ECLI:NL:RBNNE:2023:2870

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
C/18/216914 / HA ZA 22-203
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris voor schending zorgplicht bij hypotheekvestiging op schip na executoriale verkoop

In deze zaak vorderden FWN Momentum B.V. en FWN Momentum Shipping Company C.V. (hierna: FWN) schadevergoeding van De Haan Advocaten en Notarissen B.V. (hierna: De Haan) wegens onrechtmatig handelen van notaris [notaris 1]. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde dat [notaris 1] zijn zorgplicht had geschonden door op 18 juli 2019 een hypotheekrecht op een schip te vestigen, terwijl hij op de hoogte was van een lopende procedure in de VS en de complexe financiële situatie van CFL, de vorige eigenaar van het schip. De rechtbank concludeerde dat [notaris 1] onvoldoende onderzoek had gedaan naar de rechten van derden, wat leidde tot schade voor FWN en ICON, de huidige eigenaar van het schip. De rechtbank verklaarde De Haan aansprakelijk voor de schade die FWN had geleden als gevolg van het handelen van [notaris 1]. De zaak werd verwezen naar de schadestaat, waarbij de hoogte van de schade verder moest worden vastgesteld. De rechtbank wees ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De proceskosten werden toegewezen aan FWN, aangezien De Haan in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/216914 / HA ZA 22-203
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van

1.FWN MOMENTUM B.V.,

gevestigd te Groningen,
2.
FWN MOMENTUM SHIPPING COMPANY C.V.,
gevestigd te Groningen,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: FWN,
advocaat: mr. M. Kremer te Groningen,
tegen
DE HAAN ADVOCATEN EN NOTARISSEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De Haan,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2022,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
FWN is sinds 10 februari 2020 eigenaar van een motorvrachtschip, genaamd Momentum Scan (hierna: het schip). Daarvoor behoorde het schip toe aan ICON Momentum LLC (hierna: ICON), gevestigd op de Marshalleilanden. Tot medio 2019 was het schip eigendom van CFL Momentum C.V. en CFL Momentum Beheer B.V. (hierna samen: CFL).
2.2.
In 2016 heeft CFL een overeenkomst van geldlening gesloten met ICON Agent LLC (hierna: ICON Agent) ter hoogte van USD 7.400.000,-. Bij wijze van zekerheid is op 22 december 2016 ten behoeve van ICON Agent een hypotheekrecht op het schip gevestigd, dat destijds is ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster. De hypotheekakte is verleden door [notaris 1] , die als notaris werkzaam is bij De Haan.
2.3.
Omdat CFL niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst voldeed, heeft ICON Agent de lening op 5 oktober 2018 opgeëist.
2.4.
Op 21 december 2018 heeft [notaris 1] een akte houdende cessies, schuldovernames en verrekening van vorderingen en schulden binnen het concern van CFL verleden, uit hoofde waarvan een groot aantal vorderingen en schulden van diverse concernvennootschappen over zijn gegaan op de nieuw opgerichte Stichting Continuïteit CFLO.
2.5.
ICON Agent heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof verzocht en gekregen om conservatoir beslag te leggen op het schip. Dit beslag is op 29 december 2018 gelegd in de haven van Rotterdam. In overleg is het beslag opgeheven, onderhoud aan het schip gepleegd en kon het schip weer uitvaren.
2.6.
Over de periode januari tot en met maart 2019 voldeed CFL opnieuw niet aan de verplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, waarna ICON Agent haar hypotheekrecht heeft uitgewonnen. Zij heeft hiertoe op 12 april 2019 executoriaal beslag gelegd op het schip. Het schip bevond zich op dat moment in Houston in de VS. Op 25 juni 2019 is het schip executoriaal verkocht aan ICON tegen een ‘credit bid’ van USD 6.400.000,- (het bedrag van de op dat moment uitstaande hypotheekschuld). CFL heeft bezwaar gemaakt tegen de executieverkoop. Bij beschikking van 10 juli 2019 van het gerecht in Houston zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is de verkoop van het schip aan ICON bevestigd en bekrachtigd. Op 11 juli 2019 is door de US Coast Guard een ‘Bill of Sale’ afgegeven, waaruit blijkt dat de eigendom van het schip vrij van zekerheidsrechten is overgegaan op ICON en dat ICON de koopsom middels een ‘credit bid’ heeft voldaan.
