor goederen en personen. [adres 1] betreft een twee-onder-één kap woning waardoor de brand zich mogelijk had kunnen verplaatsen naar de naastgelegen woning. De zoon van de buren lag in deze woning te slapen in een slaapkamer aangrenzend aan de woning van verdachte. Indien de brand zich verder had kunnen ontwikkelen had de brand kunnen overslaan naar de woning van de buren. Daarnaast heeft het gevaar zich in zekere mate verwezenlijkt doordat verdachte meerdere eerste- en tweedegraads brandwonden heeft opgelopen en ook de partner van verdachte een medische behandeling nodig heeft gehad. Uit het aangifte van de eigenaar van de [adres 1] , de heer [naam 4] , blijkt voorts dat er door de brand schade is ontstaan binnen de woning.
Historische branden
De rechtbank merkt op dat uit het dossier en uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte vaker betrokken is geweest met (woning)branden. Uit een onderzoek naar de historische branden komt onder meer naar voren dat er één autobrand en acht eerdere branden in woningen van verdachte zijn ontstaan. Voor de meeste branden kon, gelijk met onderhavige zaak, geen (technische) oorzaak gevonden worden en zijn de branden voornamelijk ontstaan in de avonden nachturen. Daarnaast zijn meerdere branden ontstaan in een stoel/fauteuil.
Conclusie
Uit vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk op 30 mei 2020 brand heeft gesticht in de woning aan de [adres 1] te Drachten waarbij gevaar voor goederen en personen te duchten was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij, op 30 mei 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een fauteuil en een deurmat, ten gevolge waarvan inboedel en de woning aan de [adres 1] gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de woning en de inboedel, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te duchten was;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op de stoornissen die zijn geconstateerd door de deskundigen stelt de officier van justitie zicht op het standpunt dat de verdachte dient te worden aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat uit het Pro Justitia rapport en het procesdossier aannemelijk is geworden dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank voorts bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het volgende. De gebeurtenis heeft een behoorlijke impact gehad op verdachte en er is sprake van psychische problemen waarvoor zij langdurig in beeld is geweest bij de GGZ. Verdachte heeft naar aanleiding van de brand een klinische behandeling ondergaan om van haar slaapmedicatie af te komen. Verder hebben verdachte en haar partner maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen zoals het opbergen van rookwaren en vuuraanstekers in een kluis en het enkel gebruik maken van een inductie kookplaat. Verdachte is ontvankelijk voor hulp en heeft zich samen met reclassering aangemeld voor ambulante hulp.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het Pro Justitia rapport van 4 januari 2023, het reclasseringsrapport van 13 februari 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 30 mei 2020 omstreeks 03:00 uur brand gesticht in haar huurwoning.
Brandstichting is een uitermate gevaarlijke gedraging. Door de brand te stichten heeft verdachte niet alleen schade aangericht in haar woning en aan de inboedel, maar is ook gemeen gevaar voor de aangrenzende woning te duchten geweest nu deze woningen een dak delen. Een buurjongen van verdachte was op het moment van de brandstichting thuis en lag in zijn slaapkamer te slapen. Ook de partner van verdachte lag tijdens de brandstichting op de bovenverdieping te slapen. Zowel de buurjongen als de partner van verdachte konden op tijd de woningen ontkomen. Daarbij heeft de partner van verdachte roetdeeltjes ingeademd waarvoor hij medisch is behandeld. Door de aanwezigheid van de buurjongen en partner van verdachte is levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten geweest. Aangezien de woning een twee-onder-een-kap betreft en de brand is gesticht in de nachtelijke uren, is het niet onaannemelijk dat de gevolgen vele malen ernstiger hadden kunnen zijn. Dat de gevolgen van de brand beperkt zijn gebleven tot materiele schade is niet aan het handelen van verdachte te danken. De partner van verdachte en de buurjongen zijn gewekt door geluiden en hitte afkomstig van de brand waarna zij zichzelf in veiligheid hebben gebracht. De buurjongen heeft vervolgens de hulpdiensten gebeld.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 9 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van dader
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage d.d. 4 januari 2023.
Psychiater T. Berger rapporteert dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, borderline en narcistische persoonlijkheidstrekken. Uit het neuropsychologisch onderzoek is gebleken dat er sprake is van lichte cognitieve beperkingen. Verdachte lijdt aan neurologische klachten, zoals halfzijdige uitval en geheugenklachten, terwijl hiervoor geen organische verklaring is gevonden. Voorts bestaat het vermoeden dat verdachte haar klachten uitvergroot. De psychater concludeert dat ten tijde van het plegen van het feit er sprake is geweest van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, borderline en narcistische persoonlijkheidstrekken, milde cognitieve beperkingen, posttraumatische stressklachten en in- en doorslaapklachten met een verslaving aan slaapmiddelen (dornicum). Er zijn geen aanwijzingen gevonden waaruit blijkt dat er in de dagen voor de tenlastegelegde sprake was van een psychische ontregeling. Verdachte geeft aan geen herinneringen meer te hebben aan de periode voor, tijdens en na het plegen van het feit waardoor er niet kan worden geconcludeerd in hoeverre haar psychiatrische problematiek van invloed was op haar gedragingen in deze periode. De psychiater onthoudt zich om deze reden van een advies met betrekking tot de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde. Aangezien verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en verdachte niet lijdt aan een psychotische stoornis of depressie in engere zin, acht de psychiater de risico op recidive als laag. Bij het opmaken van de risicotaxatie zijn eerdere branden in de omgeving van verdachte niet meegenomen.
