ECLI:NL:RBNNE:2023:3139

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
187443
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om erkenning en ouderlijk gezag met betrekking tot een minderjarige, afgewezen op basis van belangenafweging

In deze zaak heeft de man verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind, geboren op [geboortedag] 2021, en om hem te belasten met het ouderlijk gezag. De vrouw, de moeder van het kind, heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de biologische vader is, maar dat er een aanzienlijk risico bestaat voor de emotionele en psychologische ontwikkeling van het kind als gevolg van de onveilige situatie tussen de ouders. De vrouw heeft aangegeven dat de man haar stalkt en dat er een geschiedenis van geweld en intimidatie is. De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van het kind en de vrouw zwaarder wegen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de man tot erkenning en ouderlijk gezag afgewezen, evenals het verzoek om een omgangsregeling. De rechtbank heeft de zaak op 28 juli 2023 behandeld en de beschikking is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/187443 / FA RK 22-2362
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 28 juli 2023
inzake
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de man,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.R. Alstein, kantoorhoudende te Dokkum.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
de minderjarige
[de minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen [de minderjarige] ,
vertegenwoordig door mr. P. Rijnsburger,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige] .

1.Het procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift heeft de man de rechtbank verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] , te erkennen, om hem te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en om een zorg- en contactregeling, dan wel omgangsregeling vast te stellen.
1.2.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Bij beschikking van 29 maart 2023 heeft de rechtbank mr. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden, tot bijzondere curator over [de minderjarige] benoemd.
1.4.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van:
- het journaalbericht van 10 februari 2023, waarbij mr. P.C. Schutte zich heeft onttrokken als advocaat van de man;
- een brief van de bijzondere curator, ontvangen op 24 mei 2023;
- het verweerschrift van de vrouw van 9 juni 2023, met bijlagen;
- een journaalbericht met bijlagen van de zijde van de vrouw, ontvangen op 12 juni 2023;
- een journaalbericht met een bijlage van de zijde van de vrouw, ontvangen op 23 juni 2023;
- een journaalbericht met een bijlage van de zijde van de vrouw, ontvangen op 28 juni 2023;
- een e-mailbericht van de man, ontvangen op 30 juni 2023.
1.5.
Op 13 juni 2023 is de zaak op een zitting behandeld in aanwezigheid van partijen, de advocaat van de vrouw, de begeleidster van de vrouw van Leafs en de bijzondere curator. De RvdK was ook uitgenodigd, maar door onbekende oorzaak was de RvdK niet bekend met de zitting. Daarnaast had het uitgebreide verweerschrift van de vrouw de man niet (tijdig) bereikt, zodat hij er niet van op de hoogte was en daardoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende op kon reageren. Op de zitting heeft hij een afschrift van het verweerschrift ontvangen. De rechtbank heeft daarom de mondelinge behandeling aangehouden.
1.6.
Op de zitting van 30 juni 2023 is de zaak weer behandeld, waarbij ook mevrouw L. Jager namens de RvdK aanwezig was. De vrouw, haar advocaat, de bijzondere curator en een begeleidster van de vrouw van Leafs waren eveneens aanwezig. De man was niet aanwezig. Ook was geen advocaat namens de man aanwezig. Op de zitting van 13 juni 2023 is hierover wel met de man gesproken en ook de bijzondere curator heeft de man geadviseerd zich opnieuw te wenden tot een advocaat. De rechtbank stelt vast dat hij ervoor heeft gekozen om dit niet te doen. De man heeft de rechtbank na de zitting in een e-mail bericht dat hij een auto-ongeluk heeft gehad, waardoor het voor hem onmogelijk was om aanwezig te zijn. Verder heeft hij geschreven dat indien een nieuwe zitting moet plaats vinden, hij dat graag hoort. Als er geen nieuwe zitting nodig is, hoopt hij 'op jullie begrip voor de beslissing van de zaak'. De rechtbank heeft het bericht van de man ter kennisgeving aangenomen en acht zich inhoudelijk voldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen op de verzoeken.

2.De feiten

2.1.
De man heeft de Spaanse nationaliteit. De vrouw en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is de minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedag] 2021 te [geboorteplaats] .
2.3.
De man heeft [de minderjarige] niet erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de vrouw.

3.De verzoeken van de man

3.1.
De man heeft - kort en zakelijk - verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen, hem met het gezamenlijk gezag te belasten en een zorg- en contactregeling, dan wel omgangsregeling vast te stellen.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

Erkenning
Het standpunt van de man
4.1.
