ECLI:NL:RBNNE:2023:313

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
183648
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot adoptie van meerderjarige en minderjarige kinderen uit hetzelfde gezin met afwijzing van meerderjarige adoptie en toewijzing van minderjarige adoptie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van zowel meerderjarige als minderjarige kinderen door de man. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Schütz, verzocht om adoptie van zijn partner's kinderen, [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2], en de minderjarige [de minderjarige]. De rechtbank ontving het verzoekschrift op 26 april 2022 en heeft verschillende stukken en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 december 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de man, de vrouw, de meerderjarigen en een vertegenwoordiger van de RvdK.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw ten minste drie jaar samen hebben geleefd, wat een voorwaarde is voor adoptie. Echter, de rechtbank oordeelde dat de adoptie van de meerderjarigen niet mogelijk was, omdat zij op het moment van indiening van het verzoek respectievelijk 27 en 21 jaar oud waren, en de wet vereist dat het kind op dat moment minderjarig is. De rechtbank heeft ook overwogen of de afwijzing van de adoptie een ongeoorloofde inmenging in het gezinsleven zou zijn, maar concludeerde dat er geen 'zeer bijzondere omstandigheden' waren die dit rechtvaardigden.

Wat betreft de minderjarige [de minderjarige], oordeelde de rechtbank dat aan alle wettelijke vereisten voor adoptie was voldaan. De minderjarige beschouwde de man als haar vader en had geen contact met haar biologische vader, wiens gezag in 2015 was beëindigd. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot adoptie van de minderjarige toegewezen, terwijl het verzoek tot adoptie van de meerderjarigen werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van de meerderjarigen enkel op juridische gronden berustte en dat de emotionele band binnen het gezin intact zou blijven. De rechtbank heeft ook de naamswijziging van de minderjarige in de uitspraak opgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/183648 / FA RK 22-532
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 19 januari 2023
inzake het verzoek van
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de vrouw,
[meerderjarige 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen [meerderjarige 1] ,
[meerderjarige 2],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen [meerderjarige 2] ,
[de biologische vader],
wonende te [plaats] ,
hierna ook te noemen [de biologische vader] .

1.Procesverloop

1.1.
De procedure is ingeleid met het verzoekschrift met bijlagen van de man, door de rechtbank ontvangen op 26 april 2022.
1.2.
Op 19 mei 2022 en op 29 augustus 2022 heeft de rechtbank een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de RvdK) ontvangen.
1.3.
Op 20 september 2022 heeft de rechtbank een rapport van de RvdK ontvangen.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting met gesloten deuren van 15 december 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord de man, bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw, [meerderjarige 1] , [meerderjarige 2] en mevrouw [naam] namens de RvdK.
1.5.
De minderjarige [naam] (hierna ook: [de minderjarige] ) heeft voorafgaand aan de zitting haar mening over het verzoek aan de rechter kenbaar gemaakt. Ook de meerderjarigen [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] zijn voorafgaand aan de zitting afzonderlijk door de rechter gehoord, waarna zij bij de zitting aanwezig zijn geweest.
1.6.
[de biologische vader] is opgeroepen, maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is gehuwd geweest met [de biologische vader] . Dit huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk tussen de vrouw en [de biologische vader] zijn drie kinderen geboren, namelijk de inmiddels meerderjarige
[meerderjarige 1], geboren op [datum] en
[meerderjarige 2], geboren op [datum] en de nog minderjarige
[naam], geboren op [datum] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2015 is het gezag van [de biologische vader] over [de minderjarige] (en ook de toen nog minderjarige [meerderjarige 2] ) beëindigd.
2.4.
De achternaam van [meerderjarige 2] en [de minderjarige] was aanvankelijk ' [naam] '. Bij Koninklijk Besluit van [datum] is deze achternaam op verzoek van de vrouw gewijzigd in ' [naam] '.
2.5.
De man is op [datum] gehuwd met de vrouw.

