ECLI:NL:RBNNE:2023:2890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
C/18/211595 / HA ZA 22-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over legitieme porties tussen zussen in nalatenschap van ouders

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee zussen over hun legitieme porties in de nalatenschappen van hun ouders. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure die op tegenspraak is gevoerd. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.W. Elzinga-Snoek, vorderde een verklaring voor recht dat haar legitieme portie in de nalatenschap van haar moeder € 43.572,62 bedraagt, en dat de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. L.H. Haarsma, verplicht is om dit bedrag te betalen. De rechtbank oordeelde dat de legitieme portie van de eiseres in de nalatenschap van haar moeder inderdaad dit bedrag bedraagt en dat de gedaagde moet meewerken aan de vrijgave van een bedrag van € 124.908,53 dat in depot staat bij notaris B. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van de vader al finaal is afgewikkeld, waardoor er geen ruimte meer is voor eventuele afschrijvingen of geldopnames bij leven van de vader. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagde in reconventie afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk waren. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/211595 / HA ZA 22-25
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek te Groningen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 22 februari 2023;
- de akte uitlating tevens overlegging productie van [eiseres] ;
- de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de dochters van [vader] en [moeder] (hierna te noemen: vader en moeder). Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Aan hun relatie/samenleving is op of omstreeks 13 januari 2016 een einde gekomen. Tot een echtscheiding is het echter niet gekomen.
2.2.
Vader is op [datum] 2017 overleden. Hij heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Hierbij heeft hij [eiseres] tot zijn enig erfgenaam benoemd, moeder en [gedaagde] uitgesloten van erfopvolging, de wettelijke verdeling buiten toepassing verklaard en [eiseres] tot executeur benoemd. [eiseres] heeft de nalatenschap aanvaard. [eiseres] heeft voorts haar benoeming tot executeur aanvaard, maar tegelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om iemand in haar plaats te stellen. [notaris C] (hierna te noemen: [notaris C] ), heeft zich hiertoe bereid verklaard.
2.3.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie in de nalatenschap van vader. Hierover is tussen [notaris C] en de toenmalige raadsvrouw van [gedaagde] gecorrespondeerd. Bij e-mail van 24 juni 2020 heeft [notaris C] het volgende geschreven: “
Volgens de boedelbeschrijving die ik heb opgesteld bedraagt de legitieme € 16.439,02. In de onderhandelingen tussen u en mr. Elzinga is destijds bij wijze van compromis akkoord gegaan met uw voorstel om de legitimaire massa vast te stellen op € 114,250,00. De legitieme komt dan op € 19.401,00. De erfgename is bereid dit voorstel te handhaven, maar ook uitsluitend als compromis ten einde deze kwestie af te kunnen ronden.” Bij e-mail van 30 juni 2020 heeft de raadsvrouw van [gedaagde] in antwoord hierop geschreven: “
Cliënte is akkoord met de betaling van haar legitieme deel ad € 19.401,00 op rekeningnummer (…) zodra mogelijk en uiterlijk binnen 14 dagen na heden.” Het bedrag van € 19.401,00 is op of omstreeks 2 juli 2020 aan [gedaagde] voldaan.
2.4.
Moeder is op 18 mei 2021 overleden. Zij heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt. Hierin heeft zij [gedaagde] tot haar enig erfgenaam benoemd. [gedaagde] heeft de nalatenschap aanvaard.
2.5.
[eiseres] heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie in de nalatenschap van moeder. Over de omvang ervan zijn partijen het niet eens geworden.
