ECLI:NL:RBNNE:2023:3051

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
LEE 23/2784
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking uitkering Participatiewet wegens gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pwet). Het bestreden besluit van 15 juni 2023, waarbij de uitkering van verzoekster is ingetrokken, is het onderwerp van deze procedure. Verzoekster, die sinds 1 oktober 2018 een uitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 juli 2023 behandeld, waarbij verzoekster werd bijgestaan door een vertegenwoordiger.

Verzoekster woont op een bepaald adres en heeft samen met [naam 2] een kind, geboren op 30 augustus 2018. De gemeente Het Hogeland heeft een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van [naam 2] vanwege een fraudevermoeden, wat leidde tot waarnemingen bij de woning van verzoekster. Op 2 juni 2023 hebben toezichthouders van verweerder een huisbezoek afgelegd. Bij het bestreden besluit stelt verweerder dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met [naam 2], wat zij niet heeft doorgegeven aan verweerder.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking van de uitkering bij verweerder ligt. Verweerder heeft de stelling dat verzoekster en [naam 2] een gezamenlijke huishouding voeren onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bewijs is dat verzoekster en [naam 2] vanaf 1 juni 2023 een gezamenlijke huishouding voeren, en dat verzoekster de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Daarom wordt het verzoek tot voorlopige voorziening toegewezen en wordt het besluit van 15 juni 2023 geschorst, wat betekent dat de uitkering van verzoekster moet worden hervat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/2784

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , uit Groningen, verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: G. Veenstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pwet).
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 juni 2023 heeft verweerder de uitkering ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, bijgestaan door [naam 4] , en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekster woont op het [adres 1] . Zij ontvangt sinds 1 oktober 2018 een uitkering op grond van de Pwet naar de norm van alleenstaande met kind. Verzoekster heeft, met medeweten van verweerder, een opleiding tot verpleegkundige gevolgd. Verzoekster heeft per 1 augustus 2023 een dienstverband aangeboden gekregen.
2.2.
Samen met [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft verzoekster een kind, hun dochter [naam 3] , geboren op 30 augustus 2018.
2.3.
Op 24 april 2023 heeft [naam 2] , die staat ingeschreven op het [adres 2] , een aanvraag om een uitkering op grond van de Pwet ingediend bij gemeente Het Hogeland. Wegens een fraudevermoeden heeft de gemeente Het Hogeland nader onderzoek gedaan naar de woonsituatie van [naam 2] , onder meer in de vorm van waarnemingen bij de woning van [naam 2] . De gemeente Het Hogeland heeft verweerder hierover ingelicht. Verweerder heeft vervolgens waarnemingen gedaan bij de woning van verzoekster.
2.4.
Op 2 juni 2023, om 9:17 uur, hebben toezichthouders van verweerder een huisbezoek bij verzoekster afgelegd.
2.5.
Bij het bestreden besluit van 15 juni 2023 heeft verweerder de uitkering van verzoekster ingetrokken per 1 juni 2023. In het besluit stelt verweerder dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met [naam 2] en dat verzoekster dit in strijd met de inlichtingenplicht niet heeft doorgegeven aan verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De intrekking van de uitkering is voor verzoekster een belastend besluit. Volgens vaste rechtspraak [1] betekent dit dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat de gronden voor de intrekking zich voordoen, in beginsel bij verweerder ligt.
5.1.
Verweerder stelt dat zich de situatie voordoet van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pwet: van een gezamenlijke huishouding is sprake als de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren. Verweerder stelt dat verzoekster en [naam 2] een gezamenlijke huishouding voeren op het [adres 1] .
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] geregeld in de woning van verzoekster heeft verbleven om op hun dochter te passen tijdens nachtdiensten die verzoekster in het kader van haar opleidingsstage heeft gedaan.
5.3.
Verweerder onderbouwt de stelling dat verzoekster en [naam 2] een gezamenlijke huishouding te hebben in de eerste plaats door op te merken dat [naam 2] niet zijn hoofdverblijf heeft op het adres in de gemeente Het Hogeland. Verweerder wijst daartoe op het bijzonder lage verbruik van water, elektriciteit en gas op dit adres. Daarnaast wordt de grijze afvalcontainer slechts incidenteel buitengezet. Navraag bij de woningbouwvereniging heeft geleerd dat [naam 2] vrijwel nooit in de woning is, alleen om post op te halen en incidenteel om een feest te geven. Zijn auto staat soms wel vier weken voor de deur zonder dat hij thuis is. Daarnaast doet hij veel pintransacties in Groningen, lopen al zijn abonnementen in Groningen en is zijn auto meerdere malen (vaker dan op grond van de regeling voor omgang met de dochter) gezien bij het adres van verzoekster.
5.4.
In de tweede plaats wijst verweerder op de resultaten van het huisbezoek op 2 juni 2023. De toezichthouders hebben van het huisbezoek een verslag gemaakt. Hiermee is volgens verweerder aangetoond dat [naam 2] zijn hoofdverblijf heeft op het adres van verzoekster.
5.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het summiere verslag van het huisbezoek niet valt te onderscheiden wat door verzoekster en [naam 2] is verklaard, welke feiten door de toezichthouders zijn geconstateerd en wat de toezichthouders hebben geconcludeerd. In de tekst loopt deze verschillende aspecten door elkaar. Uit het verslag, waar foto’s deel van uitmaken, kan alleen maar worden afgeleid dat [naam 2] tijdens het huisbezoek in de woning van verzoekster aanwezig was en dat van hem een sportmix, enige kleding en enig schoeisel is aangetroffen.
5.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt dit onvoldoende basis voor de conclusie dat [naam 2] in de woning van verzoekster zijn hoofdverblijf had. Verweerder heeft de stelling dat [naam 2] zijn hoofdverblijf niet op het adres in de gemeente Het Hogeland had wel uitgebreid onderbouwd, maar dit maakt op zichzelf nog niet dat hij zijn hoofdverblijf wel op het adres van verzoekster had.
5.7.
Het voorgaande betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft weten te maken dat verzoekster en [naam 2] vanaf 1 juni 2023 een gezamenlijke huishouding voeren op het adres van verzoekster. Hieruit volgt dat verweerder niet heeft aangetoond dat verzoekster de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Pwet heeft geschonden, zodat er geen grondslag is voor het intrekken van de uitkering op grond van artikel 54, derde lid, van de Pwet.
5.8.
Het bezwaar van verzoekster tegen het bestreden besluit heeft een redelijke kans van slagen. Om die reden zal de voorzieningenrechter een voorziening treffen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 15 juni 2023. Dit betekent dat verweerder de betaling van de uitkering dient te hervatten.
6.2.
Omdat van verzoekster geen griffierecht is geheven, is vergoeding daarvan niet aan de orde. Er zijn ook geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter schorst het primaire besluit van 15 juni 2023.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage
Participatiewet
Artikel 3. Gezamenlijke huishouding en woning
(…)
3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2021,