3.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

3.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de adoptie door de man van [meerderjarige 1] , [meerderjarige 2] en [de minderjarige] uit te spreken.
3.2.
Tegen het verzoek van de man is geen verweerschrift ingediend.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat de man heeft verzocht om de adoptie van één minderjarig kind, namelijk [de minderjarige] , en twee meerderjarigen, namelijk [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] . Ingevolge het bepaalde in artikel 1:228 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is één van de voorwaarden voor adoptie echter dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van deze bepaling worden afgeweken. De rechtbank zal daarom éérst het verzoek tot adoptie van de meerderjarigen [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] behandelen en vervolgens ingaan op het verzoek tot adoptie van de minderjarige [de minderjarige] .
Adoptie [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2]
3.4.
De rechtbank dient te beoordelen of voldaan is aan de gronden en voorwaarden zoals genoemd in artikel 1:227 en artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 1:227, tweede en derde lid BW is het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de ouder (in dit geval de vrouw) is, mogelijk indien:
- hij tenminste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de vrouw heeft samengeleefd;
- de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder (in dit geval: [de biologische vader] ) in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
3.5.
In artikel 1:228 BW zijn vervolgens - kort samengevat en voor zover hier van belang - de volgende voorwaarden voor adoptie bepaald:
- dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is en niet van bezwaren tegen de adoptie heeft doen blijken;
- dat het kind niet het kleinkind is van adoptant;
- dat de adoptant ten minste achttien jaren ouder is dan het kind;
- dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
- dat de adoptant het kind gedurende ten minste een jaar samen met de moeder heeft verzorgd en opgevoed;
- dat de vader niet of niet langer het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft en dat de moeder alleen of samen met de adoptant het gezag heeft.
3.6.
De man en de vrouw hebben ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan indiening van het verzoekschrift samengeleefd, wat maakt dat aan de voorwaarde van artikel 1:227, tweede lid BW is voldaan. De man kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek.
3.7.
Ten aanzien van het bepaalde in artikel 1:228, eerste lid BW overweegt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarden is voldaan, met uitzondering van de gestelde voorwaarde (in artikel 1:228, eerste lid onder a BW) dat het kind op de dag van de indiening van het verzoekschrift minderjarig is. [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] waren op de dag van de indiening van het verzoekschrift namelijk respectievelijk 27 en 21 jaar oud. De adoptie van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] door de man is daarom op grond van de nationale wetgeving niet mogelijk.
3.8.
Vervolgens is het de vraag of afwijzing van het verzoek tot adoptie een ongeoorloofde inmenging in het gezins- en familieleven van [meerderjarige 1] , [meerderjarige 2] en de man in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentatele vrijheden (EVRM) met zich meebrengt, zoals de man in zijn verzoekschrift heeft gesteld.
Artikel 8 EVRM garandeert niet een
rechtop adoptie. Het feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden die de nationale wet aan adoptie stelt, kan in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inmenging in het gezins- en familieleven. Het enkele feit dat door de weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband is op zichzelf niet in strijd met artikel 8 EVRM. Dat neemt niet weg dat het weigeren van een adoptie onder zeer bijzondere omstandigheden zo'n inbreuk kan maken op het bestaande gezinsleven dat toch voorbij kan worden gegaan aan het minderjarigheidsvereiste van artikel 1:228, eerste lid onder a BW. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van de adoptie vanwege enkel de meerderjarigheid bij de indiening van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich mee zou brengen.
3.9.
De (advocaat van de) man heeft ter zitting verschillende omstandigheden aangevoerd die volgens hem maken dat er sprake zou zijn van een inbreuk op artikel 8 EVRM indien de adoptie van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] niet zou worden toegewezen. Zo hebben alle drie de kinderen een zeer sterke band met de man en beschouwen zij hem als hun vader. Met hun biologische vader hebben de kinderen al veertien jaar geen contact. Zij willen zich door de gebeurtenissen die zich in het verleden hebben voorgedaan ook niet meer met hem verbonden voelen. Daar komt bij dat er volgens de man sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen de kinderen indien de adoptie van de minderjarige [de minderjarige] wél wordt toegewezen, maar de adoptie van meerderjarige [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] niet. Volgens de man is het in het belang van de kinderen dat zij allemaal tot één gezin en familie behoren.
3.10.
De rechtbank stelt voorop dat de wens tot adoptie van de man, maar ook van de kinderen en de vrouw, heel begrijpelijk is. Desondanks is de rechtbank ook van oordeel dat in deze zaak niet is gebleken van 'zeer bijzondere omstandigheden' zoals hiervoor onder 3.8 genoemd. Hoewel het voor de rechtbank vaststaat dat de kinderen al jarenlang in gezinsverband leven met de man en zij over en weer een hechte band met elkaar voelen, hebben zowel de man, de vrouw als de kinderen ter zitting ook benadrukt dat een afwijzing van de adoptie niets aan deze emotionele band zal afdoen en dat zij zich ook zonder de adoptie nog steeds als één gezin zullen voelen. Dit geldt volgens [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] ook wanneer het verzoek tot adoptie van [de minderjarige] wel wordt toegewezen, maar het verzoek tot adoptie van henzelf niet, hoe erg zij dat op zichzelf ook zouden vinden. Een afwijzing van de adoptie verandert dan ook niets aan de huidige, feitelijke situatie en aan het gevoel van een gezinsverband.
Ook het feit dat de kinderen niets meer met hun biologische vader te maken willen hebben