2.7.
Het schip was na de eigendomsoverdracht op 11 juli 2019 nog teboekgesteld in het Nederlandse scheepsregister. Ook rustte op het schip sinds 13 februari 2019 een voorrecht ingevolge artikel 8:211 aanhef en sub b BW (hierna: het bemanningsvoorrecht). Op 12 juli 2019 heeft ICON de rechtbank Rotterdam verzocht om een machtiging tot doorhaling van de teboekstelling van het schip in Nederland, met het doel om het schip over te boeken naar de Marshalleilanden. Deze machtiging is op 16 juli 2019 verleend.
2.8.
Op 15 juli 2019 zijn FWN en ICON via een zogenaamde ‘bareboatagreement’ overeengekomen dat het schip op enig moment door FWN van ICON zou worden gekocht en dat FWN daaraan voorafgaand het schip gedurende zes maanden in rompbevrachting zou nemen.
2.9.
ICON heeft [notaris 2] van het kantoor Trip Advocaten Notarissen B.V. te Groningen opdracht gegeven tot doorhaling van het ten laste van CFL gevestigde hypotheekrecht op het schip over te gaan en de doorhaling van de teboekstelling van het schip in Nederland in gang te zetten, zodat het kon worden ingeschreven in het scheepsregister van de Marshalleilanden. [notaris 2] heeft op 17 juli 2019 aan het Kadaster verzocht om het hypotheekrecht en het gelegde beslag door te halen. Deze doorhalingen werden in het kadaster om 15.29 uur (hypotheekrecht) respectievelijk 15.41 uur (beslag) zichtbaar. Verder heeft [notaris 2] om 17.14 uur die dag verzocht om doorhaling van de teboekstelling van het schip in Nederland. Krachtens de Organisatieregeling Kadaster worden wijzigingen in het kadaster die na 15.00 uur zijn ingediend de volgende dag om 9.00 uur zichtbaar.
2.10.
Op 18 juli 2019 om 8.38 uur heeft [notaris 1] ten laste van CFL en ten gunste van Stichting Continuïteit CFLO een hypotheekakte op het schip ter inschrijving aan het Kadaster aangeboden. In de notariële akte is onder meer opgenomen dat Stichting Continuïteit CFLO ten gevolge van een door [notaris 1] op 21 januari 2019 verleden akte van cessie van CFL een bedrag te vorderen heeft van € 1.877.667,00 en dat partijen zijn overeengekomen dat tot zekerheid voor de terugbetaling door CFL een pand- en hypotheekrecht van een zo hoog mogelijke rang op het schip zal worden verleend.
2.11.
Op 18 juli 2019 heeft het Kadaster het verzoek tot doorhaling teboekstelling in Nederland van ICON ingeschreven als ‘niet verwerkt brondocument’. De doorhaling en de inschrijving van het schip op de Marshalleilanden is op dat moment niet gelukt.
2.12.
ICON heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam op 25 juli 2019 verzocht om een machtiging tot doorhaling van het nieuwe hypotheekrecht, welk verzoek bij beschikking van 3 oktober 2019 is toegewezen. Tot die tijd heeft het schip stil gelegen.
In voornoemde beschikking is onder meer het volgende overwogen:
“Dit alles leidt tot de conclusie dat CFL, na de eigendomsoverdracht van het Schip aan ICON, niet langer bevoegd was om ten behoeve van CFLO een hypotheekrecht op het schip te vestigen. Zij was immers geen eigenaar meer van het Schip. Weliswaar bestond in december 2018/januari 2019 al de bedoeling om ten behoeve van CFLO een hypotheekrecht te vestigen, maar, als dit al correct zou zijn vastgelegd en sprake zou zijn van een geldige titel, dan geldt dat juridisch gezien CFLO en CFL daartoe te laat zijn overgegaan om dit bevoegd te bewerkstelligen. Geconcludeerd wordt dan ook dat CFL inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van ICON op het Schip. Daarom is het zuiveringsverzoek toewijsbaar.”
2.13.
Op 10 oktober 2019 is het schip weer in de vaart genomen.
2.14.