Klinisch psycholoog en klinisch neuroloog dr. drs. L.E.E. Ligthart concludeert dat er sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en theatrale trekken. Daarnaast is er sprake van een functioneel-neurologisch-symptoomstoornis met aanvallen, waarschijnlijk onder invloed van psychische stressor door de inadequate coping stijl van verdachte. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De psycholoog kan niet vaststellen of bovengenoemde stoornissen invloed hebben gehad op de gedragskeuzes en gedragingen tijdens het ten laste gelegde omdat er geen onderzoek kon worden gedaan naar de gevoelens, gedachtes en belevingen van verdachte. De psycholoog onthoudt zich om deze reden van een advies met betrekking tot de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde.
Volgens de klinische en gestructureerde risicotaxatie is er een laag tot matig risico op recidive. Er is sprake van een hoog aantal beschermende factoren rondom verdachte. Uit het klinisch onderzoek concludeert de psycholoog dat de kans op herhaling hooguit matig kan worden beschouwd. Eerdere branden worden niet meegewogen in de risicotaxatie.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden waaruit kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een vorm van hersenorganisch lijden die het gedrag en gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde hebben kunnen beïnvloeden.
Neuroloog E. Strijks concludeert dat er geen sprake is van consistente afwijkingen in het geheugen, oriëntatie, aandacht en executieve functies. De niet optimale uitvoering van testen bij het algemeen en gedragsneurologisch onderzoek imponeren voornamelijk als een functionele stoornis. Hiermee wordt bedoeld dat naar een klacht of afwijking bij (lichamelijk) onderzoek die niet organisch (lichamelijk) te duiden is. De MRI-bevindingen vertonen geen klinisch relevant te beschouwen afwijkingen.
Uit onderhavig onderzoek zijn er bij zowel neurologisch als gedragsneurologisch onderzoek geen grove en zeker geen relevante afwijkingen geconstateerd. Ondanks dat het medisch verleden verdachte kwetsbaar maakt voor neurologische klachten, verklaart dit onvoldoende de klachten en uitval zoals verdachte dit ervaart. Er kan volgens de rapporteur geen hersenziekte in engere zin worden vastgesteld die haar gedrag en handelen zouden kunnen beïnvloeden.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger Des Heils
Jeugdbescherming en Reclassering van 13 februari 2023, opgesteld door reclasseringswerker [medewerker] . De reclassering kan geen inschatting maken van het risico op recidive. De risicofactoren op het gebied van de gediagnosticeerde psychiatrische problemen lijken in algemene zin de kans op recidive te kunnen verhogen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht bij reclassering en ambulante behandeling.
De rechtbank neemt het door de deskundigen gedeelde oordeel, dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, borderline en narcistische persoonlijkheidstrekken, over. De rechtbank begrijpt dat, gelet op de beperkte mogelijkheid onderzoek te doen naar gedragskeuzes en gedragingen van verdachte, de deskundigen zich onthouden van een advies met betrekking tot de toerekenbaarheid van het tenlastegelegde. Gelet op de inhoud van de rapportages, in onderling samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte dient te worden aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar.
Op te leggen straf
Brandstichting is een delict waardoor de algemene veiligheid van personen en goederen in gevaar kunnen worden gebracht en is daarmee een ernstig misdrijf. Een dergelijk ernstig feit rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf van een aanmerkelijke duur. De rechtbank houdt er bij de bepaling van de straf rekening mee dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat, alles overwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte, stelt de rechtbank de proeftijd op 3 jaren en verbindt aan de voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na het ingaan van de proeftijd zich meldt bij dereclassering van het [adres 2] te Leeuwarden;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijkacht, ambulant zal laten behandelen door de forensische polikliniek van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) of een andere soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. E.A. Gaastra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2023.
Mr. J.H.S. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, opgenomen in het dossier met het nummer 2020141370, doorgenummerd 1 tot en met 285.
Pagina 28.
Pagina 61.
Pagina 66.
Pagina 67.
Pagina 113.
Pagina 31.
Pagina 32.
Pagina 33.
Pagina 32.
Pagina 30.
Pagina 32.
Pagina 64.
Pagina 80.
Pagina’s 33 en 34.
Pagina 48.
Pagina 51.
Pagina 100.
Pagina 106.
Pagina 100.
Pagina’s 58 en 59.