2.6.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort onder meer een appartement aan de [adres] (hierna te noemen: het appartement). Het appartement is verkocht voor € 370.000,00 en op 15 december 2021 geleverd aan een derde. De hierbij gerealiseerde overwaarde van € 253.817,06 is in depot gezet bij [notaris B] . Inmiddels is hiervan € 2.000,00 aan [eiseres] uitgekeerd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert - na wijziging van eis - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van moeder € 43.572,62 bedraagt;
II. [gedaagde] te veroordelen over te gaan tot betaling van het bedrag van € 43.572,62 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [gedaagde] te veroordelen om medewerking te verlenen aan vrijgave van het bedrag van € 124.908,53 dat in depot staat bij [notaris B] , binnen vijf werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis, bij gebreke waarvan dat vonnis voor de medewerking van [gedaagde] in de plaats zal treden en aldus dat het vonnis vervangende toestemming/medewerking omvat zodat het notariskantoor over kan gaan tot overboeking aan [eiseres] van het bedrag van € 124.908,53;
IV. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
IV. te verklaren voor recht dat [eiseres] pro se toerekenbaar tekort geschoten is in het beheer van de rekeningen van vader met rekeningnummer [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] tijdens diens ziekte;
V. te verklaren voor recht dat [eiseres] pro se onrechtmatig heeft gehandeld tijdens de periode dat zij het beheer voerde over de rekeningen van vader met rekeningnummer [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] door zonder toestemming gelden van die rekeningen aan zichzelf toe te eigenen dan wel deze gelden ten gunste van zichzelf uit te geven en/of te besteden;
VI. te verklaren voor recht dat [eiseres] in haar hoedanigheid van executeur toerekenbaar tekortgeschoten is in haar goede zorg in de afwikkeling van de nalatenschap van vader;
VII. te verklaren voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade ten gevolge van het toerekenbare tekortschieten in het beheer van de rekeningen van vader tijdens diens ziekte, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat;
VIII. te verklaren voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [eiseres] tijdens de periode dat zij het beheer voerde over de financiën van vader en over diens rekeningen tijdens de ziekte van vader, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat;
IX. te verklaren voor recht dat [eiseres] in haar hoedanigheid van executeur aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten in de goede zorg die zij als executeur bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader had moeten betrachten, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat;
X. [eiseres] pro se te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag groot € 22.000,00 althans tot betaling aan [gedaagde] van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
XI. [eiseres] pro se te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag groot € 8.000,00, althans tot betaling aan [gedaagde] van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
XII. [eiseres] pro se te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag groot € 5.767,20;
XIII. [eiseres] pro se te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen aan [gedaagde] ter zake van de herkomst en bestemming van de bij- en afschrijvingen op de rekeningen van vader met de nummers [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] gedurende de periode dat de rekeningen zijn geopend tot 3 maanden na het overlijden van vader, binnen 8 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiseres] nalatig is na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan de inhoud van dat vonnis te voldoen;
XIV. [eiseres] in haar hoedanigheid van executeur of pro se te veroordelen een deugdelijke boedelbeschrijving te overleggen, door haar opgemaakt of door [notaris C] , aan [gedaagde] ter zake van de nalatenschap van vader binnen acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiseres] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalatig is aan dat vonnis te voldoen;
XV. [eiseres] in haar hoedanigheid van executeur of pro se te veroordelen alle benodigde inlichtingen over de nalatenschap van vader te verstrekken aan [gedaagde] , zoals bepaald in het testament door vader, binnen acht dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat [eiseres] nalatig is aan de inhoud van het vonnis te voldoen;
XVI. [eiseres] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
3.5.
[eiseres] voert verweer. [eiseres] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De procedure in conventie heeft betrekking op de nalatenschap van moeder. [gedaagde] heeft in die nalatenschap de positie van (enig) erfgenaam en [eiseres] die van legitimaris/nieterfgenaam.
4.2.
De in de dagvaarding ingestelde eis had betrekking op het verkrijgen van inzage en afschrift van bescheiden die [eiseres] voor de berekening van haar legitieme portie in deze nalatenschap behoeft. [gedaagde] heeft zich daar aanvankelijk tegen verweerd met een beroep op opschorting. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagde] verklaard: “
wil graag de eerste stap zetten tot een oplossing. Alle stukken die [eiseres] vordert, zal ik aan haar verstrekken. De notaris heeft deze stukken gereed. Mocht er onverhoopt iets missen, dan zal dit onverwijld aan [eiseres] worden verstrekt. Het beroep op opschorting laat ik daarmee varen.”De zaak is vervolgens enige tijd aangehouden. Uit de nadien door partijen ingediende processtukken volgt dat [gedaagde] meerdere bescheiden aan [eiseres] heeft afgegeven. Aan de hand van die bescheiden heeft [eiseres] vervolgens de omvang van haar legitieme portie berekend en haar eis aangepast. De initiële stellingen en verweren van partijen zijn daarom niet meer ter zake doende.
