ECLI:NL:RBNNE:2023:2864

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
18-262178-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, onttrekking van minderjarige aan ouderlijk gezag en vernieling van politiecel

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, onttrekking van haar minderjarige zoontje aan het ouderlijk gezag en vernieling van een politiecel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en tbs met dwangverpleging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dwang, omdat er geen sprake was van een voltooid delict zoals ten laste gelegd. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 29 juni 2023, waarbij de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. M.R. van der Pol, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. A.J. Kemkers.

De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder de mishandeling van de levensgezel, de onttrekking van het minderjarige kind aan het wettig gezag, en de vernieling van een politiecel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn levensgezel had mishandeld en het minderjarige kind had onttrokken aan het ouderlijk gezag, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van dwang. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers en de bewijsstukken, waaronder chatgesprekken en proces-verbaal van aangifte.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de psychische toestand van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor partnergeweld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een hoog recidivegevaar vertoonde en dat tbs met dwangverpleging noodzakelijk was om de veiligheid van anderen te waarborgen. De vordering van de benadeelde partij, Politie Noord-Nederland, tot schadevergoeding werd toegewezen, evenals de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/262178-22
vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen parketnummers 21/002316-19, 21/002772-19 en 21/004417-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving en mondelinge aanvulling van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 oktober 2022 tot en met 11 oktober 2022 te Groningen zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer 1] meermalen vuistslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd te geven en/of
  • met een mes in het gezicht van die [slachtoffer 1] te krassen en/of een mes op het gezicht en/of dehals van die [slachtoffer 1] te zetten en/of hierin te prikken en/of - met een arm de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Groningen, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige te weten [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2020) heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was hebbende verdachte,
  • die [slachtoffer 2] opgehaald bij het kinderdagverblijf en in strijd met de waarheid medegedeeld dathij naar de dokter moest en/of
  • die [slachtoffer 2] meegenomen in de trein naar [adres] en/of ondergebracht bij een bekende vanhem, verdachte en/of
  • foto's naar de moeder van die [slachtoffer 2] verzonden met de mededeling dat hij haar zoontje had;
3.
hij op of omstreeks 11 oktober 2022 te Groningen, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten (zakelijk weergegeven) dat ze de politie niet mag waarschuwen en/of haar melding bij de politie moet intrekken, door het minderjarige kind van die [slachtoffer 1] mee te nemen en/of vervolgens contact met haar op te nemen en/of een foto van haar kind te versturen en/of door te zeggen dat ze haar kind terug zou krijgen als ze haar melding bij de politie zou intrekken;
4.
hij op of omstreeks 13 oktober 2022 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de vloer van een politiecel van het cellencomplex [instelling] in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1, 2, 3 en 4.
Ten aanzien van de bewijsbaarheid van feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat sprake is van dwang in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), doordat verdachte het zoontje van aangeefster met een smoes van de opvang heeft gehaald en vervolgens berichten naar aangeefster heeft gestuurd dat hij alleen zou vertellen waar haar kind was als zij geen melding bij de politie zou doen en haar aangifte zou intrekken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van feit 1 bepleit vanwege het ontbreken van (overtuigend) steunbewijs voor de aangifte. Indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van feit 1 kan komen, heeft de raadsman vrijspraak van het bestanddeel “levensgezel” verzocht. Ook heeft de raadsman betoogd dat vrijspraak van feit 2 dient te volgen, omdat sprake was van stilzwijgende toestemming voor het meenemen van [slachtoffer 2] . De raadsman heeft eveneens vrijspraak van feit 3 verzocht, omdat geen sprake is geweest van dwang en bedreiging. Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 3
Vrijspraak
De rechtbank acht feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat van een voltooid delict, zoals is ten laste gelegd, geen sprake is. Dat verdachte het kind met een smoes van de opvang heeft gehaald en zijn verblijfplaats pas kenbaar wilde maken op het moment dat aangeefster aan zijn eisen zou voldoen staat voor de rechtbank wel vast. Het beoogde gevolg, dat aangeefster niet de politie zou waarschuwen en/of haar melding zou intrekken, is echter niet ingetreden. Aangeefster heeft zich door de handelingen van verdachte niet laten weerhouden om naar de politie te gaan, heeft haar melding niet ingetrokken en heeft ook niet meer gereageerd op verdachte’s berichten. Nu een poging tot dwang niet ten laste is gelegd zal verdachte van feit 3
moeten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1:
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2022, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R022115
d.d. 16 november 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
V: Wat is er gebeurd?