De man stelt dat het uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie wordt erkend als familierechtelijke betrekking. Volgens de man is het evident dat hij de verwekker van [de minderjarige] is. De erkenning door de man zal de ongestoorde verhouding tussen de vrouw en [de minderjarige] niet schaden.
Het standpunt van de vrouw
4.2.
De vrouw betwist niet dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . De vrouw stelt, anders dan de man, dat zij nooit officieel hebben samengewoond. De man woonde in Den Haag en kwam met tussenpozen bij de vrouw thuis. Rond de bevalling is hij wel vaker bij haar thuis geweest. Dat was dan alleen in de avonden. De vrouw betwist dat de man [de minderjarige] dagelijks zag. Hij heeft ook geen enkele zorg voor haar gedragen. Hij heeft geen vaderrol vervuld en er is nooit een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [de minderjarige] ontstaan. Tijdens de relatie heeft de man zich eisend en bedreigend richting de vrouw opgesteld. Dit zorgde voor spanningen en inschakeling van de politie. Na beëindiging van de relatie stalkte hij haar, hij heeft identiteitsfraude gepleegd met gegevens van de vrouw en diskwalificeert haar als moeder. Het stalken en lastigvallen uit zich in dagelijks talloze telefonische oproepen aan de vrouw, vrienden van de man die rond het huis van de vrouw naar haar schelden en haar bedreigen. Veilig Thuis is betrokken geweest. Tijdens de relatie dealde de man in drugs en hij gebruikte ook drugs. Hij is hiervoor in aanraking geweest met de politie. Er loopt nu ook nog een onderzoek van de politie naar hem. De vrouw heeft angst voor de man en ervaart veel stress door hem. Daarnaast maakt zij zich zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] als zij contact zou hebben met de man. De man heeft meerdere keren gedreigd [de minderjarige] mee te nemen naar Spanje. De vrouw krijgt hulp van Leafs, het Gebiedsteam en zij is in behandeling bij een psycholoog. De vrouw stelt zich op het standpunt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad en dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang zal komen. Het verzoek van de man om [de minderjarige] te erkennen moet daarom afgewezen worden.
Het standpunt van de bijzondere curator
4.3.
De bijzondere curator stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de man de biologische vader is van [de minderjarige] , maar dat het wel bijzonder is dat partijen een volledig tegenovergesteld verhaal over de situatie vertellen. Het is de bijzondere curator duidelijk geworden dat de vrouw een enorme emotionele weerstand heeft tegen de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] . Dit lijkt zijn oorsprong te vinden in de wijze waarop de vrouw de relatie tussen partijen in het verleden heeft ervaren, maar ook in de dreiging die zij ook nu nog ervaart door de houding van de man. De bijzondere curator schat in dat de vervangende toestemming zeker een grote belasting voor de vrouw zal zijn en dat dit mogelijk ook tot een psychische belasting voor [de minderjarige] zal leiden. Het is volgens de bijzondere curator moeilijk in te schatten wat hiervan op termijn de gevolgen voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] kunnen zijn. Toch vormt dit volgens de bijzondere curator geen reden om het verzoek van de man af te wijzen. Volgens vaste jurisprudentie is het aan de vrouw om te bewijzen dat het verzoek van de man moet worden afgewezen omdat dit medisch te belastend voor haar zou zijn, waarbij zij feiten en omstandigheden moet stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot een afwijzing van het verzoek. Volgens diezelfde vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat er sprake is van een (enorme) emotionele weerstand bij de vrouw, dan wel dat er sprake is van een moeizaam of ernstig verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw of slechte of geen communicatie en loyaliteitsconflicten. De vrouw volgt op dit moment een behandeling, onder meer om de situatie met de man beter het hoofd te kunnen bieden. Dit vormt voor de bijzondere curator echter geen reden om te adviseren om het verzoek van de man af te wijzen. Het is voor een kind belangrijk is om te weten van wie het afstamt. Kinderen die dit niet weten, kunnen te maken krijgen met grote (psychische) problemen. In het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgelegd dat een kind recht heeft om zijn ouders te kennen en zo mogelijk door hen te worden opgevoed. De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er tussen haar en de man een familierechtelijke betrekking komt te bestaan en dat dus aangesloten zal worden bij de biologische werkelijkheid. Dat betekent dat het verzoek van de man volgens de bijzondere curator voor toewijzing in aanmerking komt. De bijzondere curator merkt ten slotte nog op dat de man zeer gedreven is in zijn wens om contact te hebben met [de minderjarige] . De wijze waarop hij dit uitdraagt naar de vrouw, lijkt bij de vrouw echter juist tot veel weerstand en angst te leiden. In de optiek van de bijzondere curator is dit iets waar partijen aan zullen moeten werken, zeker gelet op de overige verzoeken van de man.