4.3.
[gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding deze buiten beschouwing te laten, zodat recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
4.4.
De legitieme portie van [eiseres] moet op grond van artikel 4:65 BW worden berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
4.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het 1/2e aandeel in het appartement, drie bankrekeningen en een vordering van moeder op [gedaagde] tot de goederen van de nalatenschap behoren. Ook zijn zij het erover eens dat de schulden bestaan uit de hypotheekschuld, overige schulden en uitvaartkosten. Alleen in geschil is de omvang van de vordering van moeder op [gedaagde] enerzijds en de in aanmerking te nemen giften anderzijds.
4.6.
De rechtbank zal niet het in de aangifte erfbelasting genoemde bedrag van € 24.786,00 ter zake van de legitieme portie overnemen, zoals [gedaagde] voorstaat. Die aangifte heeft notaris [notaris A] (hierna te noemen: [notaris A] ) namens [gedaagde] ingediend en kan volgens haar als leidend worden gezien. Hierin kan zij om de volgende twee redenen niet gevolgd worden.
4.7.
Om te beginnen heeft [notaris A] in een brief van 4 november 2022 het volgende aan [gedaagde] geschreven:
Uw moeder had nog een vordering op u, in verband met de door u van haar rekening overgeboekte gelden. De omvang van dit bedrag is met uw echtgenoot afgestemd.
Uit deze e-mail volgt niet dat de notaris “aan de hand van de door [gedaagde] aan hem verstrekte bescheiden alles gedegen [heeft] onderzocht”, zoals [gedaagde] stelt. Integendeel, er staat met zoveel woorden dat de notaris voor de omvang van de vordering van moeder op [gedaagde] is uitgegaan van informatie afkomstig van de echtgenoot van [gedaagde] . Omdat [gedaagde] heeft nagelaten te specificeren welke bescheiden/informatie zij aan [notaris A] heeft gegeven, kan niet vastgesteld worden dat (ook) iets anders aan zijn berekening van het verschuldigde bedrag ten grondslag kan hebben gelegen.
4.8.
Verder heeft [notaris A] in voormelde brief het volgende aan [gedaagde] geschreven:
In mijn mail van 21 juni 2022 aan u, heb ik met betrekking tot de in de aangifte erfbelasting opgenomen berekening van de legitieme portie van uw zuster reeds aangegeven dat het bedrag waar uw zuster aanspraak op zal maken, in de praktijk hoger zal uitvallwn dan in de aangifte erfbelasting is opgenomen.
Zoals in die mail aangegeven, heeft dit te maken met het feit dat in de aangifte erfbelasting als waarde van de woning de WOZ-waarde mag worden aangehouden.
Ik heb daarbij aangegeven dat voor de berekening van de daadwerkelijke omvang van de legitieme portie de verkoopwaarde van de woning van belang zal zijn. Dit betekent dat het bedrag waar uw zuster aanspraak op zal maken in de praktijk hoger zal uitvallen dan hetgeen in de aangifte is opgenomen.
Uit deze e-mail volgt dat de notaris [gedaagde] er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat zijn (fiscale) berekening van de legitieme portie niet opgaat voor de civielrechtelijke aanspraak van [eiseres] in verband met de door hem gehanteerde (WOZ-)waarde van het appartement.
4.9.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de hand van het gevoerde partijdebat zelf de omvang van de legitimaire aanspraak van [eiseres] vaststellen.
4.10.
Volgens [eiseres] bedroeg de vordering van moeder op [gedaagde] aanvankelijk € 35.200,00. Hiertoe verwijst zij naar diverse afschrijvingen in de periode van 29 oktober 2018 tot en met 17 mei 2021, die haar uit de overgelegde bankafschriften zijn gebleken. Hierop is in de periode van 23 augustus 2019 tot en met 2 februari 2021 in totaal € 1.450,00 afgelost, zodat het restant van de vordering € 33.750,00 bedraagt.