A: [verdachte] stapte op mij af met een groot keukenmes. Hij zat vervolgens boven op mij en deed het mes tegen mijn hals. Hij sloeg mij vervolgens een paar keer in het gezicht. Hij heeft ook nog mijn keel dicht geknepen met één arm om mijn keel heen. Met zijn andere hand had hij het mes vast en deze hield hij tegen mijn gezicht aan.
O: Slachtoffer heeft meerdere kleine krassen op het gelaat.
V: Was je bang dat hij je pijn zou doen?
A: Ja, omdat ik het voelde prikken.
V: En dan bedoel je het mes op je gezicht?
A: Ja, in mijn hals.
V: Hoe sloeg hij jou?
A: Met zijn vuisten.
V: Sinds wanneer hadden jullie een relatie?
A: Vorig jaar februari…
A: In april is hij vreemd gegaan. Toen heb ik gezegd dat ik niet verder wilde. Hij wou dat niet. Daarna hebben we elkaar weer gezien omdat zijn dochter om het weekend bij mij kwam. Het is een beetje doorgesudderd. Eerst was er geen contact en daarna bouwde het weer op.
V: Was er daarna een sexuele relatie?
A: Ja. Hij was veel bij mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2022,opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam 1] :
Naar aanleiding van een aangifte van mishandeling, heb ik, verbalisant [naam 1] , een buurtonderzoek gedaan aan de [adres] te Groningen. Op dit adres zou de mishandeling plaats hebben gevonden. Op de betreffende maandag werd buurtbewoner wakker van wederom ruzie in genoemde woning. Buurtbewoner hoorde de vrouwelijke bewoner van huisnummer
[adres] roepen: "Ga van mij af. Blijf van mij af.", althans woorden van gelijke strekking.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2022,opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] :
[slachtoffer 1] gaf aan dat zij vanaf vannacht 02.00 uur niet meer heeft geslapen. [slachtoffer 1] gaf ook aan dat haar hele gezicht pijn deed. Wij zagen dat zij meerdere krassen in het gezicht en een krasje in haar nek heeft.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 13 oktober 2022,opgenomen op pagina 81 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
A: Ik woon nu bij mijn vriendin. [slachtoffer 1] .
V: Hoe lang woon jij daar al?
A: 2 jaar.
V: Hoe gaat het met jullie relatie?
A: Afgelopen dagen is het een beetje...ja hoe kan ik het zeggen. Gaat gewoon niet meer. Ik probeer er alles aan te doen om het te laten lukken. Maar ja. Ik heb haar beloofd dat ik het nu anders laat zien en dat het wel kan in een relatie.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten chatgesprekken tussen verdachte en aangeefster, opgenomenop pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
11-10-2022 04:19 - [verdachte] N: Echt sorry van net draaide echt door sorry was mezelf niet echt sorry nogmaals
11-10-2022 09:06 - [slachtoffer 1] : Je hebt me bijna dood gemaakt
11-10-2022 09:23 - [slachtoffer 1] : Je sluipt me huis binnen, met gele handschoenen zet je een mes op me keel. En daarna doe je alsof er niks is gebeurd.
Bewijsoverweging
Het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van feit 1 wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte, die voldoende steun vindt in de overige hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. Anders dan de raadsman is de rechtbank bovendien van oordeel dat aangeefster kan worden aangemerkt als ‘levensgezel’ in de zin van artikel 304 Sr. Aangeefster en verdachte hadden lange tijd een affectieve relatie en woonden samen, waarbij verdachte, zoals hij zelf aangeeft, voor de kinderen van aangeefster zorgde en meedraaide in het huishouden. Dat deze relatie feitelijk al sinds april definitief was verbroken, zoals de verdediging aanvoert, blijkt niet uit de afgelegde verklaringen. Dat aangeefster kort voor het feit had aangegeven de relatie definitief te willen verbreken en aangever had opgedragen zijn sleutels in te leveren maakt niet dat zij op dat moment niet meer als levensgezel in de zin van artikel 304 Sr valt aan te merken, temeer niet nu verdachte weigerde het einde van de relatie te accepteren en naar eigen zeggen wilde proberen de relatie te redden.