ICON en FWN hebben bij brief van 19 november 2020 De Haan aansprakelijk gesteld voor de door hen gestelde geleden schade, begroot op € 925.783,96. De aansprakelijkheid is door De Haan betwist.
2.15.
Tevens heeft FWN een klacht tegen [notaris 1] ingediend bij de Kamer voor het notariaat (hierna: de Kamer).
2.16.
Bij beslissing van 14 oktober 2021 van de Kamer is de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Daartoe is onder meer overwogen:
“Eerst na voldoende indringend doorvragen had de Notaris zich een afgewogen oordeel kunnen vormen over de vraag of hij zijn ministerie kon verlenen. Om zich ervan te vergewissen of hij ministerie moest verlenen of weigeren, moest de Notaris immers over voldoende informatie beschikken. (…) Door het kennelijk onvoldoende doorvragen bij CFL heeft de Notaris zichzelf in de positie gebracht dat hij meewerkte aan een rechtshandeling waarvan hij onvoldoende kon beoordelen of die medewerking gerechtvaardigd was. De klacht is in zoverre gegrond.
De kamer kan niet vaststellen of er sprake is geweest van het willens en wetens benadelen van een partij door de Notaris en tot dat oordeel wordt dus niet gekomen. Ook kan de kamer niet vaststellen dat de Notaris moet hebben geweten dat de doorhaling van de teboekstelling op handen was en dat hij deze dus bewust heeft gefrustreerd. Voor het overige is de klacht dan ook ongegrond.”

3.Het geschil

3.1.
FWN vordert - samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- voor recht verklaart dat [notaris 1] jegens FWN onrechtmatig heeft gehandeld door op 19 juli 2019 een hypotheekrecht op het schip te vestigen en dat De Haan aansprakelijk is voor de dientengevolge door FWN gevorderde schade;
- De Haan ter zake van deze schade zal veroordelen tot betaling aan FWN van een bedrag van € 917.610,27, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening;
- De Haan zal veroordelen tot betaling aan FWN van een bedrag van € 6.363,05 ter zake van de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- met veroordeling van De Haan in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten ten belope van € 163, dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 255,-, zulks met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
Daartoe stelt FWN onder meer dat [notaris 1] willens en wetens de uitboeking van het schip heeft gefrustreerd, althans zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende adequaat onderzoek te verrichten alvorens op 18 juli 2021 de hypotheekakte te verlijden en deze ter registratie bij het Kadaster aan te bieden. Voorts voert FWN het volgende aan:
[notaris 1] , die sinds meerdere jaren voor CFL werkzaam is geweest, was op de hoogte van de complexe en slechte financiële positie van CFL in 2019 en tevens van de hypotheek ten gunste van ICON Agent op het schip. Tijdens een conference call op 17 juli 2019 tussen [notaris 1] en CFL is er gesproken over een procedure in de VS met betrekking tot het schip. [advocaat 1] , die een kantoorgenoot is van [notaris 1] , was tevens op de hoogte van de executoriale verkoop aan ICON in Houston. Uit een verklaring van [advocaat 2] bij Loyens en Loeff en betrokken bij de executie van het schip in de VS, volgt dat [notaris 1] in elk geval op 19 juli 2019 op de hoogte was van de betrokkenheid van ICON en de executoriale verkoop van het schip en dat hij op dat moment het standpunt innam dat dit het vestigen van het hypotheekrecht niet belemmerde omdat CFL het niet eens was met de overboeking naar ICON. Voor het vestigen van het hypotheekrecht op 19 juli 2019 ten gunste van CFLO bestond daarnaast geen geldige titel. Dit alles had [notaris 1] moeten weerhouden van zijn handelwijze. Hierdoor hebben ICON en FWN schade geleden. ICON heeft haar vordering gecedeerd aan FWN. De Haan is als werkgever van [notaris 1] aansprakelijk voor deze schade op grond van artikel 6:170 BW.
3.3.