- wat door de adoptie ook juridisch gerealiseerd wordt - is naar het oordeel van de rechtbank niet een omstandigheid die maakt dat afwijzing van de adoptie een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven is. Hoewel het voor de rechtbank vaststaat dat hun traumatische ervaringen met [de biologische vader] een grote impact op hun leven hebben gehad, hebben [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] ter zitting ook aangegeven dat zij deze gebeurtenissen een plekje hebben kunnen geven en dat dit geen invloed heeft op de band die zij voelen in het huidige gezin.
3.11.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden in deze zaak niet rechtvaardigen dat de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 lid 1 onder a BW terzijde wordt gesteld. Het zou de rechtsvormende taak van de rechter (te) ver te buiten gaan als zij de adoptie van meerderjarigen wel zou toestaan, terwijl de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om alleen adoptie van minderjarigen toe te staan, vanuit de gedachte dat adoptie een maatregel van kinderbescherming is. De rechtbank zal dan ook het verzoek tot adoptie van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] afwijzen. Daarbij wil de rechtbank wel benadrukken dat de afwijzing van dit verzoek enkel op juridische gronden berust en niets afdoet aan de hechte band die [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] voelen met de man (en ook met hun moeder en zusje). Gelet op hetgeen [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] in hun gesprek met de rechter hebben aangegeven, heeft de rechtbank er vertrouwen in dat deze gezinsband ook zonder de adoptie zal blijven bestaan.
Adoptie [de minderjarige]
3.12.
Naast het verzoek tot adoptie van de twee meerderjarigen, heeft de man verzocht om de adoptie van de minderjarige [de minderjarige] . Ook dit verzoek moet worden getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank overweegt dat in het geval van [de minderjarige] aan de in deze artikelen genoemde voorwaarden is voldaan. Anders dan [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] , is [de minderjarige] namelijk nog minderjarig. Wel moet de rechtbank op grond van artikel 1:227 lid 3 BW vervolgens nog beoordelen of de adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] is en of in de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [de minderjarige] niets meer van [de biologische vader] in zijn hoedanigheid als vader te verwachten heeft. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
3.13.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat de man [de minderjarige] (net als [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] ) als zijn eigen kinderen beschouwt en dat hij er graag voor hen wil zijn. Ook [de minderjarige] beschouwt de man als haar vader en was tijdens haar gesprek met de rechter stellig in haar wens dat zij hem ook juridisch als vader wil hebben. [de minderjarige] heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat zij de man graag ' [koosnaam] ' zou willen noemen, maar dat zij daarin nu nog een drempel voelt omdat de man formeel gezien nog niet haar echte vader is. De RvdK heeft zowel in zijn rapport als ter zitting aangegeven dat het in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] is dat haar wens gehonoreerd wordt en dat dit haar rust zal bieden. Dit maakt dat aan de eis, dat de adoptie in het kennelijk belang van [de minderjarige] is, naar het oordeel van de rechtbank is voldaan.
Ook staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat in de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [de minderjarige] niets meer van [de biologische vader] in zijn hoedanigheid als vader te verwachten heeft. Het gezag van [de biologische vader] over [de minderjarige] is in 2015 beëindigd, onder meer omdat [de biologische vader] zijn gezag misbruikte door nalatigheid en door tegenwerking en omdat hij op geen enkele manier een actieve rol in haar leven vervulde. Ook de afgelopen jaren heeft [de biologische vader] geen rol in het leven van [de minderjarige] vervuld. [de minderjarige] heeft ter zitting aangegeven geen herinneringen te hebben aan [de biologische vader] en is zeer stellig in haar mening dat zij geen contact met hem wenst te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook voldoende aannemelijk geworden dat zij in de toekomst niets meer van [de biologische vader] in de hoedanigheid van vader te verwachten heeft.
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat in het geval van [de minderjarige] aan alle vereisten van artikel 1:227 en 1:228 BW is voldaan. Het verzoek tot adoptie van [de minderjarige] door de man ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor toewijzing gereed.
Naamswijziging en conclusie
3.15.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank het verzoek van de man tot adoptie van [de minderjarige] toe zal wijzen, maar het verzoek tot adoptie van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] zal afwijzen.
De rechtbank heeft de mogelijkheid van deze uitspraak ter zitting aan partijen voorgelegd. Daarbij is ook uitdrukkelijk gesproken over de gevolgen hiervan voor de eventuele geslachtsnaamswijziging, dus dat bij toewijzing van alleen het verzoek tot adoptie van [de minderjarige] , ook alleen zij de achternaam van de man kan krijgen en de achternamen van [meerderjarige 1] en [meerderjarige 2] ongewijzigd blijven.
Volgens artikel 1:5, derde lid BW houdt [de minderjarige] haar geslachtsnaam, tenzij de vrouw en de man gezamenlijk verklaren dat zij de geslachtsnaam zal hebben van de man. De wens, dat [de minderjarige] de achternaam van de man krijgt, is tijdens de zitting uitdrukkelijk door beiden geuit. [de minderjarige] heeft ook zelf aangegeven dat zij de achternaam van de man wil krijgen. De rechtbank constateert daarom dat aan alle wettelijke vereisten voor het aannemen van de geslachtsnaam van de man door [de minderjarige] is voldaan.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de adoptie van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [datum] in de gemeente [gemeente] , door [de man] , geboren op [datum] in de gemeente [gemeente] ;
4.2.
verstaat dat de minderjarige de geslachtsnaam " [naam] " zal hebben;
4.3.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] een latere vermelding van de adoptie aan de geboorteakte toe te voegen;
4.4.
bepaalt dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20 e, eerste lid BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
4.5.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Hoeven, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. I.Y. Demes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 873