ECLI:NL:RBNNE:2023:2964

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
18-154200-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met geweld en poging tot doodslag; veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van diefstal met geweld en poging tot doodslag, omdat het bewijs hiervoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs, alsook aan poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 26 januari 2022 en 19 september 2022, waarbij de verdachte betrokken was bij geweld tegen twee slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 35 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, toewijsbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 2.517,48 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/154200-22 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/069722-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Ten aanzien van parketnummer 18/154200-22:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 26 januari 2022, te Hoogersmilde en/of te Assen, en/of te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een goudblok (ter waarde van 65 euro) en/of een hoeveelheid geld (van in totaal ongeveer 330 euro), althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte:
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het lichaam van voornoemde[slachtoffer 1] heeft gericht en/of aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en/of (vervolgens) heeft geroepen en/of geschreeuwd ‘ik wil 10.000 euro’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
  • voornoemde [slachtoffer 1] heeft gedwongen mee te gaan naar een pinautomaat om eengeldbedrag te pinnen (van in totaal ongeveer 330,- euro);
2. hij op of omstreeks 14 maart 2022 te Groningen, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 27,64 gram MDMA en/of 2 tabletten MDMA, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op of omstreeks 14 maart 2022 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,73 gram 3-MMC en/of 4,57 gram hennep, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer 2]
  • heeft geduwd en/of geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] op de grond viel, en/of
  • terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd heeft getrapt/geschopten/of op het gezicht en/of het hoofd heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2]
  • heeft geduwd en/of geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] op de grond viel, en/of
  • terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd heeft getrapt/geschopten/of op het gezicht en/of het hoofd heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
  • te duwen en/of slaan, waardoor die [slachtoffer 2] op de grond viel,
  • terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd te trappen/schoppen en/ofop het gezicht en/of het hoofd te stampen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18/154200-22
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 ten laste gelegde feit omdat zij dit niet wettig en overtuigend te bewijzen acht.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18/154200-22
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft bekend dat hij een vuistslag heeft gegeven in het gezicht van aangever en hem daarna een ‘duw-trap’ heeft gegeven. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever tegen het hoofd/gezicht heeft geschopt, dan wel op zijn hoofd/gezicht heeft gestampt.
Ter terechtzitting zijn de moeder en vriendin van verdachte als getuigen gehoord en zij hebben beiden verklaard dat verdachte niet tegen het hoofd/gezicht van aangever heeft geschopt. Er is volgens de raadsman daarmee onvoldoende bewijs voor het schoppen tegen het hoofd/gezicht. Als de rechtbank het schoppen, dan wel stampen op/tegen het hoofd/gezicht wel bewezen acht, dan is er onvoldoende bekend over de richting en de kracht waarmee zou zijn geschopt. Daaruit kan niet de aanmerkelijke kans worden afgeleid dat door het handelen van verdachte de dood van aangever (primair) of zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) zou optreden, aldus de raadsman. Voor zover de rechtbank komt tot bewijs van het subsidiair ten laste gelegde, komt verdachte en beroep op (putatief) noodweer toe. Er vond een wederrechtelijke aanranding plaats die verdachte mocht proberen te beëindigen. Aangever komt immers boos op verdachte af en grijpt naar iets. Het handelen van verdachte was vervolgens proportioneel, verdachte deelde een enkele klap uit en hield aangever vervolgens op afstand met zijn voet.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/154200-22 feit 1 (diefstal met geweld)
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De verklaring van aangever wordt in zoverre ondersteund door andere bewijsmiddelen dat aangever geld heeft gepind en dat hij dit geld aan medeverdachte heeft gegeven. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben stellig ontkend dat zij geweld hebben gebruikt of daarmee hebben gedreigd om aangever te bewegen geld af te geven.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier meerdere opmerkelijke elementen bevat. Zo spreekt verdachte van een verhitte discussie tussen medeverdachte
[medeverdachte] en aangever en over het feit dat medeverdachte boos was op aangever vanwege geldzaken. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] een raampje bij de deur van aangever (verder) kapot geschopt net nadat hij de camera bij de woning van aangever had weggedraaid. Opmerkelijk is ook dat er Whatsapp-contact heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte waarin aangever zegt: “wat denk je nu nog dat wat je me na gisteren geflikt dat ik ga komen?”.
