ECLI:NL:RBNNE:2023:2972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
18-303260-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling voor openlijk geweld en verkeersdelict

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en openlijk geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 13 juni 2021 te Assen, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een achtervolging van slachtoffers, wat resulteerde in een aanrijding en geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers wilde toebrengen, waardoor hij voor het primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde feit van verkeersdelict en openlijk geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor de overtreding van de Wegenverkeerswet en een taakstraf van 150 uren voor het openlijk geweld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de verkeersveiligheid, maar ook met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde een schadevergoedingsmaatregel op ter hoogte van € 1.223,48, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.303260.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. Scheffer, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppelo.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
verdachte op of omstreeks 13 juni 2021, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, verdachtes mededader als bestuurder van een personenauto (tijdens een achtervolging van hem en/of zijn mededader(s) op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] ) meermalen, althans eenmaal, - met een al dan niet een aanzienlijke snelheid de auto waarin zich die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] bevonden is genaderd en/of vervolgens is ingereden op of heeft aangereden, in elk geval heeft geraakt of gebotst, en/of
- rijdend met een aanzienlijke snelheid een ruk aan het stuur (van de door verdachte bestuurde auto) heeft gegeven en/of richting de auto waarin zich die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] bevonden is gereden en/of vervolgens heeft geraakt of (op)gebotst, waardoor, althans mede waardoor de door die [slachtoffer 2] bestuurde personenauto dwars op de door hen/hem gevolgde rijbaan is beland of terechtgekomen
en/of
hij, verdachte, met de door hem bestuurde bestelbus/auto tegen die auto waarin die
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] zich bevonden is gereden/(op)gebotst en vervolgens de auto waarin die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] zich bevonden van die weg heeft gedrukt/geduwd en/of in een langs die weg gelegen sloot heeft gedrukt/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 13 juni 2021, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, als bestuurder van een motorrijtuig, een (bestel)auto, daarmee rijdende over de weg, te weten de kruising/rotonde [adres 2] met de [adres 2] , in elk geval de [adres 2] en/of de [adres 2] , althans een weg, - met een al dan niet aanzienlijke snelheid zeer dicht achter een of meer voor verdachte op die weg rijdend andere motorrijtuigen, namelijk – onder meer - een (personen)auto (die bestuurd werd door
[slachtoffer 2] ) is gaan rijden en/of is gaan volgen en/of
- de snelheid van het door verdachte bestuurder motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld en/of niet of niet tijdig heeft (af)geremd, zodat hij in staat was om het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor, althans mede waardoor, verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is aangereden of (op)gebotst tegen dat voor hem op die weg( (langzaam) rijdend of stilstaande andere motorrijtuig (die bestuurd werd door genoemde [slachtoffer 2] , door welke verkeersgedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
verdachte op of omstreeks 13 juni 2021, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op of nabij de kruising/rotonde [adres 2] met de
[adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed, welk geweld bestond uit al dan niet met (een) tot vuist gebald(e) hand(en) slaan of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer 2] en/of slaan of schoppen of trappen tegen (de/een ruit(en) van) de (personen)auto van die [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende aangevoerd. Nu [slachtoffer 1] (het zoontje van aangever [slachtoffer 2] ), ten tijde van de aanrijding door verdachte, zat vastgegespt in een kinderstoel die zich rechts achterin het voertuig bevond, terwijl voornoemd voertuig door verdachte in de linker flank is geraakt, kan naar het oordeel van de officier van justitie niet worden vastgesteld dat verdachte ook (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 1] , zodat verdachte naar het oordeel van de officier van justitie in zoverre partieel moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van