De Haan betwist de vordering en voert verweer. Daartoe voert zij onder meer aan dat [notaris 1] tot 18 juli 2019 niet op de hoogte was van het geschil tussen ICON en CFL, de openbare verkoop van het schip in Houston, de betalingsproblemen van CFL en het feit dat ICON juist op dat moment wilde overgaan tot uitboeking van het schip uit Nederland. CFL werd bijgestaan door [advocaat 3] van HabrakenRutten advocaten. De opdracht tot vestiging van het hypotheekrecht is op 17 juli 2019 tijdens een conference call met de directieleden van CFL en [advocaat 3] besproken. Daarbij is door CFL enkel melding gemaakt van een procedure in de VS die verband hield met het schip. Een procedure in het buitenland belet op zichzelf niet het vestigen van een recht van hypotheek. [notaris 1] heeft gevraagd of er een uitspraak zou kunnen worden gedaan die effect kon hebben op de eigendom van het schip en hierop werd ontkennend geantwoord. Op 17 juli 2019 heeft [notaris 1] rond 16.00 uur gecontroleerd dat het schip was ingeschreven in het scheepsregister, dat het aan CFL toebehoorde en er geen hypotheekrechten op rustten. Daarbij is eveneens geconstateerd dat er een bemanningsvoorrecht op het schip rustte, zodat van een mogelijke uitschrijving geen sprake kon zijn. Dat het schip vrij van hypotheek was, verbaasde [notaris 1] wel enigszins. Maar hij had geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van CFL. Stichting CFLO had een vordering van € 1.877.667,00 op CFL, zoals vastgelegd in een notariële akte. Er was dus sprake van een geldige titel bij de vestiging van het hypotheekrecht. FWN was bij [notaris 1] niet in beeld. Verder heeft De Haan betwist dat FWN schade zou hebben geleden, die aan De Haan toe te rekenen is. Ook de gestelde hoogte van de schade heeft De Haan betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kennelijke verschrijving petitum
4.1.
De rechtbank constateert dat FWN in haar petitum heeft vermeld dat [notaris 1] het omstreden hypotheekrecht op 19 juli 2019 heeft gevestigd, waar dit 18 juli 2019 had moeten zijn. Gelet op de verdere stellingen van partijen, waaruit onmiskenbaar volgt dat partijen het eens zijn over het feit dat [notaris 1] de omstreden hypotheekakte op 18 juli 2019 heeft verleden, zal de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving in het petitum beschouwen en dit verbeterd lezen in die zin dat hiermee wordt gedoeld op het vestigen van de hypotheek door [notaris 1] op 18 juli 2019.
Aansprakelijkheid wegens opzettelijk handelen niet vastgesteld
4.2.
FWN heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat [notaris 1] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij willens en wetens de uitschrijving van het schip heeft gefrustreerd. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie dat [notaris 1] opzettelijk de uitschrijving van het schip heeft gefrustreerd, op dit moment niet uit de vaststaande feiten kan worden getrokken.
4.3.
Dit zou mogelijk anders kunnen zijn wanneer [notaris 1] het hypotheekrecht op 18 juli 2019 zou hebben gevestigd zonder dat hiervoor een geldige titel bestond. De in de gewraakte hypotheekakte van 18 juli 2019 genoemde, door [notaris 1] op 21 januari 2019 verleden akte van cessie van CFL op grond waarvan de Stichting Continuïteit CFLO een vordering van ruim 1,8 miljoen euro heeft, is niet in het geding gebracht. De Haan heeft tijdens de zitting bewijs aangeboden van het bestaan van een geldige titel. De rechtbank laat in het midden of dit bewijsaanbod tijdig is gedaan, nu reeds in de dagvaarding twijfels zijn geuit over het bestaan van een geldige titel. Ook in de procedure die geleid heeft tot de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2019 en de procedure bij de Kamer is het ontbreken van de akte van 21 januari 2019 in de procesdossiers een punt van bespreking geweest. De rechtbank passeert het bewijsaanbod omdat ook op de andere door FWN aangedragen grondslag, namelijk die van onzorgvuldig handelen, de aansprakelijkheid zonder dit bewijs kan worden gevestigd (zie rechtsoverweging 4.4. en verder). Een bewijsopdracht zou derhalve leiden tot een nodeloze vertraging van de procedure.
Aansprakelijkheid wegens onzorgvuldig handelen
4.4.
