Vannacht rond 02:00 uur was ik in [bedrijf] in Meppel. [slachtoffer 1] was even naar de bar gegaan om drinken te halen. Even later kwam ze terug en ze vertelde dat ze was aangerand door een jongen bij de bar. [slachtoffer 1] moest huilen en was overstuur. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 2] naar die jongen toeliep die [slachtoffer 1] had aangerand. Ik zag dat [slachtoffer 2] tegenover hem stond. Ik keek die jongen op zijn rug. Ik zag op een gegeven moment dat die jongen de top van [slachtoffer 2] naar beneden trok. Ze stond daardoor in het café in haar blote tieten.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen
Bij de beoordeling van het bewijs, stelt de rechtbank voorop dat het in zedenzaken regelmatig voorkomt dat verklaringen van een aangever en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Als de verdachte ontkent, zoals in de onderhavige zaak, zijn de verklaringen van de aangever vaak het enige directe wettig bewijsmiddel. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van
Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van het slachtoffer.
Dit betekent dat, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit waarvan geen directe getuigen van het ten laste gelegde zijn, de rechtbank niet alleen moet bepalen of de aangifte betrouwbaar is, maar ook moet beoordelen of voor de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan de aangeefster. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het ten laste gelegde.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] betrouwbaar acht. Aangeefster verklaart immers consistent, authentiek en gedetailleerd. Voorts wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij horen namelijk direct na het incident van aangeefster [slachtoffer 1] wat er is gebeurd en zien dat aangeefster erg overstuur is. Ook de aangifte van [slachtoffer 2] ondersteunt de aangifte van [slachtoffer 1] , nu hieruit volgt dat [slachtoffer 1] heeft verteld wat er is gebeurd en de man die haar zou hebben betast heeft aangewezen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] en dat er dus wettig bewijs is als bedoeld in artikel 342 Sv.
De volgende vraag die de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit naar aanleiding van het betoog van de raadsman moet beantwoorden is of de rechtbank ook de overtuiging heeft dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank overweegt, mede gelet op de korte periode tussen het opnemen van de aangiftes en het horen van de getuigen, dat het dossier geen enkele aanleiding bevat om aan te nemen dat de aangeefsters en de getuigen elkaars verklaring zouden hebben beïnvloed of dat, voor zover hun verklaring berust op eigen waarnemingen, dit geen eigen waarnemingen zouden betreffen. Het enkele feit dat aangeefster [slachtoffer 1] haar verklaring meermaals heeft moeten afleggen terwijl de verklaring slechts eenmaal is uitgewerkt, in samenhang met het niet auditief of audiovisueel opnemen van de afgelegde verklaringen, maakt niet dat reeds daarom moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de verklaringen betrouwbaar acht en dat de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Betasten
Het standpunt van de raadsman dat van het onder 1 ten laste gelegde betasten van de vagina geen sprake kan zijn nu er geen sprake was van rechtstreeks contact met de huid, wordt door de rechtbank verworpen. Naar algemeen spraakgebruik valt ook het voelend aanraken over de kleding te kwalificeren als betasten. Hierbij merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging expliciet is opgenomen dat dit betasten over de kleding plaatsvond, zodat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan welke gedraging verdachte verweten wordt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] in haar vagina heeft geknepen en haar vagina heeft betast, en dat hij aangeefster [slachtoffer 2] zo strak heeft omhelsd dat zij zich beklemd voelde, haar borsten heeft ontbloot en haar hand heeft gekust. De rechtbank acht het geven van een kus op de hand van aangeefster [slachtoffer 2] , gelet op de eerdere handelingen van verdachte, eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Ontuchtige handelingen
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of voornoemde gedragingen een ontuchtig karakter hebben. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaalethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezenverklaarde handelingen, te weten het knijpen in de vagina en het betasten van de vagina (feit 1) en het beklemmend omhelzen, ontbloten van borsten en kussen van de hand (feit 2) in onderlinge samenhang bezien gedragingen van seksuele aard. De gedragingen kunnen, mede gelet op hun aard en de korte tijdsspanne waarbinnen de gedragingen zijn begaan, vanuit seksueel oogpunt geenszins als neutraal worden beschouwd. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van de verdachte in strijd is met een sociaalethische norm. Maatschappelijk gezien wordt niet aanvaard dat iemand ongevraagd, plotseling en op een openbare plek, de gedragingen zoals bewezenverklaard pleegt. Dat verdachte de borsten van aangeefster [slachtoffer 2] heeft ontbloot uit boosheid, zoals betoogd door de raadsman, blijkt overigens geenszins uit het dossier. De rechtbank stelt dan ook vast dat de handelingen van verdachte als ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Sr zijn aan te merken.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de genoemde bewijsmiddelen, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door hen te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen op de wijze zoals bewezen verklaard.