4.11.
[gedaagde] brengt hiertegen in dat sprake is van een misvatting, zonder echter uit te leggen waarom. Uit de eerder genoemde brief van [notaris A] van 4 november 2022 volgt dat de vordering van moeder te maken heeft met door [gedaagde] van moeders rekening overgeboekte gelden. [gedaagde] heeft niet voldoende weersproken dat de door [eiseres] aangewezen afschrijvingen tot die vordering hebben geleid. Zo heeft [gedaagde] bijvoorbeeld niet gesteld welke (andere) titel aan die afschrijvingen ten grondslag hebben gelegen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de door [eiseres] aangewezen afschrijvingen en aflossingen.
4.12.
Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat van de door [eiseres] aangewezen afschrijvingen een bedrag van € 6.000,00 betrekking zou hebben op schenkingen van moeder aan haar kleinkinderen (3 × € 2.000,00). Uit de omschrijving kan niet worden opgemaakt dat die naar de bankrekening van [gedaagde] overgemaakte bedragen ten titel van schenking aan kleinkinderen zijn gedaan. Verder heeft [gedaagde] haar standpunt niet nader met feiten en omstandigheden onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook aan het standpunt van [gedaagde] voorbij en stelt vast dat tot de nalatenschap een vordering van moeder op [gedaagde] behoort, die thans nog € 33.750,00 groot is.
4.13.
De afschrijving op 8 juni 2018 met als omschrijving “
zo [maar] een cadeautje” zal de rechtbank, met [eiseres] , als een gift aanmerken. De omschrijving spreekt immers boekdelen en [gedaagde] heeft haar betwisting verder geen handen en voeten gegeven.
4.14.
Mocht [gedaagde] bedoeld hebben te stellen dat het volgens haar ontbrekende saldo van € 22.000,00 op de bankrekeningen van vader moet worden bijgeteld als gift aan [eiseres] , gaat de rechtbank daaraan voorbij. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] als gevolg van vrijgevigheid van
moedereen dergelijk bedrag zou hebben ontvangen, nog daargelaten dat [eiseres] dit gemotiveerd heeft betwist.
4.15.
Voor het overige heeft [gedaagde] de door [eiseres] gemaakte berekening van de legitieme portie niet weersproken. De rechtbank stelt dan ook vast dat de nalatenschap van moeder bestaat uit:
Bezittingen
1/2e aandeel appartement (na aflossing hypotheek) € 126.908,53
Banktegoeden:
  • [bankrekeningnummer] 32 € 2.702,00
  • [bankrekeningnummer] 18 € 11.026,00
  • [bankrekeningnummer] 35 € 2,00
Vordering op [gedaagde] € 33.750,00
Schulden
Andere schulden € 1.424,00 ‒
Uitvaartkosten € 674,00 ‒
Giften
Gift aan [gedaagde]
€ 2.000,00
Totaal € 174.290,53
4.16.
De legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van moeder bedraagt derhalve (1/2 × 1/2 × € 174.290,53 =) € 43.572,63. [gedaagde] dient als enig erfgenaam van moeder deze schuld van de nalatenschap te voldoen. Het onder I en II gevorderde is in zoverre toewijsbaar. De gevorderde rente zal echter worden afgewezen, omdat deze rente op grond van artikel 4:84 BW op nihil moet worden gesteld.
4.17.
Tussen partijen staat voorts niet ter discussie dat [eiseres] recht heeft op een bedrag van € 124.908,53 van het in depot gestorte bedrag bij [notaris B] . Het onder III gevorderde is dan ook toewijsbaar. De stelling van [gedaagde] dat haar medewerking aan de vrijgave buiten twijfel staat, wordt gelogenstraft door het feit dat na de mondelinge behandeling (ondanks verzoeken en sommaties daartoe van [eiseres] ) het depot nog steeds niet is vrijgegeven. De betreffende vordering zal dan ook worden toegewezen.
in reconventie
4.18.
De procedure in reconventie heeft betrekking op de nalatenschap van vader. [eiseres] heeft in die nalatenschap de positie van (enig) erfgenaam en [gedaagde] die van legitimaris/nieterfgenaam.