Hier staat tegenover dat op de beelden waarop te zien is dat aangever een bedrag pinde, niets te zien is dat wijst op dwang. Op de beelden is te zien dat alleen aangever uit de auto stapt en dat aangever alleen bij de pinautomaat staat. De rechtbank is van oordeel dat het scenario, zoals verdachte en medeverdachte dat schetsen ook past binnen de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. Het zou kunnen kloppen dat verdachte nog geld tegoed had van aangever en dat aangever zonder dat sprake is geweest van dwang door geweld dan wel door bedreiging met geweld dit geld aan medeverdachte heeft afgegeven. Ook de later gehoorde getuige [getuige] schept over dat deel van het strafrechtelijke verwijt dat aan verdachten wordt gemaakt geen duidelijkheid. Daarmee komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feiten 2 en 3 (aanwezig hebben van hard- en softdrugs)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat er hennep in de tassen zat die door de politie zijn aangetroffen. Dit is van mij. Ik heb wel eens MDMA op een feestje gehad, dus in de gripzakjes met beigekleurig poeder/kristallen dat is aangetroffen kan MDMA zitten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 15 maart2022, opgenomen op pagina 106 en verder van het dossier van politie Noord-Nederland met onderzoeksnummer NN3R022013 (Brazilië) d.d. 12 mei 2022, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] :
Op 14 maart 2022 trad ik binnen in de woning [adres] te Groningen. In de woning werd inbeslaggenomen:
Tupperware bakje, groene deksel 31 capsules en één tablet; Zakje met twee en halve tablet blauw; gripzakje beige poeder; boterhamzakje met zeven in boterhamzakjes verpakte witte bolletjes; Tupperware bakje met witte pilletjes; Zak gevuld met Pablo Poney packs; Boterhamzakje met zakjes witte poeder; Zak gevuld met gripzakjes; Gripzakje met beige poeder; Gripzakje met bruine poeder; Drie keer een plastic tas met daarin restproduct hennep.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 22 maart 2022,opgenomen op pagina 160 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] :
De te onderzoeken vermoedelijke verdovende middelen, proces-verbaalnummer: PL01002022023690, werden voorzien van een S(poor) I(dentificatie) N(ummer).
C. 6 dicht gebrande bolletjes van kleurloos plastic met in alle bolletjes gedroogde, groene plantendelen
Netto gewicht : 4,57 gram. Indicatieve testen: positief voor hennep.
Tevens herkende ik, verbalisant [naam 3] , de substantie aan zijn geur en uiterlijk als zijnde hennep. Met hennep wordt bedoeld elk deel plant van het geslacht Cannabis waaraan de hars niet is onttrokken.
4. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanJustitie en Veiligheid, politieregistratienummer: PL0100-2022023690, van 16 maart 2022, opgenomen op pagina 166 en verder van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. N. van Doorn, deskundige NFI, voor zover inhoudend als diens verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie
AAPP7497NL: gleuftablet, blauw, 1,14 gram. Conclusie: bevat MDMA.
5. Een deskundigenrapportafkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanJustitie en Veiligheid, politie registratienummer: PL0100-2022023690, van 16 maart 2022, opgenomen op pagina 167 en verder van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. N. van Doorn, deskundige NFI, voor zover inhoudend als diens verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie AAPP7364NL: poeder en brokjes, beige, 0,94 gram.
Conclusie: bevat MDMA.
6. Een deskundigenrapportafkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanJustitie en Veiligheid, politie registratienummer: PL0100-2022023690, van 16 maart 2022, opgenomen op pagina 168 en verder van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. N. van Doorn, deskundige NFI, voor zover inhoudend als diens verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie AAPP7363NL: tablet, grijs, uit 1,72 gram. Conclusie: bevat MDMA.
7. Een deskundigenrapportafkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanJustitie en Veiligheid, politie registratienummer: PL0100-2022023690, van 17 maart 2022, opgenomen op pagina 169 en verder van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, deskundige NFI, voor zover inhoudend als diens verklaring:
Onderzoeksmateriaal en conclusie
AAPP7366NL: poeder en brokjes, lichtbruin, 23,84 gram. Conclusie: bevat MDMA.
Conclusie van de rechtbank
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 27,64 gram MDMA en 4,57 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 3,73 gram 3-MMC kan niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het inbeslaggenomen goed is niet onderzocht en door verdachte kon niet uit eigen wetenschap worden verklaard dat het hier om 3-MMC gaat.
Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 juli 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb aangever op 19 september 2022 in Groningen een vuistslag gegeven in zijn gezicht.
Hierdoor viel hij op de grond. Ik heb hem daarna ook een ‘(duw)trap’ gegeven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2022,opgenomen op pagina 16 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022247969 d.d. 6 oktober 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op maandagavond 19 september 2022 liep ik omstreeks 20.30 uur vanaf de [adres] naar de [adres] te Groningen. Voordat ik het in de gaten had duwde de man mij onverwacht omver en viel ik op de grond
.Toen ik op de grond lag zag en voelde ik dat de man mij met zijn voet tegen mijn gezicht trapte
.Hij raakte mij vol op mijn gezicht
.Dat deed erg zeer.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor aangeverd d.d. 21 september 2022, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb in ieder geval 1 vuistslag in mijn gezicht gekregen, mogelijk waren het er meer. Ik zag hem ook niet aankomen. Ik ben toen op de grond gevallen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september2022, opgenomen op pagina 26 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
V: Jij bent getuige geweest van een mishandeling op 19 september 2022. Kan jij ons vertellen wat je hebt gezien?
