ECLI:NL:RBNNE:2023:3019

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
18-021963-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel en alcoholgebruik door bestuurder

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 4 juli 2021 in de gemeente Coevorden. De verdachte, bestuurder van een Volkswagen Golf, botste tegen een boom, waarbij zijn bijrijder letsel aan zijn arm opliep. De officier van justitie eiste veroordeling voor het veroorzaken van gevaar op de weg en rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte onder invloed was van alcohol boven de wettelijke limiet van 220 microgram per liter uitgeademde lucht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het rijden onder invloed, maar achtte het wel bewezen dat hij gevaar op de weg had veroorzaakt door niet op de weg te blijven en zijn voertuig in de berm te laten slippen.

De rechtbank legde een taakstraf van 30 uren op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor een maand. De rechtbank overwoog dat de verdachte wel enig strafrechtelijk verwijt te maken viel, omdat hij had moeten anticiperen op tegenliggers. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn werk en verminderd alcoholgebruik, in overweging zijn genomen. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor de bijrijder.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.021963.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 4 juli 2021, te [plaats] , althans in de gemeente Coevorden, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk: Volkswagen, type: Golf, daarmede rijdende over de weg [straat] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl hij, verdachte, onder invloed was van het gebruik van alcoholhoudende drank, (deels) naast de rijbaan van genoemde weg te gaan rijden en/of waarna het door verdachte bestuurde motorrijtuig in een slip is geraakt, althans waarna hij, verdachte de controle over het motorrijtuig heeft verloren en/of (vervolgens) tegen een boom is gebotst, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2021, te [plaats] , althans in de gemeente Coevorden, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Volkswagen, type Golf), daarmee rijdende op de weg, [straat] , (deels) in de berm van genoemde berm is gaan rijden en/of (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is geslipt en/of tegen een boom is gebotst/aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2021 te [plaats] , althans in de gemeente Coevorden, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto, merk: Volkswagen), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 485 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair en veroordeling voor feit 1 subsidiair en feit 2. Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij in de korte tijd tussen het ongeval en het aantreffen van verdachte door de politie de door hem gestelde hoeveelheid alcohol heeft genuttigd ongeloofwaardig is. Zij gaat uit van een blikje bier, nu ook maar een blikje bier in de omgeving van het voertuig is aangetroffen. Als de herberekening van het alcoholgehalte na het drinken van deze hoeveelheid in aanmerking wordt genomen, kan het onder 2 tenlastegelegde worden bewezen verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 primair en 2 en dat alleen feit 1 subsidiair kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1, primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van schuld in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994. Daarom zal verdachte van feit 1 primair worden vrijgesproken.
Feit 1, subsidiair
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde, het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen. Verdachte heeft zijn auto namelijk niet op de weg gehouden en daarmee niet onder controle gehouden; het voertuig is in de berm terecht gekomen, geslipt en vervolgens tegen een boom gebotst. Daarmee heeft verdachte concreet gevaarscheppend gedrag gerealiseerd.
Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 17 juli 2021, opgenomen op pagina 14
e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021179672 van 8 oktober 2021, inhoudend de relateringen van verbalisanten.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat uit een ademonderzoek is gebleken dat verdachte enige tijd
nadathij een verkeersongeval had veroorzaakt onder invloed van zodanig gebruik van alcohol verkeerde dat de limiet van 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht werd overschreden.
De vraag is echter of bewezen kan worden dat verdachte
ten tijde vanhet besturen van het motorvoertuig onder invloed van een zodanige hoeveelheid alcohol was dat deze de betreffende limiet te boven ging.
Voor de beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij door de schrik van het ongeval bijna drie blikjes bier (2,5 blikjes bier) heeft gedronken. Verdachte heeft hierover reeds kort na het ongeval verklaard en ook twee getuigen die kort na het ongeval ter plaatse kwamen, hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte bier dronk. Een andere getuige heeft voorts verklaard dat hij heeft waargenomen dat de bestuurder lege verfrommelde bierblikjes uit de bijrijdersdeur heeft gehaald en in de greppel naast het fietspad heeft gegooid. In de buurt van het voertuig is nadien een blikje bier gevonden en in het voertuig van verdachte zijn eveneens diverse (ongeopende) blikjes bier aangetroffen.
Naar aanleiding van het verweer van verdachte is op verzoek van de verdediging en in opdracht van de rechtbank een herberekening van het alcoholgehalte uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgt onder meer dat moet worden aangenomen dat het alcoholgehalte ten tijde van het besturen van de auto onder de tenlastegelegde limiet van 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht heeft gelegen, indien uitgegaan wordt van het drinken van iets meer dan twee blikjes bier.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet als ongeloofwaardig of onaannemelijk terzijde kan worden gesteld, zodat niet buiten redelijke twijfel kan worden bewezen dat verdachte een voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcohol dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 juli 2021 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: Volkswagen, type Golf), daarmee rijdende op de weg, [straat] , in de berm van genoemde weg is gaan rijden en vervolgens met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig is geslipt en tegen een boom is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen schuld aan het ongeval heeft gehad, nu de confrontatie met een tegenligger ertoe heeft geleid dat verdachte met zijn voertuig in de berm is gekomen en uiteindelijk tegen een boom is gebotst.
Voor zover de raadsman hiermee heeft willen betogen dat sprake is geweest van de schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’, overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat verdachte wel enig strafrechtelijk verwijt is te maken. Verdachte had namelijk redelijkerwijs rekening moeten houden met eventuele tegenliggers en daarop moeten anticiperen. Dat hij door een plotselinge confrontatie met een tegenligger redelijkerwijs niet anders kon handelen dan naar rechts in de berm uit te wijken, is niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair wordt veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren en voor feit 2 eveneens wordt veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door als bestuurder van een voertuig in de berm te komen en uiteindelijk tegen een boom te botsen. De bijrijder heeft hierdoor letsel aan zijn arm opgelopen. Verdachte verkeerde tijdens het besturen van het voertuig onder invloed van een hoeveelheid alcohol die gelegen was boven de voor hem als beginnend bestuurder geldende limiet. Door zijn handelen heeft hij de verkeersveiligheid en in het bijzonder zijn bijrijder in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet voor een soortgelijk strafbaar feit.
Ter zitting heeft verdachte zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht. Hieruit is naar voren gekomen dat verdachte na een belast verleden inmiddels een baan heeft, wat hem voldoening en de nodige structuur geeft. Hij heeft aangegeven zijn alcoholgebruik te hebben geminderd. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij met veel schaamte en spijt terugkijkt op het voorval van de betreffende avond en de gevolgen die dit voor zijn bijrijder heeft gehad.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 30 uren, gecombineerd met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 1 jaar, passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1 primair en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 30 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen-
voor de duur van 1 maand.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 1 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2023.