In de tweede plaats heeft FWN gesteld dat [notaris 1] onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden, waardoor zich het risico op schade bij ICON en FWN als derden heeft gerealiseerd. De zorgvuldigheidsnorm die hiervoor geldt, is vastgelegd in vaste rechtspraak (waaronder het door partijen aangehaalde Novitaris-arrest van de Hoge Raad [1] ) en houdt onder meer het volgende in:
“De functie van de notaris in het rechtsverkeer verplicht hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënten van hem verlangde ambtsverrichtingen. Deze zorgplicht kan ertoe leiden dat de notaris gegronde redenen heeft als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna om de van hem gevraagde dienstverlening te weigeren of op te schorten. Verleent hij de gevraagde dienst toch, dan kan dit zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid jegens de betrokken derde(n) meebrengen.”
4.5.
De rechtbank zal hierna ingaan op de twee overige verwijten die aan [notaris 1] worden gemaakt ten aanzien van de bovengenoemde zorgplicht (naast het mogelijk ontbreken van een geldige titel waarover in 4.3 het nodige is overwogen). Het eerste verwijt betreft samengevat zijn kennis van het hypotheekrecht van ICON Agent uit 2016 en zijn verbazing bij het zien van de onbezwaarde staat van het schip, op grond waarvan hij had moeten vermoeden dat de rechten van ICON Agent zouden kunnen worden geschonden. Het tweede verwijt betreft de kennis van [notaris 1] van de procedure in de VS met betrekking tot het schip. Bij de beoordeling hiervan speelt een rol wat er tijdens de conference call op
17 juli 2019 bij het verstrekken van de opdracht tussen [notaris 1] , CFL en [advocaat 3] is besproken. Daargelaten wat er precies over en weer is gesteld over de inhoud van dit gesprek, zal de rechtbank in het hiernavolgende vooralsnog uitgaan van hetgeen De Haan hierover zelf heeft gesteld.
4.6.
Met betrekking tot het eerste verwijt is door De Haan het volgende aangevoerd:
In de visie van De Haan wist [notaris 1] dat er in 2016 een hypotheek is gevestigd op het schip ter hoogte van USD 7.400.000,- in verband met een door ICON Agent aan CFL verleend krediet. Ook was [notaris 1] ermee bekend dat er in 2018 problemen waren in de scheepvaart. Bij het zien van de onbezwaarde staat van het schip in het Scheepsregister, was hij verbaasd. [notaris 1] kon geen reden achterhalen waarom dit hypotheekrecht voortijdig is doorgehaald. Hij heeft CFL en diens advocaat gevraagd naar de onbezwaarde staat van het schip, maar zij wisten ook niet hoe het zat. Ter zitting heeft [notaris 1] als mogelijke verklaring genoemd dat bij scheepvaartondernemingen nu eenmaal veel intercompanyvorderingen over en weer bestaan, of dat er misschien afstand was gedaan door de hypotheekhouder, hoewel hij dat laatste niet erg waarschijnlijk acht. Ook heeft hij een uitboekingsprocedure genoemd als mogelijke verklaring voor een onbezwaarde staat van een schip, ware het niet dat dit belemmerd zou worden door een bemanningsvoorrecht.
4.7.
De rechtbank oordeelt met betrekking tot het eerste verwijt als volgt. De van [notaris 1] gevraagde ambtshandeling betrof het bezwaren van een registergoed met een recht van hypotheek. Met de kennis van het hypotheekrecht ten gunste van ICON Agent en het zien van de onbezwaarde staat van dit schip, was er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding voor [notaris 1] om te vermoeden dat door vestiging van een nieuwe hypotheek sprake zou kunnen zijn van mogelijke schending van rechten van derden op het schip. Dit geldt temeer nu [notaris 1] zelf een uitboekingsprocedure als mogelijke verklaring voor een dergelijke onbezwaarde staat van een schip heeft genoemd. [notaris 1] had zich daarom terughoudend moeten opstellen en met zijn cliënte moeten overleggen en zo nodig nader onderzoek moeten doen naar de vraag of de mogelijke rechten van derden een beletsel zouden kunnen vormen voor het bezwaren van het schip. Hoewel [notaris 1] zich, gelet op zijn geheimhoudingsplicht uit hoofde van artikel 22 Wna, niet rechtstreeks tot ICON Agent kon wenden en zich diende te beperken tot de mededelingen van CFL, had [notaris 1] geen genoegen mogen nemen met de enkele verklaring van CFL en [advocaat 3] ‘dat zij ook niet wisten hoe het zat’. Ook had hij de kwestie naar het oordeel van de rechtbank niet mogen afdoen met zijn kennelijke conclusie dat intercompanyvorderingen nu eenmaal veel voorkomen in de scheepsbranche, of dat er afstand zou zijn gedaan van de hypotheek door de hypotheekhouder.