Ten aanzien van feit 2:
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer 2] bij de kinderopvang opgehaald en gezegd dat hij naar de huisarts moest. Het klopt dat hij niet naar de huisarts moest. Ik heb dit niet met [slachtoffer 1] overlegd. Ik heb naar [slachtoffer 1] een foto gestuurd dat ik met haar zoontje was. Ik ben met [slachtoffer 2] met de trein naar een vriend in [adres] gegaan. Daarna ben ik naar de winkel gegaan en heeft mijn vriend op [slachtoffer 2] gepast. Bij de winkel ben ik aangehouden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2022,opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R022115 d.d. 16 november 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
V: Wat is er gebeurd?
A: Ik kreeg een appje van [verdachte] dat er iemand was die mij wilde groeten. Hij stuurde me toen een foto van mijn zoontje. Ik kreeg toen een berichtje van mijn ex met waar ik mee bezig ben en dat ik mijn kind kon ophalen als ik de vragen van hem had beantwoord. Ik ben uiteindelijk gebeld door de politie dat ik hier moest komen en toen gingen we wachten tot zijn telefoon werd getraceerd en dat ik mijn zoontje weer terug kreeg.
V: Gaat hij naar de een opvang?
A: Ja
V: Zijn daar ook afspraken gemaakt met wie je zoontje ophaalt?
A: Ik, en als het iemand anders is zou ik daar over moeten bellen.
V: Heb jij ook gebeld dat je zoontje opgehaald zou worden door [verdachte] ?
A: Nee.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2022,opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [naam 4] en [naam 5] :
[slachtoffer 1] gaf aan dat haar ex, [verdachte] , haar zoontje had opgehaald vanaf de kinderopvang te Groningen. Meldster had eerder bij de opvang aangegeven dat haar zoon niet door haar ex opgehaald mocht worden.
Slachtoffer
Voornamen: [slachtoffer 2]
Geboren: [geboortedatum] 2020
4. Een schriftelijk bescheid, te weten chatgesprekken tussen verdachte en aangeefster, opgenomenop pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
11-10-2022 10:48 - [verdachte] N: Kan je opnemen er is iemand die wil hoi zeggen tegen jou
11-10-2022 10:50 - [verdachte] N: IMG-20221011-WA0000.jpg
11-10-2022 11:22 - [verdachte] N: Waar ben je mee bezig
11-10-2022 12:00 - M: Waar ben je
11-10-2022 12:00 - [verdachte] N: Trek het in dan zeg ik waar ik ben
11-10-2022 12:01 - M: Ik wil mijn kind terug! Waar ben je
11-10-2022 12:01 - [verdachte] N: Ik weet dat je politie heb gebeld dus trek het in
11-10-2022 12:01 - [verdachte] N: Je krijg hem terug als je het in getrek heb en bewijs heb 11-10-2022 13:30 - [verdachte] N: Zodra jij niet eerlijk kan zijn tegen mij zeg ik je niet de adres waar je hem straks kan ophalen
Bewijsoverweging
Het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van feit 2 wordt weersproken door de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat verdachte geen toestemming had om [slachtoffer 2] mee te nemen. Bovendien heeft verdachte een smoes gebruikt om [slachtoffer 2] mee te krijgen en heeft hij niet met aangeefster overlegd. Verder blijkt duidelijk uit de chatgesprekken dat aangeefster haar zoontje pas terug zou krijgen als zij de melding bij de politie zou intrekken. Daar komt bij dat een einde aan de situatie is gekomen door tussenkomst van de politie, en niet doordat verdachte zelf [slachtoffer 2] bij zijn moeder heeft teruggebracht. Dat verdachte uit eigen beweging [slachtoffer 2] zou terugbrengen naar aangeefster is dan ook niet gebleken.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 juni 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 oktober 2022,opgenomen op pagina 100 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met NN2R022115 d.d. 16 november 2022, inhoudend de verklaring van [naam 6] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 10 oktober 2022 tot en met 11 oktober 2022 te Groningen zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door
  • die [slachtoffer 1] meermalen vuistslagen in het gezicht te geven, en
  • een mes op het gezicht en de hals van die [slachtoffer 1] te zetten en hierin te prikken, en- met een arm de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen;
2.
