ECLI:NL:RBNNE:2023:2868

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
18-333697-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor het veroorzaken van gevaar op de weg met dodelijke afloop

Op 14 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 65-jarige man, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, namelijk aanmerkelijke onvoorzichtigheid volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, ondanks dat hij het slachtoffer niet had gezien. De verdachte, een ervaren beroepschauffeur, had op het moment van het ongeval stilgestaan en was langzaam opgereden. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van het ongeval, waaronder de verkeerssituatie en de onbekendheid van de verdachte met de omgeving, niet voldoende waren om aanmerkelijke schuld vast te stellen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete van € 500,00 op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank benadrukte dat de straf niet alleen gebaseerd was op de ernst van de gevolgen van het ongeval, maar ook op de mate van verwijtbaarheid van de verdachte, die in dit geval als laag werd ingeschat. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de impact van het voorval op de verdachte ook werd meegewogen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-333697-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.R. Logemann, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Joustra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2022, te Drachten, gemeente Smallingerland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vierwielige bedrijfsauto) met daarachter een tweeassige aanhangwagen/oplegger gekoppeld, daarmede rijdende over de weg, [adres] , welke weg aan de - gezien verdachtes rijrichting - rechterzijde en/of op een afstand van ongeveer 60 meter voor de aansluiting met/op de weg, [adres] , was voorzien van een bord C2 met onderbord "uitgezonderd (brom)fietsers" - zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, die weg, [adres] (verder) in te rijden
-in plaats van tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of zoveel mogelijk rekening te houden met een, in dezelfde richting als verdachte rijdende fietser, genaamd [slachtoffer 1] , die door verdachte van achteren werd genaderd, - tegen (de fiets van) die [slachtoffer 1] aan te rijden en/of te botsen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig over een afstand van enige meters mee te slepen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te overrijden, waardoor die [slachtoffer 1] werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2022, te Drachten, gemeente Smallingerland, als bestuurder van een voertuig (vierwielige bedrijfsauto) met daarachter een twee-assige aanhangwagen/oplegger gekoppeld, daarmee rijdende op de weg, [adres] , welke weg aan de - gezien verdachtes rijrichting rechterzijde en/of op een afstand van ongeveer 60 meter voor de aansluiting met/op de weg, [adres] , was voorzien van een bord C2 met onderbord "uitgezonderd (brom)fietsers", die weg, [adres] , (verder) is in gereden - in plaats van tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of zoveel mogelijk rekening te houden met een, in dezelfde richting als verdachte rijdende fietser, genaamd [slachtoffer 1] , die door verdachte van achteren werd genaderd, - tegen (de fiets van) die [slachtoffer 1] is aangereden en/of gebotst, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig over een afstand van enige meters mee heeft gesleept en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft overreden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd
.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft hij het volgende aangevoerd. Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet dient vast te komen te staan dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door verdachte. Het is opmerkelijk dat verdachte het bord niet heeft gezien bij het naderen van [adres] , mede gelet op de omstandigheid dat het bord tegen een gele achtergrond aanstaat en hierdoor behoorlijk opvalt. Vervolgens is verdachte op een plek terecht gekomen waar hij niet mocht zijn. Het dossier bevat door een verbalisant beschreven camerabeelden. Hieruit blijkt dat verdachte tientallen meters achter de fietsers heeft aangereden. De afstand wordt vervolgens steeds kleiner waardoor verdachte de fietsers heeft moeten waarnemen, maar ook dit is niet gebeurd. Verdachte heeft voor de rotonde stilgestaan en is vervolgens opgetrokken. Ook op dit moment heeft hij de fietsers niet gezien. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat verdachte over een lang traject meerdere belangrijke zaken niet heeft gezien, terwijl dit wel had gemoeten. Al deze omstandigheden maken dat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Verdachte reed [adres] op, waarbij - later is gebleken dat - na enkele meters een C2 bord op de weg stond. Verdachte heeft dit bord gemist. Echter, als uit wordt gegaan van de situatie waarbij verdachte het bord wél zou hebben gezien, dan had verdachte alsnog geen andere optie gehad dan het doorrijden op die weg. Voorts blijkt uit het VOA-rapport niet dat sprake is geweest van enig causaal verband tussen het negeren van het C2 bord en het ongeval. Immers heeft verdachte enkele seconden voor het ongeval stilgestaan. Terwijl verdachte stilstond, bevond hij zich niet met zijn vrachtwagen op het weggedeelte van [adres] waarvoor het C2 bord gold. Hieruit kan de omstandigheid dat verdachte over [adres] tegen de rijinrichting heeft gereden, geen rol hebben gespeeld bij het veroorzaken van het ongeval. Het causaal verbaal tussen het rijden tegen de rijrichting en het ongeval ontbreekt.