4.8.
Als vaste notaris van CFL had [notaris 1] bij CFL moeten doorvragen naar de reden voor de (voortijdige) doorhaling van de hypotheek uit 2016 en/of bescheiden met betrekking tot de doorhaling moeten opvragen. Temeer omdat [notaris 1] wist van de problemen in de scheepsvaart in 2018 en in december 2018 persoonlijk betrokken was bij de oprichting van Stichting Continuïteit CFLO en bij het overhevelen van de complexe vorderingen en schulden binnen het concern van CFL in verband met financiële problemen bij CFL. Het moge misschien zo zijn dat [notaris 1] niet op de hoogte was van de precieze cijfers, maar de rechtbank acht het op grond van de aard van die werkzaamheden aannemelijk dat hij moet hebben geweten van de slechte financiële situatie van CFL en dat het niet logisch zou zijn dat deze schuld door CFL zonder meer was afgelost of verplaatst binnen de CFL-groep. Met deze wetenschap en het ontbreken van een heldere verklaring van CFL en [advocaat 3] voor het doorhalen van de hypotheek uit 2016, had [notaris 1] er rekening mee moeten houden dat rechten van derden geschonden zouden worden en diende hij zich vooralsnog te onthouden van de ambtsverrichting. Uit het feit dat er nog een bemanningsvoorrecht op het schip rustte, mocht in de bovengenoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank ook niet zonder meer geconcludeerd worden dat CFL onbelast eigenaar was van het schip.
4.9.
Met betrekking tot het tweede verwijt (zie rechtsoverweging 4.5.) overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan, gelet op de gemotiveerde betwisting van De Haan, niet vaststellen dat [notaris 1] op 18 juli 2019 op de hoogte was van de executoriale verkoop in de VS van het schip. Wel staat vast dat tijdens de conference call op 17 juli 2019 tussen [notaris 1] , CFL en [advocaat 3] , de advocaat die CFL bijstond bij de executoriale verkoop in Houston, is gesproken over een procedure in de VS over het schip. De Haan heeft gesteld dat [notaris 1] op dat moment heeft gevraagd naar mogelijke gevolgen voor het eigendom van het schip, maar dat door CFL is ontkend dat daarvan sprake van zou kunnen zijn en wat - kennelijk - op dat moment ook niet is betwist door [advocaat 3] . Mede in het licht van de twijfel die [notaris 1] al had moeten hebben vanwege de onbezwaarde staat van het schip en de plotselinge haast van CFL, waarvoor [notaris 1] geen verklaring aan de rechtbank heeft kunnen geven, om het hypotheekrecht te vestigen uit hoofde van een door [notaris 1] op 21 januari 2019 verleden akte van cessie van CFL, had de mededeling dat sprake was van een procedure in de VS over het schip [notaris 1] ertoe moeten bewegen om bij zijn cliënte en [advocaat 3] kritisch door te vragen naar de aard van deze procedure en de mogelijke juridische gevolgen hiervan. Zo nodig had hij CFL ook kunnen vragen om inzage in de betreffende processtukken of om een verklaring van de betrokken Amerikaanse advocaat, teneinde zich van de juistheid van de gegeven antwoorden te vergewissen. [notaris 1] had in deze situatie niet mogen vertrouwen op de enkele (onjuiste) mededeling van zijn cliënte en/of [advocaat 3] dat deze procedure geen invloed zou hebben op het eigendom van het schip. Hij had zich, met het oog op mogelijke belangen van derden, terughoudend moeten opstellen bij het bezwaren van het schip totdat hem duidelijk was waar deze procedure dan wel over ging. Van deze terughoudendheid is niets gebleken. Sterker nog, [notaris 1] heeft de hypotheek met spoed ingeschreven.
4.10.