hij op 11 oktober 2022 in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 2] , heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was hebbende verdachte,
  • die [slachtoffer 2] opgehaald bij het kinderdagverblijf en in strijd met de waarheid medegedeeld dathij naar de dokter moest, en
  • die [slachtoffer 2] meegenomen in de trein naar [adres] en ondergebracht bij een bekende van hem,verdachte, en
  • foto's naar de moeder van die [slachtoffer 2] verzonden met de mededeling dat hij haar zoontje had;
4.
hij op 13 oktober 2022 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de vloer van een politiecel van het cellencomplex [instelling] die geheel aan de Nationale Politie toebehoorde heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en
opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is
4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank van oordeel is dat een behandeling dient te volgen, heeft de raadsman primair verzocht om een klinische opname als bijzondere voorwaarde aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden en subsidiair de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden) aan verdachte op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch onderzoek pro Justitia van D. Breuker van 19 januari 2023 en 4 juni 2023, het psychiatrisch onderzoek pro Justitia van D.T. van der Werf van 19 juni 2023, het rapport van Reclassering Nederland van 26 juni 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een paar dagen tijd en achtereenvolgend schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel, onttrekking van haar minderjarige zoontje aan het ouderlijk gezag en vernieling. Terwijl aangeefster en haar kinderen lagen te slapen, is verdachte via het balkon de woning van aangeefster binnengedrongen en heeft hij haar mishandeld, met gebruikmaking van een mes. Nadat aangeefster verdachte rustig had weten te krijgen, is verdachte vertrokken. Toen aangeefster de volgende ochtend niet meer reageerde op zijn berichten, heeft verdachte haar 2-jarige zoontje zonder toestemming en met een smoes van de opvang gehaald en hem vervolgens als pressiemiddel gebruikt om aangeefster haar melding bij de politie te laten intrekken. De politie heeft verdachte en het kindje uiteindelijk kunnen traceren waardoor een einde aan de situatie is gekomen en het kindje is teruggebracht naar zijn moeder. Verdachte is vervolgens door de politie aangehouden en meegenomen naar het politiebureau, alwaar hij een politiecel heeft vernield.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij meermalen is overgegaan tot het plegen van strafbare feiten toen hij zijn zin niet kreeg. Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van aangeefster. Daarbij acht de rechtbank het zeer kwalijk dat verdachte het jonge kind van aangeefster als pressiemiddel heeft gebruikt. De rechtbank rekent verdachte die feiten zwaar aan. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling wegens partnergeweld en bovendien onder toezicht stond van de reclassering.
Persoon van verdachte
Over verdachte zijn psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportages pro Justitia opgesteld door GZ-psycholoog D. Breuker en psychiater D.T. van der Werf. Deze rapporten houden onder meer zakelijk weergegeven- het volgende in. De deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een matige tot een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis, ziekelijke stoornissen in de vorm van een antisociale en een borderline persoonlijkheidsstoornis, een ernstige stoornis in cannabisgebruik en (naar alle waarschijnlijkheid) een lichte stoornis in alcoholgebruik. De psycholoog heeft daarnaast gerapporteerd dat verdachte veel trekken van psychopathie heeft en dat er tevens sprake is van een forse hechtingsstoornis. Volgens de deskundigen waren deze stoornissen ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben deze stoornissen het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde ook beïnvloed. Hun advies is dan ook om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusies van de rapporten op dit punt verenigen en neemt deze over, en zal de bewezenverklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate toerekenen.
Verder heeft de psycholoog de kans op recidive matig tot hoog ingeschat en heeft de psychiater gerapporteerd dat de kans op soortgelijk relationeel geweld onverminderd hoog zal blijven als verdachte geen adequate professionele zorg gaat ontvangen. Relationeel geweld lijkt bij verdachte namelijk een patroon te worden, waarbij de kans op femicide in dit geval niet ondenkbaar is. Daarbij hebben beide deskundigen aangegeven weinig tot geen beschermende factoren te zien. Het advies van de deskundigen luidt om tbs met dwangverpleging aan verdachte op te leggen.