[slachtoffer 2] (aangever) heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Uit de omstandigheden dat aangever, als gevolg van de aanrijding door verdachte, aan de passagierszijde van zijn voertuig terecht is gekomen én dat voertuig verderop in een greppel tot stilstand is gekomen, leidt de officier van justitie af dat verdachte met forse snelheid tegen de bestuurderszijde van het voertuig van aangever is (aan)gereden. Naar het oordeel van de officier van justitie heeft verdachte met voornoemd handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat de poging tot zware mishandeling van aangever wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen goederen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte of de medeverdachten de ruiten van de personenauto van aangever hebben vernield.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen personen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd aangever of [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is derhalve geen sprake.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever of [slachtoffer 1] . Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in het onderhavige geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is vereist dat verdachte zowel wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, als ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van een verkeersongevallenanalyse en van documentatie betreffende de schade aan de voertuigen maakt dat niet kan worden vastgesteld of afgeleid met welke snelheid verdachte en medeverdachte [naam] hebben gereden op het moment dat zij tegen het voertuig van aangever zijn opgebotst. Nu voorgaande informatie ontbreekt kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte en medeverdachte [naam] een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever en [slachtoffer 1] is ontstaan noch dat verdachte en medeverdachte [naam] enig (voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het toebrengen van dat letsel. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte in zoverre zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de
bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 juli 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juni 2021,opgenomen op pagina 71 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021160195 d.d. 7 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
De door verdachte ter terechtzitting van 7 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend;
Er zijn op 13 juni 2021 over en weer klappen uitgedeeld. Ik heb van mij afgeslagen. Toen [slachtoffer 2] mij vastpakte heb ik hem geslagen.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juni 2021, opgenomen op pagina 71 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021160195 d.d. 7 oktober 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
Op 13 juni 2021 kwam ik met mijn auto aan de Planetenzijde van de [adres 2] te Assen in een droge sloot terecht. [verdachte] is naar de bestuurdersportier toegekomen en heeft op mij ingetrapt. [naam] en [naam] sloegen op mij in vanaf de passagierszijde. Vervolgens kreeg ik weer ruzie met [naam] . Hij sloeg mij met zijn rechter vuist. Vervolgens stompte hij mij tegen mijn hoofd.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] .
Toen ik aankwam bij de [adres 2] zag ik meerdere jongens vechten met de jongen die in de blauwe Peugeot zat. Ik zag dat één van die jongens op de blauwe Peugeot stond en aan het trappen was. Ik zag dat hij op de achterruit trapte. Ik zag dat het raam daardoor kapot ging. Ik zag dat hij ook een zijruit kapot sloeg met zijn hand.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank voorts het volgende.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In dat geval kunnen hem ook de geweldshandelingen van anderen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen vast dat aangever en [slachtoffer 1] door toedoen van verdachte en medeverdachte [naam] van de weg zijn gereden als gevolg waarvan aangever en [slachtoffer 1] met het door aangever bestuurde voertuig in een greppel terecht zijn gekomen. De rechtbank stelt voorts vast dat zowel verdachte als medeverdachten [naam] en [naam] vervolgens op aangever hebben ingeslagen. Uit de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van de onafhankelijke getuige Dijkhuis, is verder gebleken dat één van voornoemde verdachten op de achterruit van het voertuig van aangever heeft getrapt en op één van de zijruiten van dat voertuig heeft geslagen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte door aldus te handelen, als onderdeel van een groep, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het gepleegde geweld tegen zowel aangever als de personenauto van aangever. Verdachte is, tezamen met elk van de medeverdachten, verantwoordelijk voor het door hen drieën gepleegde geweld. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een persoon en goed derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
subsidiairverdachte op 13 juni 2021 te Assen, als bestuurder van een motorrijtuig, een bestelauto, daarmee rijdende over de weg, te weten de kruising/rotonde [adres 2] met de [adres 2] ,
  • met een al dan niet aanzienlijke snelheid zeer dicht achter een of meer voor verdachte op die wegrijdend(e) ander(e) motorrijtuig(en), namelijk - onder meer - een personenauto (die bestuurd werd door [slachtoffer 2] ) is gaan rijden en is gaan volgen en
  • de snelheid van het door verdachte bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld en niet tijdigheeft geremd, dat hij in staat was om het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is aangereden of (op)gebotst tegen dat voor hem op die weg rijdend motorrijtuig (die bestuurd werd door genoemde [slachtoffer 2] ), door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt;
2.
