ECLI:NL:RBNNE:2023:3020

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
18-082555-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs, rijden tijdens schorsing en weigering meewerken aan bloedonderzoek

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk soft- en harddrugs aanwezig had, reed met een geschorst rijbewijs en weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. A.R.H. Baas, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het bezit van aanzienlijke hoeveelheden hennep, GHB, MDMA, en amfetamine, evenals het rijden onder invloed en het niet meewerken aan een bloedonderzoek. Tijdens de zitting op 7 juli 2023 heeft de verdachte bekend, maar de verdediging vroeg om correcties in de tenlastelegging met betrekking tot de hoeveelheden drugs.

De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de aard van de delicten en de impact op de volksgezondheid. De inbeslaggenomen auto werd verbeurd verklaard, terwijl een geldbedrag en telefoon aan de verdachte werden teruggegeven. De uitspraak benadrukte de noodzaak van reclassering en behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.082555.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R.H. Baas, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2023 te [adres] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 56,30 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 24 maart 2023 te [adres] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 539,02 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of ongeveer 0,47 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1.383,23 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en/of MDMA en/of amfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op of omstreeks 24 maart 2023 te [adres] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,53 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of ongeveer 2,44 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 5,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde 2C-B en/of amfetamine en/of GHB
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. hij op of omstreeks 24 maart 2023 te [adres] , althans in Nederland, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, te weten de [adres] , [adres] , [adres] en/of [adres] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
5. hij op of omstreeks 24 maart 2023 te [adres] , althans in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3, 4 en 5.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, een bewezenverklaring kan volgen voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 5. Zij heeft daarbij opgemerkt dat in de bewezenverklaring een correctie moet plaatsvinden ten aanzien van een aantal in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden. De hoeveelheid hennep is namelijk gewogen inclusief plastic zak, hetgeen een paar grammen zal schelen en er is sprake van een lagere hoeveelheid aangetroffen GHB, te weten 351 gram in plaats van de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheid van 539,02 gram.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (onderzoek verdovende middelen), inclusief bijlagen, d.d. 6 april 2023, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023075206 d.d. 7 juni 2023, inhoudend het relaas van de verbalisanten;
schriftelijke bescheiden, te weten de kennisgevingen van inbeslagneming, opgenomen op pagina94 e.v van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (rijden onder invloed),
d.d. 24 maart 2023, inhoudend het relaas van de verbalisanten, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (herkenning softdrugs),
d.d. 8 juni 2023, afzonderlijk opgenomen in het dossier, inhoudend het relaas van de verbalisant.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van de opmerking van de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 dat zij bewezen acht dat het nettogewicht van de hoeveelheid hennep
ongeveer56,3 gram hennep, maar in ieder geval meer dan 30 gram hennep, betrof, nu deze is gewogen inclusief plastic zak.
Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van feit 2 dat uit het hierboven genoemde proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 6 april 2023 volgt dat er drie flessen inbeslaggenomen zijn, waarin GHB is aangetroffen. Het nettogewicht van de in deze flessen aangetroffen vloeistof is in totaal (351,90, 146,62 en 40,50 gram) 539,02 gram.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 maart 2023 te [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 56,30 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 24 maart 2023 te [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad 539,02 gram van een materiaal bevattende GHB en 0,47 gram van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 1.383,23 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en MDMA en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 24 maart 2023 te [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,53 gram van een materiaal bevattende 2C-B en 2,44 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 5,68 gram van een materiaal bevattende GHB, zijnde 2C-B en amfetamine en GHB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 24 maart 2023 te [adres] , terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet
1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, te weten de [adres] , [adres] , [adres] en [adres] , een motorrijtuig, personenauto, van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
5.
hij op 24 maart 2023 te [adres] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijk kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Ook de gevorderde ontzegging vindt zij van te lange duur, terwijl deze straf door de detentie en op te leggen voorwaarden volgens de raadsvrouw weinig tot geen meerwaarde heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport en advies van de Reclassering d.d. 07 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hard- en softdrugs. Drugs, en harddrugs in het bijzonder, vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, daarom is het aanwezig hebben ervan verboden. Alleen al door een dergelijke hoeveelheid drugs onder zich te hebben heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het drugsmilieu en de criminaliteit die daarmee vaak gepaard gaat.
Daarnaast heeft verdachte een personenauto bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs was geschorst. Verdachte heeft bovendien geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek terwijl tegen hem de verdenking was gerezen dat hij onder invloed van drugs als bestuurder van een auto had deelgenomen aan het verkeer.
De rechtbank rekent verdachte deze gedragingen aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van Opiumwet gerelateerde delicten en het rijden onder invloed. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan vergelijkbare feiten. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 7 juni 2023 en leidt daaruit af dat verdachte ondersteuning nodig heeft bij het oplossen van zijn verslavingsprobleem. De reclassering ziet het middelengebruik van verdachte als problematisch en acht de kans dat verdachte als gevolg hiervan wederom strafbare feiten pleegt groot. Daarom adviseert de reclassering om, naast een (deels) voorwaardelijk strafdeel, onder andere ambulante behandeling op te leggen, gericht op de verslavingsproblematiek van verdachte. Als overige bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering de oplegging van een meldplicht, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan dagbesteding.
Ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte het moeilijk vindt om zijn drugsprobleem te erkennen. Wel heeft verdachte aangegeven open te staan voor een ambulante behandeling en toont hij zich bereid om zich ook aan de overige voorwaarden te houden. Als motivatie wordt door verdachte benoemd dat hij klaar is met de drugs en op den duur ook een gezin wil starten.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan het voorwaardelijke deel van de
straf verbinden. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie, mede gelet op de oriëntatiepunten die de rechtbank doorgaans als uitgangspunt hanteert, te hoog.
Daarnaast zal de rechtbank, in het belang van de verkeersveiligheid en gelet op de recidive met betrekking tot het rijden onder invloed en rijden zonder bevoegdheid daartoe, een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM) voor de duur van twee keer 6 maanden opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de eis van de officier van justitie met betrekking tot de OBM te matigen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen personenauto van het merk Seat Ibiza vatbaar voor verbeurdverklaring nu de feiten 1, 2 en 4 met behulp van dit voertuig zijn begaan en dit voertuig aan verdachte toebehoort. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze bijkomende straf aangewezen en proportioneel gelet op de aard van de strafbare feiten en de aanwezige recidive voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 2.040,-- (goednummer 1587714) en een telefoon (goednummer: 1587665) moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 163, 176 en 179
Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich meldt zich op afspraken met de reclassering van VNN te Groningen, zo vaak en zolang dereclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door de Forensische Poli van VerslavingszorgNoord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen.De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
beschikt over nuttige dagbesteding, te beoordelen door de reclassering. Dit kan ofwel werk zijn, ofdagbesteding georganiseerd vanuit de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van feit 4:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van
6 maanden.
Ten aanzien van feit 5:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van
6 maanden.
Verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:een personenauto (goednummer:1553289, zwart, merk: Seat Ibiza, bouwjaar 2004).
Gelast de teruggaveaan verdachte van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen: een geldbedrag van € 2.040,-- (goednummer 1587714) en een telefoon (goednummer: 1587665).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2023.