Uit het bovenstaande maakt de rechtbank op dat [notaris 1] voldoende aanwijzingen heeft gehad dat met het vestigen van het recht van hypotheek op het schip mogelijke rechten van derden benadeeld zouden kunnen worden. De kenbare feiten (de doorhaling van het hypotheekrecht uit 2016 waarvoor CFL desgevraagd geen verklaring had en een lopende procedure met betrekking tot het schip in de VS) hadden [notaris 1] moeten doen vermoeden dat mogelijk rechten van derden op het schip zouden kunnen worden geschonden. Hij had hierover bij zijn cliënte en [advocaat 3] indringender moeten doorvragen. Zonder verifieerbare antwoorden op de vraag hoe het kon dat het schip gegeven de omstandigheden onbezwaard was en wat de mogelijke rechtsgevolgen konden zijn van de procedure in de VS, had hij zijn ministerie naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog moeten weigeren. Door het hypotheekrecht op 18 juli 2019 te vestigen, heeft [notaris 1] de op hem rustende zorgplicht geschonden. Uit dien hoofde is zijn handelen aan te merken als onrechtmatig.
4.11.
Door de schending van de zorgvuldigheidsnorm door [notaris 1] heeft zich het risico verwezenlijkt dat er schade zou worden geleden doordat er niet kon worden gevaren met het schip door derden. Dat [notaris 1] in dit geval, zoals hij stelt, anders dan in het Novitaris-arrest, niet bekend was met eventuele rechten van derden en niet wist wie deze derden waren, maakt daarbij geen verschil. Inherent aan de functie van notaris is dat deze zich bewust is van mogelijke belangen van derden bij het bezwaren van een registergoed met een hypotheek, ongeacht of hij precies weet wie deze derden zijn en wat precies hun belangen zijn. FWN heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in elk geval door het mislopen van de inkomsten uit de bareboatagreement als gevolg van de handelwijze van [notaris 1] schade heeft geleden. Hoewel FWN op het moment van vestigen van het recht van hypotheek mogelijk nog niet concreet in beeld was bij [notaris 1] , is [notaris 1] daarom niet alleen jegens ICON, maar ook jegens FWN aansprakelijk voor de door haar geleden schade.
4.12.
De Haan heeft de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW voor het handelen van [notaris 1] als ondergeschikte niet betwist. Om die reden zal de vordering jegens De Haan worden toegewezen.
Conclusie aansprakelijkheid
4.13.
De rechtbank zal de vordering toewijzen in die zin dat zij voor recht verklaart dat [notaris 1] onrechtmatig heeft gehandeld tegens ICON en FWN als derden en dat De Haan hiervoor aansprakelijk is. FWN heeft gesteld dat zij met haar vordering niet alleen haar eigen schade, maar ook - als cessionaris - die van ICON vordert. Om die reden zal onder 5.1 en 5.2 van het petitum onder ‘geleden schade’, respectievelijk ‘door FWN geleden schade’ mede de gestelde gecedeerde vordering van ICON worden verstaan.
Verwijzen naar schadestaat
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is op verzoek van beide partijen verzocht de schade buiten de onderhavige beoordeling te houden en nader op te maken bij staat.
De rechtbank is van oordeel dat met de gestelde feiten voldoende aannemelijk is dat er door ICON en FWN schade is geleden. Zij verwijst op verzoek van partijen naar de schadestaat. In hoeverre de schade van ICON door FWN kan worden gevorderd als gevolg van de gestelde cessie, zal in de schadestaat verder beoordeeld worden.
Buitengerechtelijke kosten
4.15.
De rechtbank zal de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten afwijzen, omdat deze verder niet is onderbouwd.
Proceskosten
4.16.
De Haan is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van FWN als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
6.826,00
(2,00 punten × € 3.413,00)
Totaal
12.666,33
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten zijn gevorderd en voor zover zij op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [notaris 1] jegens FWN onrechtmatig heeft gehandeld door het vestigen van het hypotheekrecht op het schip op 18 juli 2019 en dat De Haan aansprakelijk is voor de dientengevolge geleden schade;
5.2.
veroordeelt De Haan tot vergoeding van de door FWN geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3.
veroordeelt De Haan in de proceskosten, aan de zijde van FWN tot dit vonnis vastgesteld op € 12.666,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt De Haan in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als De Haan niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart de veroordelingen onder 5.2., 5.3. en 5.4. uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen, mr. M. Sanna en mr. E.A.Th. van Wijk en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:831