4.4.
De RvdK vindt het jammer dat de man niet op de zitting is verschenen. Nu moet de RvdK het doen met wat er over hem is gezegd en geschreven en kan de RvdK zich niet een eigen beeld van de man vormen. De RvdK stelt vast dat er veel speelt tussen partijen. De vrouw komt oprecht over op de RvdK. Daarbij merkt de RvdK op dat de situatie voor [de minderjarige] anders is dan voor de vrouw; voor [de minderjarige] heeft erkenning wel toegevoegde waarde. De RvdK meent dat het voor [de minderjarige] wel van belang is dat haar afstamming op papier staat. De RvdK benoemt verder dat de man [de minderjarige] niet kan meenemen naar Spanje wanneer hij niet het gezag heeft, maar begrijpt de angst van de vrouw hiervoor wel. Voor een goed advies zou de RvdK met de man zelf willen spreken. Voor een advies over het gezag en de omgang is dat in ieder geval nodig.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.5.
Aangezien de man de Spaanse nationaliteit bezit en de vrouw en [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] .
4.6.
Of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, ingevolge artikel 10:95, eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Bezit de persoon, genoemd in de eerste volzin, de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Indien volgens het nationale recht van die persoon erkenning niet of niet meer mogelijk is, is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Bezit het kind de nationaliteit van meer dan een staat, dan is bepalend het nationale recht volgens hetwelk de erkenning mogelijk is. Is zij ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de persoon, genoemd in de eerste volzin.
4.7.
Nu de man de Spaanse nationaliteit heeft, is het Spaanse recht van toepassing op het verzoek tot vervangende toestemming erkenning. Volgens Spaans recht kan de vader het kind - indien hij niet gehuwd is met de moeder - erkennen. Dit gebeurt:
- op het moment van de inschrijving van de geboorte in het register van de burgerlijke stand;
- ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand;
- middels testament;
- middels andere openbare akte;
- middels een besluit van de Burgerlijke stand op grond van de wetgeving; over de burgerlijke stand;
- middels een rechterlijke uitspraak.
4.8.
De rechtbank overweegt dat zij naar Spaans recht (in de artikelen 120 tot en met 126 van de Código civil) geen beletselen ziet voor de man om [de minderjarige] te erkennen.
4.9.
Op grond van artikel 10:95, eerste lid BW is op de toestemming van de moeder tot de erkenning het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit toepasselijk. In dit geval is dit Nederlands recht. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming dat deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.
Inhoudelijke beoordeling
4.10.
Op grond van artikel 1:204, derde lid, BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
de verwekker van het kind is, of
de biologische vader van het kind is, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie dient bij de afweging van de belangen van de betrokkenen als uitgangspunt te gelden dat zowel het kind als zijn verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
4.12.
Er moet een afweging worden gemaakt van het belang van de man bij erkenning tegen de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] en de belangen van [de minderjarige] . Van schade aan de belangen van [de minderjarige] kan worden gesproken indien ten gevolge van de erkenning voor haar reële risico’s ontstaan dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer haar moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
4.13.
