ECLI:NL:RBNNE:2023:3038

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
18-042762-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het dwingen van een slachtoffer tot het dulden van ontuchtige handelingen in de periode van 8 tot en met 9 januari 2021 te Meppel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft betast en gekust tegen haar wil, wat leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat er voldoende steunbewijs was voor de bewezenverklaring. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 1.870,27 toekende, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan de voorwaarden van de reclassering, waaronder meldplicht en behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/042762-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2023. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 tot en met 9 januari 2021, te Meppel, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het:
  • ( onverhoeds) los trekken van het BH-bandje, en/of
  • ( onverhoeds) uittrekken/naar beneden trekken van de broek en/of string, en/of
  • ( onverhoeds) betasten van de billen, en/of borsten, en/of
  • ( onverhoeds) knijpen in de borsten, en/of
  • ( onverhoeds) kussen van de borsten en/of het borstbeen, en/of
  • ( onverhoeds) kussen op de mond,van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2021,opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021008020 d.d. 22 maart 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik was gisteren (
de rechtbank begrijpt:
8 januari 2021) bij mijn vriend. (…). Ik ben toen naar het huis van [verdachte] gegaan. (…). Ik zei dat ik droge huid had. Hij zei: Ik gebruik dit altijd en hij pakt Zwitsal huidolie uit de badkamer en gaf het me. Toen wij weer beneden waren zei hij dat hij het wel voor zou doen met die olie. Hij deed mijn shirt aan de achterkant omhoog tot mijn bh-bandje en hij zei dat ik mijn shirt vast moest houden. Ik hield mijn shirt aan de voorkant vast zodat hij mijn rug kon insmeren met de olie. Hij wreef mijn rug in en zei dat ik de olie wel mee kon nemen dan kon mijn vriend het bij me doen. Zijn moeder was daarbij. (…).
Hierna deed hij mijn rug en hij zei dat hij mijn schouders ook zou doen. Toen deed hij plotseling mijn bh los en dat vond ik niet leuk. Ik schrok daarvan. Ik klemde mijn bh vast met mijn ellebogen zodat hij niet af zou gaan. Hij zei: Ik kijk niet, ik zit achter je. Toen deed hij het nog een keer. Op een gegeven moment zei hij: Dit was ronde 1. (…). Ik moest boven op zijn bed gaan liggen in zijn slaapkamer nadat wij uit de badkamer kwamen. Mijn shirt lag nog steeds beneden. Mijn bh bandje had ik beneden al snel dichtgemaakt want ik wilde niet met een open bh blijven lopen. Ik ging met mijn buik op het bed liggen met mijn schoenen aan waarbij mijn schoenen buiten het matras lagen en dus niet op bed. [verdachte] trok opeens mijn schoenen uit en hij pakte me daarna vast bij de boord van mijn broek. Hij trok hard aan mijn broek om deze naar beneden te krijgen. Ik deed mijn gulp een stukje open en mijn broeksknoop los om te voorkomen dat mijn broek kapot zou gaan want ik ging er vanuit dat hij mijn broek een klein stukje naar beneden zou doen net als eerder. Maar hij trok mijn broek helemaal uit naar beneden. Hierdoor lag ik daarna in mijn string nog op bed. Dit voelde voor mij heel hierdoor heel bang. (…). Ik raakte een beetje in shock hierdoor merkte ik. Ik deed eigenlijk niks. Hij smeerde de olie over mijn onderrug uit. Toen ging hij met zijn handen over mijn rug en op een gegeven moment over mijn kont naar mijn benen, aan de onderkant van mijn benen smeren. Over mijn string heen en hard drukken op mijn kont en daar rondjes maken. Ik wou echt heel weg gaan op dat moment. En zei: Ik wil naar huis. Ik was bang toen hij over me heen kwam zitten, ik was bang dat hij zijn eigen broek ook uit zou doen. Hij wreef nog steeds over mijn kont en dan mijn bovenbenen met zijn handen. Hij zei: Ik ga je niet neuken hoor. Je bent toch niet bang? Ik zei dat ik niet bang was maar moe was en naar huis wilde. Toen deed hij mijn bh bandje weer los en ging voor de derde keer over mijn rug heen met zijn handen. Hij ging met zijn handen ook langs de zijkant van mijn borsten. Ik had nog olie op mijn handen en zette omdat ik ontzettend bang was zijn naam met mijn vette vingers op het glas van mijn horloge. Toen zag ik dat het 00.15 [uur] was. Dit deed ik voor het geval dat als ik dood zou gaan hier de