Verder blijkt uit het dossier dat verdachte voorzichtig en behoedzaam over [adres] is gereden. Het dicht achter de fietsers aanrijden laat hiermee niet onvoorzichtigheid en of onoplettendheid blijken.
Bovendien heeft de raadsman bepleit dat, gelet op de omstandigheden, verdachte een kort moment onoplettend is geweest. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat verdachte was afgeleid door bijvoorbeeld zijn telefoon. Verdachte is een beroepschauffeur met ruim dertig jaren ervaring en het voertuig was technisch in goede staat. Al deze omstandigheden maken dat er sprake lijkt te zijn van momentane onoplettendheid vanuit de kant van verdachte, waardoor het ongeval heeft
plaatsgevonden. Een momentane oplettendheid is echter onvoldoende om vast te stellen dat hiermee
sprake is van aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid en daarmee schuld zoals artikel 6 Wegenverkeerswet eist.
Voorts bepleit de raadsman dat de verdachte heeft verklaard rustig te hebben gereden, stil heeft gestaan, meerdere keren heeft gekeken en heeft gespiegeld. Deze omstandigheden maken ook niet dat de handeling, het rechts afslaan, een gedraging is die kan worden aangemerkt als een gedraging die gevaar of hinder veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek is gebleken dat het slachtoffer voorafgaand aan het ongeval met zijn echtgenote samen op [adres] in Drachten heeft gefietst. De echtgenote heeft verklaard dat zij en het slachtoffer op het fietspad hebben gereden, dat links van de rijbaan van [adres] ligt, voordat het ongeval plaatsvond. Uit de camerabeelden welke zijn beschreven door de verbalisant [naam 1] , volgt dat er twee fietsers zijn te zien waarachter verdachte gedurende enige tijd heeft gereden. Daarna is te zien dat de afstand tussen de vrachtwagen en de fietsers steeds kleiner wordt. Volgens de verbalisant reden de fietsers over de rijbaan.
De verklaring van de echtgenote en de beschrijving van de camerabeelden zijn aldus tegenstrijdig. Derhalve bestaat er vanuit de rechtbank twijfel of op de camerabeelden de slachtoffer en echtgenote zijn te zien, of dat het gaat om andere willekeurige fietsers. Verdachte heeft immers meermalen verklaard dat het druk was op de weg. Gelet op omstandigheid dat de rechtbank niet over de camerabeelden beschikt, leidt dit er toe dat de rechtbank geen eigen oordeel kan vellen over de vraag of de fietsers die voor de door verdachte bestuurde vrachtwagencombinatie reden wel of niet het slachtoffer en zijn echtgenote zijn geweest.
Desalniettemin heeft de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat de echtgenote onjuist heeft verklaard over het feit dat zij beiden op het fietspad fietsten. Ook vindt de verklaring van de echtgenote steun in de stukken. Hieruit blijkt namelijk dat het fietspad, dat was gelegen aan de linkerzijde van de rijbaan, eindigde vlak voor de rotonde met [adres] en hierbij overging op de rijbaan van [adres] . Gelet op de beschadigingen aan de linker voorzijde van de door verdachte bestuurde vrachtwagencombinatie heeft het slachtoffer aan de linkerzijde van de rijbaan voor verdachte bevonden voordat verdachte op de fiets is gebotst en over het slachtoffer is heengereden. Dit past bij het beeld van een fietser die vanuit de rijrichting van verdachte gezien van links kwam en [adres] moest oversteken om bij de rotonde met [adres] aan de rechterkant van de weg te kunnen staan. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat het slachtoffer met zijn fiets aan het einde van het fietspad, vlak voor de rotonde, op de linkerzijde van de rijbaan voor de door verdachte bestuurde vrachtwagencombinatie is gekomen en dat hij niet enige tijd voor verdachte op diens rijbaan heeft gefietst.