verdachte op 13 juni 2021 te Assen, met anderen, op de openbare weg, te weten op of nabij de kruising/rotonde [adres 2] met de [adres 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een goed, welk geweld bestond uit met (een) tot vuist gebald(e) hand(en) slaan of stompen tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 2] en slaan of schoppen of trappen tegen de ruiten van de personenauto van die [slachtoffer 2] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiairovertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de onder 1 primair en 2 en laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en het eigen laakbare handelen van aangever. Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsman voorts bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met opgelegde straffen in soortgelijke gevallen en gelet daarop aan verdachte enkel een taakstraf op te leggen. Oplegging van een voorwaardelijke rijontzegging zoals door de officier van justitie geëist, is naar het oordeel van de raadsman, gelet op het tijdsverloop in onderhavige strafzaak, niet langer op zijn plaats.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapporten van 19 mei 2022 en 22 juni 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg door samen met medeverdachte [naam] met hoge snelheid een achtervolging van het slachtoffer in te zetten, zeer dicht achter diens voertuig te gaan rijden, en met zijn voertuig tegen het voertuig van het slachtoffer aan te rijden als gevolg waarvan dat voertuig van de weg is geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen het slachtoffer maar ook de verkeersveiligheid in het algemeen ernstig in gevaar gebracht. De rechtbank merkt daarbij op dat een en ander heeft plaatsgevonden in een woonwijk, op een tijdstip dat veel mensen op de weg waren. Bovendien wist verdachte dat het zoontje van het slachtoffer, destijds tweeëneenhalf jaar oud, ten tijde van voornoemde achtervolging op de achterbank zat. Verdachte heeft kennelijk een noodzaak gevoeld het recht in eigen hand te nemen en dat gevoel boven alles laten prevaleren waarbij hij de veiligheid van anderen ernstig uit het oog heeft verloren.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen door samen met anderen op het slachtoffer in te slaan en tegen de ruiten van diens voertuig te slaan en te trappen. Verdachte heeft door voornoemd handelen pijn en letsel veroorzaakt bij het slachtoffer. Ook heeft verdachte met zijn handelen diverse omstanders op klaarlichte dag ongewild geconfronteerd met buitensporig geweld. Dergelijk gedrag veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank overweegt voorts dat verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in het strafwaardige van zijn eigen handelen en de schuld vooral bij anderen neerlegt. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Uit het reclasseringsrapport van 22 juni 2023 blijkt - kort samengevat - dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde strafbare feiten in een moeizaam verlopen schorsingstoezicht in een andere strafzaak liep en geen blijk heeft gegeven van enige intrinsieke motivatie voor ambulante behandeling. Door de reclassering zijn bij verdachte op veel leefgebieden problemen geconstateerd en het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Door de reclassering wordt geadviseerd -voor zover hier van belang- aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te kunnen veranderen.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is verhoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel tot gevolg hebbende een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt genomen. Strafverzwarend acht de rechtbank dat verdachte voor eigen rechter heeft gespeeld en dat veel omstanders getuige zijn geweest van het geweld. Alles afwegende acht de rechtbank voor het onder
2 bewezen verklaarde strafbare feit (het misdrijf) oplegging van een taakstraf conform de oriëntatiepunten, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit (de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet) zal de rechtbank, zoals de wet voorschrijft, een aparte straf opleggen, te weten een geldboete. Mede gelet op het tijdsverloop en het reclasseringsadvies van 22 juni 2023 acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf of ontzegging van de rijbevoegdheid niet opportuun.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Na een ter terechtzitting van 7 juli 2023 gedane aanvulling wordt gevorderd een bedrag van € 1.466,91 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en in zijn geheel hoofdelijk dient te worden toegewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de te vorderen materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de gestelde geleden schade aan de personenauto, kleding, schoenen en kabelhaspel onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde facturen van het kinderzitje en de slijpmachine niet aantonen dat deze door de benadeelde partij zijn aangeschaft en hij derhalve schade heeft geleden. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat van een causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten en de gemaakte reiskosten ten behoeve van de bezoeken aan de fysiotherapeut niet is gebleken en die reiskosten derhalve niet voor toewijzing vatbaar zijn. Ten aanzien van de te vorderen immateriële schade heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 223,48 een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Dit betreft de schadeposten aan de kleding, schoenen en de gemaakte reiskosten ten behoeve van de bezoeken aan de huisarts en het politiebureau. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade in zoverre hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De overige materiële schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, dan wel is niet gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde geleden schade en de bewezen verklaarde strafbare feiten. Voor deze schadeposten zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank overweegt hiertoe dat de benadeelde partij is geconfronteerd met een explosie van geweld. De benadeelde partij is van de weg gereden waarna er door meerdere personen op hem is ingeslagen, terwijl hij geen kant op kon. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 1.000,00. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal de vordering dit bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 62, 63 en 141 van het Wetboek van
Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit tot:
betaling van
een geldboete ten bedrag van € 500,00(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit tot:

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Vordering benadeelde partij
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.223,48(zegge: twaalfhonderddrieëntwintig euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 223,48 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2023.
Mrs. H. van der Werff en H. Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.