Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de heer [slachtoffer 1] heeft gestoken en gesneden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte en de heer [slachtoffer 1] in de woonkamer van verdachte zijn aangetroffen in een grote hoeveelheid bloed. De heer [slachtoffer 1] had meerdere verwondingen op zijn borst, buik en benen. Deze verwondingen zijn door de verbalisanten ter plaatse herkend als zijnde steekwonden. In de 112-melding door de heer [slachtoffer 1], wordt gesproken van een incident waarbij is gesneden met een stuk glas. In een tapgesprek met een vriendin heeft de heer [slachtoffer 1] gezegd dat verdachte hem heeft gestoken. Dit steken en snijden kan volgens de officier van justitie echter niet worden aangemerkt als een poging doodslag nu onvoldoende duidelijkheid bestaat over de precieze wijze waarop de verwondingen bij de heer [slachtoffer 1] zijn ontstaan en de ernst van die verwondingen. Wel is volgens de officier van justitie sprake van een poging zware mishandeling. Bij de heer [slachtoffer 1] was sprake van fors bloedverlies en medische behandeling voor zijn verwondingen was noodzakelijk. Gezien de locatie van de verwondingen was de kans aanwezig dat het steken en snijden door verdachte zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben.
Ten aanzien de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat. Uit het dossier blijkt niet van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, zodat van noodweer geen sprake is. Het opzet op het zwaar lichamelijk letsel, zoals onder feit 3 is ten laste gelegd, blijkt volgens de officier van justitie uit het gericht en van dichtbij gooien van glazen naar aangever.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het onder 1 ten laste gelegde feit niet heeft gepleegd. Zij kan zich niet precies herinneren wat er die avond is gebeurd, maar het kan niet anders zijn dan dat het een ongeluk is geweest. Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde feit verklaart verdachte dat zij zich heeft moeten verdedigen tegen een mishandeling door aangever.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat er alternatieve scenario’s zijn die de verwondingen van aangever kunnen verklaren. Het is mogelijk dat verdachte en de heer [slachtoffer 1] beiden zijn gevallen op het glas. Het is ook mogelijk dat eerst het glas is stukgevallen en dat daarna de heer [slachtoffer 1] op dat glas is gevallen. Hoe het ook zij, een ongeluk, zoals zowel verdachte als de heer [slachtoffer 1] verklaren, is niet uit te sluiten. Daarnaast voert de raadsvrouw aan dat het tapgesprek geen bewijs oplevert voor het onder feit 1 ten laste gelegde. Het gesprek is niet geheel woordelijk opgeschreven. De vertaling is niet steeds correct en cruciale afzwakkende woorden zijn weggelaten. Tevens zijn andere tapgesprekken die mogelijk ontlastend zijn voor verdachte niet uitgewerkt. De verdediging is hierdoor benadeeld.
Ten aanzien van het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweer. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte zich heeft willen verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door vijf mannen, waaronder aangever, waarbij zij werd geschopt en geslagen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde nu de wederrechtelijkheid, die impliciet besloten ligt in het bestanddeel “mishandeld”, van de gedraging van verdachte ontbreekt. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde leidt het beroep op noodweer - zo begrijpt de rechtbank - tot een ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de politie op 21 juli 2022 na een 112-melding naar de woning van verdachte is gegaan. Ter plaatse troffen zij in de woonkamer verdachte en de heer [slachtoffer 1] aan, allebei flink onder invloed van alcohol. Beiden zaten op de grond in een grote hoeveelheid bloed. De heer [slachtoffer 1] had verwondingen op zijn buik, borst en benen. Verdachte had een verwonding aan haar duim. Voor de bank lag een gebroken en bebloed wijnglas. Wat er die avond precies tussen verdachte en de heer [slachtoffer 1] is gebeurd, is na het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk komen vast te staan. De heer [slachtoffer 1] heeft geen aangifte willen doen. Voorts heeft hij geen onderzoek toegestaan aan de verwondingen die hij had. Zowel hij als verdachte verklaren dat het een ongeluk is geweest. Op grond van het dossier kan dit scenario niet worden uitgesloten. Het dossier biedt onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een geweldshandeling gepleegd door verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspraken van zowel de poging doodslag als de poging zware mishandeling.
Bewezenverklaring feit 2 en feit 3 primair
De rechtbank acht het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.