politie dan nog op mijn horloge zijn naam kon vinden. Hij zei: Nee, ik moet je voorkant nog doen. Ik zei: Nee ik wil naar huis. Hij ging toen nog verder over mijn heen zitten en ging met zijn handen onder mijn bovenlichaam door bij mijn borsten me zitten onder mijn bh en hij kneedde in mijn borsten. Hij pakte me op een gegeven moment beet en wilde me omdraaien. Ik voelde zijn handen op mijn onderbenen en daardoor merkte ik dat hij me hiermee wilde opdraaien. Ik voelde dat hij met zijn handen mijn string omlaag deed tot de helft van mijn bovenbenen. Ik deed toen snel mijn string weer omhoog met mijn handen. Ik zei dat ik dat niet wilde en dat ik het ook niet fijn zou vinden dat mijn ouders dat zouden doen. Toen zat hij weer aan mijn onderbenen. Hij wilde me weer omdraaien voelde ik. Ik ging rechtop zitten en zei: Ik ga nu naar huis. Ik deed snel mijn bh dicht met de handen op de rug en wilde mijn broek aandoen. Ik had mijn broek van de grond gepakt en deze was nog binnenste buiten. Hij trok mij opeens bij hem op schoot. Ik had toen nog geen broek aan. Alleen mijn string en bh. Hij legde zijn hoofd op mijn borstbeen net boven mijn borsten en zei: Ja, ik ben te ver gegaan. Sorry hiervoor. Hij gaf toen een kus op mijn borst, net boven het bh randje van mijn linker borst. Hij zei dat hij te ver was gegaan. Hij zei: Knuffel. Ik dacht: Dat doe ik dan maar dan ben ik ervan af. Hij pakte mijn hoofd toen vast met zijn beide handen en gaf me een kus op de mond. Ik gaf geen kus terug en hij stonk naar bier! Toen gaf hij me nog een kus en wilde zijn tong in mijn mond doen, ik hield mijn mond dicht en toen kwam die tegen mijn lippen aan. Toen wilde ik mijn broek weer aan doen en trok hij me weer op schoot. Ik had mijn broek dus aan en toen trok hij me weer op schoot. Toen wilde hij me weer een kus op de mond geven. Weer met de tong. Toen deed hij weer de tong, hetzelfde als de keer ervoor. Ik hield gewoon mijn mond dicht. (…).
Toen was ik bij de poort en zei [verdachte] : "Sorry [slachtoffer] . Ik had niet zover mogen gaan.” Toen pakte hij mijn hoofd weer tussen zijn handen en wilde me weer een tongzoen geven. Hij wilde weer zijn tong in mijn mond stoppen maar ik heb gewoon mijn mond dicht gehouden.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 maart 2021,opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik nam op en ik heb een huilende trillende [slachtoffer] aan de telefoon dus ik vraag: wat is er aan de hand. Ze zegt: [verdachte] heeft aan me gezeten. Ik vraag: "Hoe heeft hij aan je gezeten?" Ze zegt: "Aan mijn borsten". Tijdens dit gesprek zat ik in de auto en reed naar Meppel want [slachtoffer] was zo overstuur. [slachtoffer] zat ook in de auto en reed ook. Ze was bang en durfde niet naar huis.
V: Waarom was ze bang om naar huis te gaan?
A: Ik ben naar Meppel gereden. Zij stond daar en ik ben achter haar aangereden naar huis. Ik ben uitgestapt en ik gaf haar een knuffel. Ze trilde enorm, ze trilde echt heel erg. Ze ging huilend naar boven naar haar ouders.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 maart 2022,opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
V: En dan?
A: Zij had schijnbaar spierklachten toen heeft hij gezegd dat hij haar wel zou insmeren met huidolie. Ze zijn toen naar boven gegaan.
V: Hoe weet u dat [slachtoffer] spierklachten had?
A: Daar hadden ze het aan tafel over. Ik zat daarbij. Wat ze precies zeiden weet ik niet meer. Maar [slachtoffer] vertelde in ieder geval dat ze spierklachten had in haar rug. [verdachte] heeft van die olie, zwitsal olie en die zou haar wel even insmeren.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2021,opgenomen op pagina 16 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] :
Ik kreeg het verzoek van de collega's om ter plaatse te komen aan het [adres] te Meppel. Ik moest de kleding in beslag nemen van een vrouwelijk slachtoffer van aanranding. Zij droeg haar kleding nog. Ik liep samen met het meisje dat zich voorstelde als [slachtoffer] naar haar slaapkamer. Ik zag dat [slachtoffer] aan het trillen was. Ze zei dat ze het niet prettig vond om helemaal naakt te staan. Op haar slaapkamer trok zij haar kleding uit en stopte zelf haar kleding in de daarvoor bestemde DNA-kit zakken. Ik hoorde dat zij zei dat de persoon aan de achterzijde van haar kleding had gezeten en dat zij ingesmeerd was met babyolie. Ik zag dat haar benen glommen, vermoedelijk was dat inderdaad de babyolie waarover zij verteld had.
