ECLI:NL:RBNNE:2023:2918

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
18-000482-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van voorhanden hebben van vuurwapens en munitie

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. De zaak kwam ter terechtzitting op 4 juli 2023, waar de verdachte, geboren in 1986, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. E. Mulder. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers. De tenlastelegging omvatte drie punten, waaronder het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III en munitie van categorie III, gepleegd op of omstreeks 20 december 2022 te Coevorden.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte. De raadsvrouw stelde dat de rechter-commissaris geen schriftelijke machtiging had afgegeven voor de doorzoeking, wat volgens haar een schending van artikel 359a Sv inhield. De officier van justitie betwistte dit en voerde aan dat er wel degelijk een dringende noodzakelijkheid was voor de doorzoeking, gezien de omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van professioneel vuurwerk.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in haar woning. Zowel de officier van justitie als de verdediging concludeerden dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat niet bewezen kon worden dat zij de wapens of munitie voorhanden had gehad. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer op 18 juli 2023.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/000482-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Mulder, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 20 december 2022 te Coevorden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- revolver (kaliber .22 LR) - gasrevolver (kaliber 6 mm)
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
zij op of omstreeks 20 december 2022 te Coevorden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 3, te weten een kogelgeweer (kaliber .22 LR) zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd, voorhanden heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 20 december 2022 te Coevorden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
  • 16 stuks kogelpatroon (type Fiocchi van het kaliber .40 S&W),
  • 25 stuks kogelpatroon (type Remmington Target van het kaliber .22 LR),
  • 8 stuks kogelpatroon (type Remington Lead Round Nose van het kaliber .22 LR) en
  • 100 stuks knalpatroon (type Umarex Knal van het kaliber .22 Long) voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank bespreekt eerst het door de verdediging gevoerde artikel 359a Sv-verweer, alvorens over te gaan tot de beoordeling van het bewijs.
359a Sv-verweer
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting allereerst een zogenoemd artikel 359a Sv-verweer gevoerd met betrekking tot de doorzoeking. In dat kader heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de rechter-commissaris telefonisch de doorzoeking heeft geopend en dat zij (de raadsvrouw) dit aldus leest dat er sprake was van een mondelinge machtiging. Evenwel is, achteraf, niet een schriftelijke, met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris opgesteld. Dit is een eerste onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, aldus de raadsvrouw.
Daar komt in de visie van de raadsvrouw nog een ander, tweede, onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidende onderzoek bij, te weten dat niet is kunnen blijken dat er een “dringende noodzakelijkheid” als bedoeld in artikel 97 Sv bestond die maakte dat het optreden van, in dit geval, de officier van justitie niet kon worden afgewacht. Het ene vormverzuim versterkt de ernst van het andere vormverzuim. Nu het op twee punten fout is gegaan, is de raadsvrouw van mening dat hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen, van het bewijs dient te worden uitgesloten, dan wel dat strafvermindering dient te volgen.
Standpunt van de officier van justitie
In reactie op het betoog van de raadsvrouw heeft de officier van justitie ter terechtzitting een schriftelijke vordering doorzoeking ter inbeslagneming van de officier van justitie overgelegd, gedateerd 22 december 2022, welk document dient ter bevestiging van de mondelinge vordering van 20 december 2022. Voorts heeft de officier van justitie ter terechtzitting een schriftelijke beslissing, gedateerd 27 december 2022, van de rechter-commissaris op een vordering doorzoeking ter inbeslagneming overgelegd. Blijkens deze documenten heeft de rechter-commissaris de mondelinge toewijzing van de vordering nadien schriftelijk bevestigd. Daarmee is volgens de officier van justitie in ieder geval het eerste door de raadsvrouw benoemde vormverzuim hersteld.
Wat betreft het tweede vormverzuim heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er kennelijk een dringende reden is geweest die heeft gemaakt dat het optreden van de officier van justitie niet kon worden afgewacht. Dat de precieze reden daarvoor op dit moment niet duidelijk is, maakt niet dat hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Reactie in tweede termijn van de raadsvrouw
Desgevraagd heeft de raadsvrouw in tweede termijn aangegeven dat zij, gelet op de door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde stukken, haar betoog omtrent het “eerste onherstelbare vormverzuim” niet handhaaft.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover uit de overgelegde documenten al onvoldoende zou blijken dat er een “dringende noodzakelijkheid” bestond die maakte dat het optreden van de officier van justitie niet kon worden afgewacht, overweegt de rechtbank dat zij hieraan geen rechtsgevolg verbindt, gelet op de omstandigheden waaronder het gestelde verzuim zou zijn begaan. Daarbij heeft de rechtbank gelet op (de melding van) de aanwezigheid/opslag van professioneel vuurwerk op het adres van verdachte en de daarmee gepaard gaande gevaarzetting.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer dat sprake moet zijn van bewijsuitsluiting onderscheidenlijk strafvermindering als gevolg van enig vormverzuim.
Beoordeling bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van het feit dat de ten laste gelegde vuurwapens en munitie zich in haar huis bevonden. Ook voor het medeplegen biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het ‘voorhanden hebben’ vereist volgens de Hoge Raad dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. In het dossier is geen ondersteuning te vinden voor het oordeel dat verdachte zich hiervan bewust was. Ook wat betreft het medeplegen zijn er in het dossier geen aanwijzingen die duiden op enige vorm van samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte (haar partner).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte zich bewust was van het feit dat de ten laste gelegde vuurwapens en munitie zich in haar huis bevonden. Derhalve is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de wapens of munitie, in verniging dan wel alleen, voorhanden heeft gehad.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. H.R. Eising en mr. H. Hanssen, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.