Volgens de vrouw kenmerkte de relatie van partijen, die ruim twee jaar heeft geduurd, zich door onderdrukking door de man van de vrouw en de controle die hij over haar uit te oefenen. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij in een onevenwichtige toestand raakt bij erkenning van [de minderjarige] door de man heeft de vrouw een overzicht van haar telefoonprovider over een aantal maanden (augustus 2022 t/m januari 2023) in het geding gebracht, waarbij zij heeft aangegeven met welk telefoonnummer de man haar ongevraagd heeft gebeld. In sommige periodes is dat dagelijks meerdere keren tot heel vaak. Daarnaast stelt zij dat hij haar nog anoniem of via WhatsApp belt. Deze laatste contacten zijn niet in de belgeschiedenis te zien. De vrouw heeft verder gesteld dat de man zich zonder haar toestemming na het beëindigen van de relatie heeft ingeschreven op haar adres, waardoor zij geen aanspraak meer kon maken op toeslagen. De man doet aankopen op naam van de vrouw en/of op haar adres, waarna hij de nota's niet betaalt en de vrouw aanmaningen ontvangt. Van deze identiteitsfraude heeft de vrouw aangifte gedaan bij de politie op 13 oktober 2022. Het proces-verbaal van aangifte bevindt zich bij de overgelegde stukken. Eerder (op 12 september 2022) is, blijkens de overgelegde stukken, Veilig Thuis naar aanleiding van een politiemelding betrokken geraakt bij partijen. Ook stelt de vrouw dat de man vrienden langs haar huis laat gaan om haar uit te schelden of te bedreigen. Verder heeft de man na het beëindigen van de relatie de (gezamenlijk betaalde) nieuwe schutting bij de woning van de vrouw vernield door deze om te zagen. In het verleden is de man in aanraking geweest met Justitie. Hij is ook veroordeeld in Spanje voor het seksueel misbruiken van zijn zusjes, aldus de vrouw. Dit zou de man de vrouw zelf hebben verteld. Op dit moment loopt er ook een onderzoek van politie naar de man. Naar de rechtbank begrijpt stelt de vrouw dat dit te maken heeft met drugsgerelateerde activiteiten. De vrouw is bang dat de man [de minderjarige] meeneemt naar Spanje. De zus van de man heeft haar hierover een dreigende WhatsApp gestuurd en andere dreigende taal geuit, waarvan de vrouw een afschrift in het geding heeft gebracht. Ook heeft de man meerdere bankrekeningen geopend op naam van [de minderjarige] en deze vervolgens gebruikt om aankopen voor zichzelf te doen. Regelmatig staat ook de deurwaarder bij de vrouw aan de deur, vanwege bestellingen die hij op haar naam of adres doet. Recent heeft de man nog een nachtwinkel geopend op het adres van de vrouw, waardoor er veel aanloop is ontstaan naar haar woning.
4.14.
De rechtbank ziet net als de bijzondere curator het belang van [de minderjarige] bij het hebben van een juridische vader. Op grond van het, na het uitbrengen van het verslag van de bijzondere curator, ingediende verweer van de zijde van de moeder, komt de rechtbank tot een andere afweging dan de bijzondere curator heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de man de stellingen van de vrouw dat hij haar stalkt, althans stalkte, en anderszins zowel direct als indirect lastig valt en voor veel financiële problemen en overlast zorgt, niet betwist. Ook het gestelde strafrechtelijke verleden en het onderzoek door politie heeft hij niet betwist. De angst van de vrouw voor de man komt de rechtbank reëel voor. Zij heeft zich hiervoor ook tot hulpverlening gewend. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een reëel risico dat de minderjarige door de psychische onrust van de moeder wordt belemmerd in haar evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank is van oordeel dat door erkenning van [de minderjarige] door de man op dit moment er onaanvaardbaar risico ontstaat dat de vrouw niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft. De schade die dit voor [de minderjarige] kan opleveren, weegt zwaarder dan het belang van [de minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking. Daarom zal de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de man afwijzen.
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.15.
Aangezien [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de rechtbank op grond van artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.16.
Ten aanzien van het toepasselijke recht stelt de rechtbank vast dat het verzoek betrekking heeft op de ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit betekent dat op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 van toepassing is het recht van het land waar het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft. Nu [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
4.17.
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.18.
Nu de man geen vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] te erkennen, is hij geen tot het gezag bevoegde ouder die met het gezag kan worden belast. Aan toetsing aan de criteria uit het tweede lid komt de rechtbank niet toe. Het verzoek van de man om met het gezag belast te worden, zal de rechtbank daarom afwijzen.
Zorg- en contactregeling, danwel omgangsregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.19.
Aangezien [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de rechtbank op grond van artikel 7 Brussel II-ter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de man om een zorg- dan wel omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
4.20.
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing, aangezien [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
4.21.
Nu de man niet met het gezag is belast, wordt een regeling waarin het contact tussen hem en [de minderjarige] is geregeld, een omgangsregeling genoemd.
4.22.
In artikel 1:377a, tweede lid, BW is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt. Op grond van het eerste lid van voornoemd artikel heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
4.23.
De rechtbank moet eerst beoordelen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige] en de man op grond waarvan de man kan verzoeken een omgangsregeling vast te stellen.
4.24.
De rechtbank stelt vast dat de man geen juridisch ouder is en vooreerst ook niet wordt nu de rechtbank geen vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] verleent.
4.25.