Krachtens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onachtzaamheid vereist. Het moet -kort gezegd- gaan om een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Hiervoor is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer is onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen van het met verkeersregels strijdig verkeersgedrag is niet redengevend.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien en hij het slachtoffer wel had moeten zien. Dit verwijt kan verdachte worden gemaakt, maar dit is volgens de criteria die de Hoge Raad heeft ontwikkeld, op zichzelf niet voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft erop gelet dat het gaat om een ervaren beroepschauffeur die niet eerder een ongeval heeft veroorzaakt. Het voertuig van verdachte was rijtechnisch in goede staat en zijn spiegels waren juist afgesteld. Op het vlak van de adequate voorzorg voor zijn medeweggebruikers valt verdachte dus niets te verwijten. Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte bij nadering van de rotonde heeft stilgestaan en vervolgens langzaam is opgereden. Hoewel van verdachte als ervaren beroepschauffeur meer oplettendheid mag worden verwacht dan van de doorsnee automobilist, zodat ook verdachte erop beducht had kunnen dat er een fietser voor zijn vrachtwagen zou komen, onderkent de rechtbank ook dat er een grens is aan hetgeen redelijkerwijs waarneembaar is. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte onbekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en dat sprake was van een zeer ongebruikelijke verkeerssituatie, waardoor hij een weg is ingereden waar hij niet in mocht. Echter een falende waarneming onder die omstandigheden, zonder bijkomende feiten en omstandigheden, leidt niet reeds tot de aanmerkelijke schuld die artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 eist. De rechtbank heeft gelet op de omstandigheden van het geval, bezien tegen de achtergrond van de arresten van de Hoge Raad van 29 april 2008, LJN BD0544, 27 mei 2008, LJN BC7860 en 28 oktober 2008, BE9800. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dan niet kan worden vastgesteld dat sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het met een vrachtwagen tegen een fiets botsen en vervolgens over de bestuurder van de fiets rijden wel degelijk gevaar op de weg veroorzaakt, zodat voor het subsidiair ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 4 oktober 2022 was ik de bestuurder van een bedrijfsvrachtwagen met oplegger. Ik reed over [adres] te Drachten. Vanaf [adres] wilde ik de rotonde oprijden. Ik heb voor de rotonde stilgestaan en toen ik ongeveer vier á vijf meter was opgereden zag ik twee dames naar mij gillen en zwaaien. Ik stopte mijn voertuig en zag toen een man onder mijn vrachtwagen liggen. Deze had ik aangereden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch opsporing verkeer d.d. 14 december 2022 met nummer 041022.1455.7217, van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022261567 d.d. 19 december 2022, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] :
Op 4 oktober 2022 hebben wij, naar de toedracht van het hierna omschreven verkeersongeval ter plaatse een onderzoek ingesteld. Bij dat ongeval waren de volgende voertuigen betrokken. Voertuig 1: DAF, een vierwielige bedrijfsauto/trekker met daarachter twee-assige aanhangwagen/oplegger, hierna DAF genoemd.
Voertuig 2: een tweewielige fiets/e-bike), hierna fiets/fietser genoemd.
De ongevalslocatie bevond zich kort vóór en op de T-kruising van [adres] met [adres] , naast de rotonde van de [adres] met [adres] . De rijbaan van [adres] sloot nagenoeg haaks aan op de rijbaan van [adres] . Kort voor de aansluiting van [adres] op [adres] en de rotonde bestond [adres] uit één rijbaan. Links van de rijbaan was een parkeerstrook aangelegd gevolgd door een grasberm. Links van deze grasberm was een fietspad gelegen, dat evenwijdig liep aan [adres] en kort voor de aansluiting met [adres] afboog naar de rijbaan van [adres] .
Op een afstand van ongeveer 60 meter vóór de aansluiting op [adres] was op [adres] aan de rechterzijde van de rijbaan een bord C2 (gesloten verklaring) tegen fluorescerende achtergrond geplaatst, met onderbord "uitgezonderd bromfietsers". Vanaf dit punt was [adres] bestemd voor verkeer in één richting, namelijk vanaf [adres] oprijdend.
De betrokken voertuigen waren nog op de ongevalslocatie aanwezig en bevonden zich op de plaats en in de positie waarin zij na het ongeval tot stilstand waren gekomen. De DAF was in de bocht naar rechts (vanaf [adres] rechtsaf [adres] op) tot stilstand gekomen/ gebracht. De linker voorzijde van de DAF stond deels op de rijbaan van [adres] , terwijl de oplegger nog op de rijbaan van [adres] stond. Het slachtoffer was op de rechter rijbaanhelft van [adres] terechtgekomen. Zijn benen hadden tussen het linker voor- en achterwiel van de DAF (van de trekker) gelegen. Kort vóór de aansluiting op [adres] zagen wij op de klinkerbestrating van [adres] een paar lichte krassen/vegen. Deze waren waarschijnlijk afkomstig van (delen van) de fiets.
Wij zagen op de voorzijde van de DAF op de bumper enkele zwarte vegen en krassen. Een kunststof deel van de bumper, iets onder die vegen, was gescheurd en de kentekenplaat aan de voorzijde was iets verbogen. Op de linker kant van de grille zagen wij ook enkele vegen. Na onderzoek bleek ons dat deze schade waarschijnlijk was ontstaan tijdens de botsing tegen
de achterkant (band en spatbord) van de fiets(er). Aan de onderzijde van de DAF zagen wij aan de linkerhelft van de vooras enkele zwarte vegen, die recent waren. Waarschijnlijk waren deze vegen afgetekend door (kleding van) het slachtoffer of een deel van de fiets. Op de linker voorband van de DAF werden door ons sporen aangetroffen. Wij zagen donkere en lichte afdrukken/vegen op het loopvlak. Deze sporen waren waarschijnlijk ontstaan tijdens/door het overrijden van het slachtoffer en de fiets.