A: Ik stond op straat, voor [adres] . Ik zag dat een onbekende man, de dader, een andere jongen op de grond duwde
.Ik zag dat de dader hem met twee handen duwde en dat de jongen daardoor viel. En vervolgens met zijn voet stampte op zijn hoofd. Hij lag dus op de grond na de duw en ik zag dat de dader met zijn voet op het gezicht van de jongen stampte. Ik zag dat de dader met zijn voet het gezicht van de jongen raakte
.Ik zag dat de dader dit tot tweemaal deed. Echt met de onderkant van zijn voet. Hij maakte echt een stampende beweging.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september2022, opgenomen op pagina 29 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 6] :
Ik zag dat een jongen een duw kreeg en op de grond viel en hierna finaal in zijn gezicht geschopt werd. Dit schoppen gebeurde twee tot drie keer.
6. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van de spoedeisende hulp van het Martini Ziekenhuis teGroningen van 19 september 2022, betreffende de medische situatie van [slachtoffer 2] , opgenomen op pagina 13 en verder van voornoemd dossier, opgesteld en ondertekend door K. van der Heide, SEH-arts:
Betreft De heer [slachtoffer 2]
Reden van komst: Mishandeling op straat
Conclusie
  • Neusfractuur
  • Licht traumatisch hersenletsel
  • Dentaal letsel
  • Contusie aangezicht links
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Betrouwbaarheid en redengevende feiten en omstandigheden
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van aangever op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaringen van voornoemde onafhankelijke getuigen en het letsel dat is geconstateerd. De rechtbank acht de verklaring van aangever daarom betrouwbaar en weegt deze mee in het bewijs.
Op basis van de voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende redengevende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft aangever geslagen en geduwd, waardoor hij op de grond viel. Hierna heeft verdachte met de onderkant van zijn voet op het gezicht van aangever gestampt, dan wel geschopt, waarbij verdachte hem vol in het gezicht heeft geraakt. Dit gebeurde meerdere keren. Bij aangever is ten gevolge hiervan een neusfractuur, licht traumatisch hersenletsel, een afgebroken hoektand en een kneuzing van het gezicht ontstaan.
Poging tot doodslag (primair)
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de voornoemde redengevende feiten en omstandigheden onvoldoende kan worden afgeleid dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de dood van aangever zou intreden door het handelen van verdachte. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling (subsidiair)
Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat er zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam dat door hevig geweld ernstig letsel kan ondervinden. Nu verdachte aangever na een vuistslag in het gezicht op de grond heeft geduwd en hem, toen hij in kwetsbare toestand op de grond lag, meermalen met zijn voet vol in het gezicht heeft geraakt, bestond de aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou optreden. Door aldus te handelen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte heeft aldus het voorwaardelijk opzet gehad op voornoemd gevolg. Dat dit gevolg niet is ingetreden is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het door de raadsman naar voren gebrachte beroep op (putatief) noodweer, zal de rechtbank bij de vraag of de verdachte strafbaar is, behandelen.

Bewezenverklaring

Ten aanzien van parketnummer 18/154200-22
De rechtbank acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. hij op 14 maart 2022 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 27,64 gram MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op 14 maart 2022 te Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,57 gram hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 september 2022 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2]
  • heeft geduwd en geslagen, waardoor die [slachtoffer 2] op de grond viel, en
  • terwijl hij op de grond lag, meermalen tegen het gezicht en/of het hoofd heeft getrapt/geschopten/of op het gezicht en/of het hoofd heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van parketnummer 18/154200-22

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
3. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23

1. subsidiair poging tot zware mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een beroep toekomt op noodweer dan wel putatief noodweer. Verdachte heeft hiertoe gesteld dat aangever op hem afkwam, zich breed maakte en met zijn hand in de richting van zijn jas dan wel broeksband ging. Daardoor ontstond bij hem de vrees dat aangever een wapen wilde pakken. Hierop heeft verdachte aangever een vuistslag in het gezicht gegeven en is aangever ten val gekomen. Verdachte heeft geen wapen gezien, ook niet toen aangever op de grond lag. De door de politie en ter zitting gehoorde getuigen hebben evenmin bij aangever een wapen gezien. Dat aangever een wapen bij zich heeft gedragen, acht de rechtbank daarmee onaannemelijk.
Zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van het bewijs volgt de rechtbank verdachte niet in zijn verhaal dat hij aangever op afstand wilde houden met een zogenoemde duwtrap. De rechtbank komt tot de vaststelling dat verdachte aangever, terwijl deze op de grond lag, meermalen met de voet in het gezicht heeft getrapt.
Daar waar verdachte stelt dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de door hem gegeven vuistslag noodzakelijk en geboden was, volgt de rechtbank verdachte niet. Ook wanneer verdachte gevolgd zou worden in zijn lezing van de feiten voorafgaand aan de vuistslag, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Immers, verdachte heeft enkel vrees gehad voor een dergelijke aanranding en deze enkele vrees kan geen rechtvaardiging vormen voor het handelen van verdachte.
Het meermalen trappen tegen het hoofd terwijl aangever op de grond lag, is niet anders te duiden dan als een aanval van verdachte op aangever en kan daarmee op geen enkele wijze leiden tot de conclusie dat sprake was van een noodweersituatie of een verschoonbare dwaling hieromtrent. De verweren van verdachte worden verworpen.
De verdachte is derhalve strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/154200-22 onder 2 ten laste gelegde en ter zake van het onder parketnummer 18/069722-23 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Ter zake van parketnummer 18/154200-22 onder feit 3, betreffende een overtreding, heeft de officier van justitie gevorderd dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd, gelet op de geringe hoeveelheid softdrugs dat is aangetroffen bij verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mede gelet op de bepleite vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de rapportage van Leger des Heils van 22 september 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 juni 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft slachtoffer geslagen en hem nadat hij deze ten val was gekomen, meermalen vol in het gezicht getrapt. Door het handelen van verdachte is er bij slachtoffer lichamelijk letsel opgetreden, bestaande uit een breuk in zijn neus, licht traumatisch hersenletsel, een afgebroken hoektand en een kneuzing in het gezicht. Blijkens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding ondervindt aangever tot op heden nog hinder van het letsel dat is ontstaan door het handelen van verdachte. Dat er geen ernstig lichamelijk letsel is opgetreden, is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte hard- en softdrugs in bezit gehad. Zowel hard- als softdrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden tot vele vormen van criminaliteit.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur, ter voorkoming dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan strafbare feiten. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren opleggen.
Ten aanzien van de overtreding, onder 3 bewezen verklaard, zal de rechtbank geen straf of maatregel opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 17,28 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering vatbaar is voor toewijzing.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het te laat indienen van de vordering. Volgens de raadsman is het late indienen van de vordering in strijd met de goede procesorde.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij toewijzing van de vordering het immateriële deel te matigen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de stukken van de kaakchirurg blijkt dat er geen breuken zichtbaar waren. De vordering is bovendien onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft zich vóór aanvang van de terechtzitting door middel van een voegingsformulier (artikel 51g lid 1 van het Wetboek van Strafvordering) in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Uit genoemd artikel vloeit voort dat dit indieningstijdstip tijdig is. De rechtbank verwerpt daarom het beroep van de raadsman dat de benadeelde partij nietontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het te laat indienen van de vordering.
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting verder van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij heeft de schade gespecificeerd en onderbouwd met een aantal bijlagen. Het gaat om een beperkte post van € 17,28 aan materiële schade die met foto's en een factuur is onderbouwd. Daarnaast gaat het om een post aan immateriële schade die met een verwijzing naar jurisprudentie is onderbouwd. De terechtzitting is tweemaal onderbroken om de raadsman (alsnog) in de gelegenheid te stellen om van die jurisprudentie kennis te nemen, zodat hij, nog daargelaten dat er geen sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding, voldoende tijd heeft gehad om van de jurisprudentie kennis te nemen en tegen de schadevordering verweer te kunnen voeren, hetgeen de raadsman vervolgens ook heeft gedaan
De rechtbank is inhoudelijk van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/069722-23 bewezenverklaarde.
De vordering is dan ook gegrond en zal worden toegewezen. De hoogte van de gevorderde materiële schade van € 17,28 blijkt uit de meegezonden factuur. Bij de benadeelde partij is lichamelijk letsel geconstateerd, zodat op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW aanspraak gemaakt kan worden op immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval. De hoogte van de immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op € 2.500,00.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 2.517,48, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 62, 60a en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/069722-23 primair en parketnummer 18/154200-22 onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/069722-23 subsidiair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/154200-22 onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ter zake van parketnummer 18/069722-23 subsidiair en van parketnummer 18/154200-22 feit 2 tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 30 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt datter zake van parketnummer 18/154200-22, feit 3
geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Ten aanzien van parketnummer 18/069722-23
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.517,48(zegge: tweeduizend vijfhonderdzeventien euro en achtenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 17,48 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, mr. J. Faber en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.