Biologisch of juridisch vaderschap is echter geen vereiste om tot een omgangsregeling te komen. Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders én met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en wat het kind aangaat, is dit ook vervat in artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan op grond van artikel 1:377a BW een omgangsregeling vaststellen tussen een kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
4.26.
De vraag die de rechtbank dus dient te beantwoorden, is of tussen de man en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking is ontstaan. Of hiervan sprake is hangt af van de aard van de relatie tussen de biologische ouders. Hoewel de verklaringen van partijen uiteenlopen over het relatie, stelt de rechtbank wel vast dat partijen in ieder geval ruim twee jaar een relatie hebben gehad. Tijdens deze relatie is [de minderjarige] geboren. De relatie heeft ook voortgeduurd totdat [de minderjarige] ruim een jaar oud was. Ook was de man aanwezig tijdens de bevalling en is hij na de bevalling ook langere tijd bij de vrouw gebleven. Partijen woonden niet officieel samen, maar de man verbleef in ieder geval regelmatig kortere periodes bij de vrouw en [de minderjarige] . Voor de rechtbank is op grond hiervan duidelijk dat de man gedurende de zwangerschap van de vrouw, rond de geboorte van [de minderjarige] en de eerste periode van het jonge leven van [de minderjarige] onderdeel was van haar gezinsleven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tussen de man en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW en een band die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM. Dat de man zijn ouderlijke verantwoordelijkheid onvoldoende heeft ingevuld door onder meer weinig belangstelling te tonen en zorgtaken te verrichten, maakt dit niet anders.
De rechtbank overweegt voorts dat het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking (ook wel 'family life' of ‘private life’ genoemd) niet uitsluit dat deze door latere gebeurtenissen kan worden verbroken. Maar de enkele omstandigheid dat het contact tussen de man en [de minderjarige] sinds ongeveer september 2022 is verbroken, is onvoldoende om te concluderen dat ook het 'family life' tussen hen is verbroken. Dat is slechts mogelijk indien er sprake is van een groot tijdsverloop in combinatie met andere zwaarwegende feiten en omstandigheden. Van dergelijke zwaarwegende feiten is niet gebleken. De omstandigheid dat tussen de vrouw en de man een relatiebreuk is ontstaan en er tussen hen incidenten hebben plaatsgevonden, kan niet zonder meer worden aangemerkt als een gebeurtenis die de nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] verbreekt.
4.27.
Dat betekent dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] . De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen inhoudelijk beoordelen.
4.28.
De man heeft summier onderbouwd waarom omgang in het belang van [de minderjarige] is. Hij gunt [de minderjarige] contact met haar beide ouders en stelt dat er geen contra-indicaties zijn om in ieder geval twee uren per week contact met haar te hebben. De vrouw heeft afwijzing van het verzoek van de man bepleit. Mocht de rechtbank wel een omgangsregeling vastleggen dan is de vrouw van mening dat er omgang begeleid door een professionele instantie moet plaatsvinden voor de duur van een uur per week.
4.29.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man in december 2022 niet heeft gereageerd op een voorstel tot het opstarten van begeleide omgang. De man was spoorloos op dat moment. Daarbij komt dat de man regelmatig een langere periode in Spanje verblijft en geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en het de vraag is of hij een structurele omgangsregeling kan naleven. [de minderjarige] is een jong meisje. Een eventueel op te starten omgangsregeling zou naar het oordeel van de rechtbank begeleid moeten zijn en zeer frequent moeten plaatsvinden. De rechtbank heeft grote twijfels bij de betrouwbaarheid van de man en zijn mogelijkheden tot het nakomen hiervan. De rechtbank vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om omgang op te starten zolang niet duidelijk is dat de man zijn leven op de rit heeft en continu beschikbaar kan zijn. De rechtbank is voorts van oordeel dat de door de vrouw gestelde en door de man niet betwiste gedragingen van hem jegens haar op dit moment eveneens een contra-indicatie vormen voor omgang. De rechtbank vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om omgang op te starten, nu zij zich in een erg instabiele opvoedomgeving bevindt, waardoor zij in haar sociaal-emotionele ontwikkeling wordt bedreigd. De rechtbank verwijst naar overwegingen 4.13 en 4.14. Daarnaast betekent het opstarten van een omgangsregeling (zeker) in het begin voor [de minderjarige] een periode van (nog meer) instabiliteit.
4.30.
Op grond van bovenstaande overwegingen, is de rechtbank van oordeel dat een omgangsregeling op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling zal daarom worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst alle verzoeken af;
5.2.
beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd voor deze procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 679