4.19.
In het tussenvonnis van 4 mei 2023 heeft de rechtbank ambtshalve de vraag opgeworpen in hoeverre [gedaagde] vorderingen tegen [eiseres] in hoedanigheid van executeur heeft kunnen instellen. De rechtbank kiest ervoor in het midden te laten of artikel 136 Rv daaraan in de weg staat. Uit de vaststaande feiten volgt namelijk dat [eiseres] bij het aanvaarden van haar executeursbenoeming direct gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een ander ( [notaris C] ) in haar plaats te stellen. Feitelijk heeft zij dus nooit als executeur gefungeerd en daarom valt haar ter zake van de taakuitoefening geen verwijt te maken. De stelling van [gedaagde] dat uit de verklaring van erfrecht volgt dat [notaris C] pas op 26 september 2017 executeur is geworden en dat [eiseres] tot die tijd executeur is geweest, snijdt geen hout. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] zelf al eerder en/of op andere wijze haar benoeming tot executeur had aanvaard. De vorderingen die tegen [eiseres] in die hoedanigheid zijn ingesteld (namelijk VI, IX en deels XIV en XV), liggen gelet hierop voor afwijzing gereed. De overige stellingen en verweren van partijen ter zake hiervan kunnen dan ook onbesproken blijven. De vorderingen tot het verstrekken van een boedelbeschrijving en/of alle benodigde inlichtingen (namelijk het overige deel van vorderingen XIV en XV) kunnen bovendien niet tegen [eiseres] pro se worden gericht; daarvoor had [gedaagde] op grond van artikel 4:145 BW [notaris C] als executeur in rechte moeten betrekken.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat de overige vorderingen tegen [eiseres] (pro se) uitsluitend verband houden met de legitieme portie van [gedaagde] in de nalatenschap van vader. De advocaat van [gedaagde] heeft op de zitting immers verklaard: “
Op een vraag van de rechter bevestig ik dat ik geen afwikkeling van de huwelijksgemeenschap vorder.” en “
De reconventionele vordering heeft [gedaagde] ingesteld als legitimaris in de nalatenschap van vader.” De wijze waarop vader en moeder het huwelijksvermogen (waaronder de gemeenschappelijke bank- en spaartegoeden en de auto) feitelijk hebben verdeeld nadat hun relatie en samenleving beëindigd waren, maakt dus uitdrukkelijk géén deel uit van de grondslag waarover de rechtbank heeft te beslissen. De vorderingen onder IX en XII tot betaling van de helft van de gestelde waarde van de auto (€ 8.000,00) respectievelijk de door moeder betaalde kosten voor de auto (€ 5.767,20) zullen gelet hierop worden afgewezen. Deze beide bedragen raken immers aan de afwikkeling van het huwelijksvermogen. Als legitimaris/niet-erfgenaam in de nalatenschap van vader kan [gedaagde] niet deze betalingen vorderen van [eiseres] .
4.21.
In de reconventie staan met name afschrijvingen en/of geldopnames centraal die bij leven van vader ten laste van zijn bankrekeningen zijn gedaan. Tussen partijen staat niet ter discussie dat vader na het einde van zijn relatie/samenwoning met moeder twee nieuwe eigen bankrekeningen geopend heeft bij de Rabobank en dat hierop de helft van de gezamenlijke bank- en spaartegoeden zijn gestort. Evenmin is in geschil dat het saldo op beide bankrekeningen in ongeveer twee jaar tijd geslonken is van € 57.000,00 naar (afgerond) € 22.000,00. Volgens [gedaagde] had [eiseres] het beheer over die bankrekeningen en heeft [eiseres] onrechtmatig (zowel jegens vader als jegens [gedaagde] ) gehandeld door uitgaven te doen die niet ten behoeve van vader lijken te zijn gedaan. [eiseres] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.22.