5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 maart
2022, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Je hebt net zelf al gezegd dat jij [slachtoffer] hebt ingesmeerd met olie?
A: Ja haar rug.
V: Waar heb jij [slachtoffer] gemasseerd?
A: In de kamer.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Ik heb haar rug en schouders ingesmeerd.. en hoe gaat het dan verder?? ja. Ja, en haar bh-bandje was los.
V: [slachtoffer] verklaart het volgende:
"Toen deed hij plotseling mijn bh los en dat vond ik niet leuk. Ik schrok daarvan. Ik klemde mijn bh vast met mijn ellebogen zodat hij niet af zou gaan. Hij zei: Ik kijk niet, ik zit achter je"? Wat kan jij hierover vertellen? A: Dat zou wel kloppen.
(…)
V: Wat gebeurt er vervolgens op deze slaapkamer?
A: Ik heb haar alleen maar ingesmeerd en verder niets.
V: En was dat dan in bed?
A: Ja.
V: Wat is er dan wel gebeurd?
A: Die broek is misschien een beetje naar beneden gegaan om haar onderrug te masseren.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader
Deze zaak betreft een zedenzaak. Kenmerkend voor dit soort zaken is dat de verklaring van een betrokkene, die zegt dat een verdachte het tenlastegelegde zedenfeit heeft begaan, vaak tegenover de verklaring van een verdachte staat, die ontkent. Getuigen van de beweerde gebeurtenissen zijn er over het algemeen niet.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van een aangever. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door een aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin de ontuchtige handelingen door de verdachte worden ontkend en er geen getuigen zijn die de handelingen zelf hebben gezien – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van de aangeefster volgen, maar moet ook gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan de aangeefster.
Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster en steunbewijs
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster over de handelingen die volgens haar door de verdachte bij haar zijn verricht, betrouwbaar zijn. De verklaringen moeten kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre er ondersteuning bestaat voor die verklaringen.
Aangeefster heeft twee keer bij de politie verteld over hetgeen wat haar is overkomen. Zij heeft op 9 januari 2021, een dag nadat de ten laste gelegde handelingen zouden hebben plaatsgevonden, een informatief gesprek zeden met de politie gevoerd en vervolgens direct daarna aangifte gedaan. Gelet op de authentieke wijze van verklaren, de genoemde details en de consistentie van haar verhaal acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar. Onderdelen van de verklaringen vinden ook ondersteuning in de verklaring van verdachte. Hij heeft verklaard dat hij aangeefster haar rug en schouders heeft ingesmeerd met olie en daarbij haar bh-bandje heeft losgemaakt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij later in zijn slaapkamer op bed de onderrug van aangeefster heeft gemasseerd en dat hierbij de broek van aangeefster een beetje naar beneden is gegaan. De moeder van verdachte, getuige [getuige 2] , heeft het insmeren met olie bevestigd. Aangeefster heeft getuige [getuige 1] direct na het incident gebeld. [getuige 1] heeft verklaard dat hij een huilende en trillende aangeefster sprak. Nadat zij kort daarna elkaar ontmoetten, trilde en huilde aangeefster nog steeds. Bij thuiskomst van aangeefster heeft zij haar ouders verteld wat er was gebeurd. Haar vader heeft vervolgens de politie gebeld waarna verbalisanten ter plaatse zijn gekomen. Verbalisant [naam 1] is samen met aangeefster mee naar boven gelopen om de kleding die aangeefster droeg ten tijde van de door aangeefster gestelde aanranding - en nog steeds aan had - in beslag te nemen voor nader onderzoek. Verbalisant zag dat aangeefster aan het trillen was en aangaf het niet fijn te vinden om helemaal naakt te staan. Aangeefster heeft verbalisant verteld dat zij door verdachte ingesmeerd was met babyolie. Verbalisant [naam 1] heeft geconstateerd dat de benen van aangeefster glommen, vermoedelijk door de babyolie waar aangeefster over verteld had.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en dat er sprake is van voldoende steunbewijs. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op het feit dat de benen van aangeefster glommen ten tijde van de inbeslagname van haar kleding, terwijl verdachte ontkent dat de broek van aangeefster uit is geweest en dat hij haar benen heeft gemasseerd. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand, zoals onder de bewezenverklaring is gespecificeerd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 8 tot en met 9 januari 2021, te Meppel, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het:
  • ( onverhoeds) los trekken van het BH-bandje, en
  • ( onverhoeds) uittrekken/naar beneden trekken van de broek en string, en
  • ( onverhoeds) betasten van de billen en borsten, en
  • ( onverhoeds) knijpen in de borsten, en
  • ( onverhoeds) kussen van de borsten en het borstbeen, en
  • ( onverhoeds) kussen op de mond,van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 6 juni 2023.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het reclasseringsrapport van
