ECLI:NL:RBNNE:2023:2966

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
18-303262-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen met taakstraf

Op 21 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 juni 2021, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een persoon en de auto van die persoon. De verdachte was niet persoonlijk aanwezig tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. T. Scheffer. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppelo.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer, [slachtoffer 1], door hem te slaan en de ruiten van zijn auto te vernielen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 150 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij de schade kan verhalen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.303262.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 juli 2023.
Verdachte is niet in persoon verschenen, doch bij gemachtigde mr. T. Scheffer, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppelo.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 13 juni 2021, te Assen, (althans) in de gemeente Assen, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op of nabij de kruising/rotonde [adres] met de [adres]
, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed, welk geweld bestond uit al dan niet met (een) tot vuist gebald(e) hand(en) slaan of stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer 1] en/of slaan of schoppen of trappen tegen (de/een ruit(en) van) de (personen)auto van die [slachtoffer 1] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen goederen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte of de medeverdachten de ruiten van de personenauto van aangever hebben vernield. De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juni 2021, opgenomen op pagina 98 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021160195 d.d. 7 oktober 2021, inhoudend als verklaring van verdachte;
Ik heb [slachtoffer 1] op 13 juni 2021 een paar keer op zijn hoofd geslagen met mijn rechter vuist.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juni 2021, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
Op 13 juni 2021 kwam ik met mijn auto aan de [adres] van de [adres] te Assen in een droge sloot terecht. [medeverdachte 1] is naar de bestuurdersportier toegekomen en heeft op mij ingetrapt. [verdachte] en [medeverdachte 2] sloegen op mij in vanaf de passagierszijde. Vervolgens sloeg [verdachte] mij met zijn rechter vuist tegen mijn hoofd.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 juni 2021, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] .
Toen ik aankwam bij de [adres] zag ik meerdere jongens vechten met de jongen die in de blauwe Peugeot zat. Ik zag dat één van die jongens op de blauwe Peugeot stond en op de achterruit aan het trappen was. Ik zag dat het raam daardoor kapot ging. Ik zag dat hij ook een zijruit kapot sloeg met zijn hand.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
In dat geval kunnen hem ook de geweldshandelingen van anderen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen vast dat - nadat aangever en [slachtoffer2] met het door aangever bestuurde voertuig van de weg zijn geraakt - zowel verdachte als medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op aangever hebben ingeslagen. Uit de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] , stelt de rechtbank voorts vast dat één van voornoemde verdachten tevens op de achterruit van het voertuig van aangever heeft getrapt en op één van de zijruiten van dat voertuig heeft geslagen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte door aldus te handelen, als onderdeel van een groep, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het gepleegde geweld tegen zowel aangever als de personenauto van aangever. Verdachte is, tezamen met elk van de medeverdachten, aansprakelijk voor het door hen drieën in de tenlastelegging vermelde geweld. De rechtbank acht de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een persoon en goed derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 13 juni 2021 te Assen, met anderen, op de openbare weg, te weten op of nabij de kruising/rotonde [adres] met de [adres] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een goed, welk geweld bestond uit met (een) tot vuist gebald(e) hand(en) slaan of stompen tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] en slaan of schoppen of trappen tegen de ruiten van de personenauto van die [slachtoffer 1] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en het eigen laakbare handelen van aangever.
Voorts heeft de raadsman bepleit aan verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en de duur van een eventueel aan verdachte op te leggen taakstraf te beperken tot maximaal 150 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van
verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting , het reclasseringsrapport van 6 april 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen door samen met anderen op het slachtoffer in te slaan en tegen de ruiten van diens voertuig te slaan en te trappen. Verdachte heeft door voornoemd handelen pijn of letsel veroorzaakt bij het slachtoffer. Ook heeft verdachte met zijn handelen diverse omstanders op klaarlichte dag ongewild geconfronteerd met buitensporig geweld. Dergelijk gedrag is bijzonder verwerpelijk en veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat aan verdachte in 2019 eerder een straf is opgelegd wegens een geweldsmisdrijf.
Uit het reclasseringsrapport van 6 april 2023 blijkt voorts dat verdachte niet in gesprek heeft willen gaan met de reclassering, geen openheid van zaken heeft gegeven en niet mee heeft willen werken aan de totstandkoming van een reclasseringsadvies.
Gelet op het tijdsverloop dient de rechtbank bij de strafoplegging voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafvervolging op grond van artikel 6 EVRM tot een berechting moet komen. Vanaf het moment dat verdachte is verhoord en er gelet op de inhoud van het verhoor van uit mocht gaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd, tot aan deze uitspraak van de rechtbank zijn meer dan twee jaren verstreken. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel tot gevolg hebbende een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt genomen.
Strafverzwarend acht de rechtbank dat verdachte voor eigen rechter heeft gespeeld en dat veel omstanders getuige zijn geweest van het geweld. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf conform de oriëntatiepunten, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Mede gelet op het tijdsverloop en de inhoud van het reclasseringsrapport van 6 april 2023 acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Na een ter terechtzitting van 7 juli 2023 gedane aanvulling wordt gevorderd een bedrag van € 1.466,91 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en in zijn geheel hoofdelijk dient te worden toegewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de te vorderen materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de gestelde geleden schade aan de personenauto, kleding, schoenen en kabelhaspel onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde facturen van het kinderzitje en de slijpmachine niet aantonen dat deze door de benadeelde partij zijn aangeschaft. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat van een causaal verband tussen de ten laste gelegde feiten en de gemaakte reiskosten ten behoeve van de bezoeken aan de fysiotherapeut niet is gebleken en die reiskosten derhalve niet voor toewijzing vatbaar zijn. Ten aanzien van de te vorderen immateriële schade heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 223,48 een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit en dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor die schade. Voornoemd bedrag bestaat uit schade aan de kleding en schoenen en de gemaakte reiskosten ten behoeve van de bezoeken aan de huisarts en het politiebureau. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade in zoverre hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De overige materiële schadeposten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, dan wel is niet gebleken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde geleden schade en de bewezen verklaarde strafbare feiten. Voor deze schadeposten zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank overweegt hiertoe dat de benadeelde partij is geconfronteerd met een explosie van geweld. Benadeelde is van de weg gereden en er is op hem ingeslagen, terwijl hij geen kant op kon. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 1.000,00. Daarbij is onder andere gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De rechtbank zal de vordering dit bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte(n) deze al hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.223,48(zegge: twaalfhonderddrieëntwintig euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 223,48 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 22 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. R. Depping en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juli 2023.
Mrs. H. van der Werff en H. Supèr zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.