Naar het oordeel van de rechtbank kan geen sprake zijn van onrechtmatig handelen jegens [gedaagde] zelf. [gedaagde] heeft namelijk geen feiten en omstandigheden aangedragen ter onderbouwing van haar stelling dat [eiseres] - vooruitlopend op het overlijden van vader - bewust [gedaagde] heeft willen benadelen in haar toekomstige legitimaire aanspraak. Het enkele feit dat [gedaagde] een hogere legitieme portie zou hebben ontvangen als op de overlijdensdatum het volledige saldo aanwezig was, zoals [gedaagde] stelt, is hiertoe onvoldoende. De vorderingen die betrekking hebben op tekortschieten in het beheer over en/of onrechtmatig handelen ter zake van de twee rekeningen van vader bij de Rabobank liggen dan ook voor afwijzing gereed. Dit betreft de vorderingen onder IV, V, VII, en VIII.
4.23.
Hooguit zou sprake kunnen zijn geweest van een onrechtmatige daad jegens vader zelf, mits voldoende bewezen, wat vervolgens als een vordering van vader op [eiseres] bij de berekening van de legitieme portie meegenomen zou kunnen worden. De rechtbank is het echter met [eiseres] eens dat de legitieme portie van [gedaagde] in de nalatenschap van vader al finaal tussen partijen is afgewikkeld, zodat [gedaagde] uit dien hoofde niets meer te vorderen heeft. Uit de hiervoor in rechtsoverweging 2.3 weergegeven emailcorrespondentie blijkt dat partijen onderhandeld hebben over de omvang van de legitimaire massa en het uiteindelijk eens geworden zijn over een hogere legitieme portie dan uit de boedelbeschrijving van [notaris C] volgde. Uit de daarbij gebezigde woorden “bij wijze van compromis” en “deze kwestie af te kunnen ronden” enerzijds en “haar legitieme deel” anderzijds volgt dat partijen een onvoorwaardelijke en definitieve regeling hebben beoogd. Daarbij betrekt de rechtbank dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat de regeling tot stand is gekomen tegen de achtergrond van een kortgedingprocedure die het bepalen van de legitimaire massa tot doel had. Voor zover [gedaagde] met haar stelling dat moeder veel vragen over de financiën had, bedoeld heeft dat zij ( [gedaagde] ) een voorbehoud op dat punt heeft willen maken, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] tijdens de onderhandelingen of bij de bevestiging van de gemaakte afspraken een slag om de arm heeft gehouden, laat staan op een voor [eiseres] kenbare wijze. [eiseres] heeft er dan ook gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat met de betaling van € 19.401,00 de kwestie van de legitieme portie van [gedaagde] was afgedaan.
4.24.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] als legitimaris/niet-erfgenaam geen betaling van het volgens haar ontbrekende saldo van € 22.000,00 kan vorderen, nog daargelaten dat zij daarbij de in artikel 4:64 lid 1 BW voorgeschreven halvering en breukdeel ten onrechte niet heeft toegepast. De rechtbank zal het onder X gevorderde dan ook afwijzen. [eiseres] hoeft onder de gegeven omstandigheden bovendien geen rekening en verantwoording aan [gedaagde] als legitimaris/niet-erfgenaam af te leggen, zodat ook het onder XIII gevorderde zal worden afgewezen.
voorts in conventie en in reconventie
4.25.
Tot slot komt de rechtbank toe aan de vraag of een proceskostenveroordeling uitgesproken moet worden, zoals [eiseres] vordert. Het wettelijk uitgangspunt van artikel 237 Rv houdt in dat een partij die in het ongelijk is gesteld wordt veroordeeld in de proceskosten. Compensatie kan aan de orde zijn indien partijen voormalig partners of familieleden zijn, maar het is aan de beoordelend rechter overgelaten te beoordelen of een afwijking van de hoofdregel aan de orde is. Daar ziet de rechtbank in het onderhavige geval geen aanleiding voor. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van moeder € 43.572,86 bedraagt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 43.572,62;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om medewerking te verlenen aan vrijgave van het bedrag van € 124.908,53 dat in depot staat bij [notaris B] , binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit vonnis voor de medewerking van [gedaagde] in de plaats zal treden en aldus dat het vonnis vervangende toestemming/medewerking omvat zodat het notariskantoor over kan gaan tot overboeking aan [eiseres] van het bedrag van € 124.908,53;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.
750