Aan de hand van de schades en de aangetroffen sporen kon een redelijke indicatie worden verkregen met betrekking tot de botsplaats en onderlinge positie van de voertuigen op het moment van botsen. Het betrof een kop-staart botsing. De DAF was met de voorzijde (iets links van het midden) tegen de achterzijde van de fiets gebotst. Aan de hand van de kras- en veegsporen kon vastgesteld worden dat de botsing waarschijnlijk had plaatsgevonden op de klinkerbestrating van [adres] . De botsing had waarschijnlijk plaatsgevonden kort voor de kras- en veegsporen.
De bestuurder van de fiets had met zijn fiets gereden op [adres] te Drachten. De DAF botste met de voorzijde tegen de achterzijde van de fiets waardoor zowel de bestuurder van de fiets als de fiets ten val kwamen en enige meters door de DAF werden meegesleept. De bestuurder van de fiets werd hierbij overreden door het linker voorwiel van de DAF.
Het lichaam van slachtoffer, [slachtoffer 1] , werd vervolgens over gebracht naar het mortuarium van [instelling] te Drachten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 oktober 2022, te Drachten, als bestuurder van een voertuig, vierwielige bedrijfsauto, met daarachter een twee-assige aanhangwagen/oplegger gekoppeld, daarmee rijdende op de weg,
[adres] , is gereden in dezelfde richting als een fietser, genaamd [slachtoffer 1] , die door verdachte van achteren werd genaderd, - tegen de fiets van die [slachtoffer 1] is aangereden en gebotst, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen, en vervolgens die [slachtoffer 1] met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig over een afstand van enige meters mee heeft gesleept en die [slachtoffer 1] met dat door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft overreden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman aangevoerd dat in het geval tot een bewezenverklaring wordt gekomen, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Het incident heeft grote impact gehad op verdachte en een straf of maatregel heeft daarom geen toegevoegde waarde. Tevens zou verdachte door oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zijn baan als vrachtwagenchauffeur verliezen en is er door de lange werkdagen van verdachte weinig ruimte om een taakstraf uit te voeren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het adviesrapport van Reclassering Nederland van 25 mei 2023 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt. Hij is met zijn vrachtwagen tegen een fietser gebotst en is vervolgens over de fietser gereden. De fietser is hierdoor komen te overlijden.
Het betreft hier een overtreding. Kenmerkend voor overtredingen is dat opzet of schuld bij verdachte niet is vereist.
Omdat schuld of opzet bij overtredingen -doorgaans- geen rol speelt, worden overtredingen veel lager bestraft dan misdrijven. Dat is ook hier het geval. Deze verkeersovertreding pleegt doorgaans te worden bestraft met een geldboete van € 500,00 en de rechtbank zal zich hierbij aansluiten.
In vergelijkbare zaken is de rechtbank wel gebleken dat bij een ongeval met dodelijke afloop, waarbij slechts een overtreding bewezen is verklaard, deze wijze van bestraffing bij sommigen op onbegrip stuitte. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat de wijze van bestraffing niet is afgestemd op het zonder twijfel zeer ernstige gevolg van de overtreding, te weten het overlijden van het slachtoffer maar op de mate van strafwaardigheid, die bij overtredingen nu eenmaal veel lager is, omdat schuld of opzet ontbreekt. De rechtbank ziet in dat de gevolgen van het incident ernstig zijn, maar deze gevolgen van het met verkeersregels strijdig verkeersgedrag is niet redengevend om af te wijken van de straf volgens de LOVS-oriëntatiepunten.
Daarbij neemt de rechtbank de omstandigheid mee dat het voorval een grote impact heeft gehad en naar op zitting is gebleken nog steeds zichtbaar impact heeft op verdachte. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat verdachte na het incident niet de vrachtwagen durfde in te stappen, maar als gevolg van de steunende rol van de werkgever, na een periode toch weer aan het werk is gegaan. Ook ziet de rechtbank in dat tot op de dag van vandaag verdachte nog steeds last heeft van de gevolgen die door zijn handelen is ingetreden, namelijk de dood van het slachtoffer. Het onderhavig voorval is het gevolg geweest van een ongeluk dat niet had mogen gebeuren, maar is uiteindelijk mede het gevolg geweest van een verkeerssituatie die onoverzichtelijk is gereguleerd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een
geldboete ten bedrage van € 500,00(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bunk, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. S.T. Kooistra, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Pham, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juli 2023.