6 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte heeft het slachtoffer tegen haar wil gekust en proberen te kussen en heeft haar op verschillende plekken op haar lichaam betast. Verdachte had zich moeten realiseren dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is. Des te meer nu aangeefster verdachte zag als een vaderfiguur en er dus sprake was van een vertrouwensband, waarvan verdachte misbruik heeft gemaakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad, onder andere door niet op de terechtzitting te verschijnen waar hij die verantwoordelijkheid had kunnen nemen. Hij heeft door zijn grensoverschrijdende gedrag een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen en aanranding ernstige gevolgen kan hebben voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van slachtoffers. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
De persoon van verdachte
De reclassering heeft in haar rapport van 6 juni 2023 -kort samengevat- het volgende vermeld. De reclassering geeft aan dat uit het proces-verbaal, het uittreksel justitiële documentatie en meldingen bij de politie een zorgelijk beeld naar voren komt. Verdachte komt tot januari 2023 meerdere keren in beeld bij de politie naar aanleiding van ruzies tussen verdachte en zijn moeder, waarbij alcoholgebruik in meerdere meldingen een rol speelt. Verder lijkt er sprake te zijn van overmatig alcoholgebruik, ontvangt verdachte een lage uitkering omdat hij inwonend is bij zijn moeder en heeft hij geen dagbesteding. Indien een bewezenverklaring volgt, ziet de reclassering risico’s op delictgedrag op vrijwel alle leefgebieden. De risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden worden alle ingeschat als gemiddeld. De reclassering heeft hierbij opgemerkt dat de inschatting van de risico’s is bemoeilijkt omdat verdachte sociaal wenselijk lijkt te hebben geantwoord op de vragen en zaken heeft verzwegen, ontkend en gebagatelliseerd. Dit vormt mogelijk een risicofactor voor zowel recidive als voor de haalbaarheid van interventies in een vrijwillig kader.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
De straf
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen hiervoor over de ernst van het door verdachte gepleegde delict, de houding van verdachte en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Alles afwegende acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 19.020,27 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen kleding kan worden teruggegeven aan benadeelde en dat deze schadepost gelet daarop niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ook de schade die is gevorderd naar aanleiding van de studievertraging dient niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het causaal verband is lastig vast te stellen en daarnaast is deze post mager onderbouwd. De gevorderde schade die ziet op het eigen risico en het sportschoolabonnement kan wel worden toegewezen omdat deze beide posten voldoende zijn onderbouwd. De gevorderde immateriële schadevergoeding is voldoende onderbouwd en benadeelde heeft ook daadwerkelijk traumabehandeling/EMDR gevolgd. Gelet daarop kan de immateriële schadevergoeding worden toegewezen.
De vordering kan gelet op het vorengaande gedeeltelijk worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of en zo ja, in welke mate, het bewezen verklaarde feit de studievertraging van de benadeelde partij tot gevolg heeft gehad. Op basis van de processtukken die voorliggen, is onvoldoende informatie beschikbaar om causaal verband vast te stellen tussen de gevorderde kosten en het feit. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het overige acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Met betrekking tot de inbeslaggenomen kleding overweegt de rechtbank dat benadeelde sinds de inbeslagname op 9 januari 2021 niet over haar kleding heeft kunnen beschikken en daardoor voldoende aannemelijk is dat benadeelde hierdoor schade heeft opgelopen. Dit betekent dat de rechtbank de gevorderde materiële schadevergoeding zal toewijzen tot een bedrag van € 870,27, bestaande uit de bedragen € 371,40 voor het sportschoolabonnement, € 309,95 aan eigen risico en € 188,92 aan kleding.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering op dit punt tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde meldt zich binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclasseringLeger des Heils op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde dient mee te werken aan diagnostiek en, indien geïndiceerd, behandeling bijambulante psychiatrie De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik tebeheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van € 1.870,27 (zegge: duizend achthonderdzeventig euro en zevenentwintig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer]aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.870,27 (zegge: duizend achthonderdzeventig euro en zevenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 870,27 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 28 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. R. Depping, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2023.
Mr. H.J. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.