De psychiater heeft het advies van tbs met dwangverpleging als volgt toegelicht. Verdachte heeft consequent aangegeven dat hij alleen ambulante hulp wil accepteren; en dan op een manier zoals hij zich dat vaag bedacht heeft. Aan langdurige forensisch-psychiatrische behandeling en begeleiding (en beveiliging) valt echter niet te ontkomen als delict-preventie wordt nagestreefd. Vanwege de overwegend onwillige houding van verdachte, gepaard gaand met zijn gebrek aan probleembesef en inzicht, naast weinig door hem ervaren lijdensdruk (en daarmee ook intrinsieke motivatie), mag niet verwacht worden dat verdachte zich in de toekomst plots vrijwillig gaat houden aan hem gestelde voorwaarden. Ook zijn hulpverlenings-geschiedenis en justitiële geschiedenis illustreren dat hem zoiets nog niet voor enige tijd goed gelukt is. En als verdachte zich voorneemt om voortaan wel adviezen van deskundigen te zullen gaan opvolgen dan mag van hem, gezien de aard en ernst van zijn psychopathologie, eigenlijk niet verwacht worden dat hij die getrouw kan opvolgen; ervan uitgaande dat hij de hem gestelde voorwaarden al zou kunnen begrijpen, ook in tijd en overige context. Het is daarom dat in dit geval eigenlijk uitsluitend een dwingend kader resteert. Alleen een dergelijk kader kan borgen dat resterende mogelijkheden zo adequaat mogelijk benut gaan worden om verdachte alsnog die behandeling en begeleiding en bescherming te doen laten ontvangen, welke het delict-recidief-risico zo klein mogelijk kan maken en houden.
De psycholoog heeft het advies van tbs met dwangverpleging als volgt toegelicht. Een behandelverplichting is nooit echt van de grond gekomen. Dat verdachte zich zal houden aan behandelvoorwaarden of aan een locatieverbod wordt niet haalbaar geacht. Er kan door verdachte ook onvoldoende zekerheid worden geboden dat hij zijn ex-partner en haar kinderen niet gaat opzoeken. In de negen maanden dat verdachte nu vastzit, is er geen wezenlijke verandering in probleembesef of in standpunt of houding opgetreden met betrekking tot het plegen van het feit, het verhoogde geweldsrisico en de noodzakelijkheid van een intensieve klinische behandeling. Er hebben zich in de afgelopen maanden ook geen nieuwe of andere intrinsieke moverende redenen ontwikkeld om wel aan zichzelf te willen werken. Tbs met dwangverpleging is nodig vanwege de ernst en complexiteit van de stoornissen, als ook gezien het matige tot hoge risico op een herhaling van een soortgelijk gewelddadig delict, en de noodzakelijkheid van een klinische behandeling, waarvoor er bij verdachte weinig intrinsieke ondersteuning wordt gevonden.
Ook Reclassering Nederland heeft een rapportage uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer -zakelijk weergegeven- het volgende in. Het baart de reclassering ernstig zorgen dat alle reeds ingezette interventies, al dan niet gedwongen, niet of onvoldoende van de grond zijn gekomen. Er heeft sinds de bemoeienis en inzet van de reclassering vanaf 2017 geen enkele gedragsverandering c.q.
inperking van de risico’s plaatsgevonden. Sterker nog, de reclassering signaleert een toename van het geweldscomponent binnen het delictgedrag van verdachte. De vastgestelde -complexepersoonlijkheidsproblematiek is hier mede debet aan, evenals de zeer beperkte leerbaarheid van betrokkene. Verdachte wil enkel meewerken onder zijn eigen gestelde voorwaarden, wat de inzet van reclasseringsinterventies frustreert en maakt dat de reclassering de afgelopen vijf jaar geen gedragsverandering heeft kunnen bewerkstelligen. De reclassering schat de risico’s op recidive, letselschade en onttrekking aan de voorwaarden in als hoog. Daarnaast ziet de reclassering, evenals de psycholoog en psychiater, geen enkele beschermende factor. De reclassering sluit zich aan bij de geadviseerde tbs met dwangverpleging en acht (een tbs met) voorwaarden niet uitvoerbaar. De reclassering kan en wil geen verantwoordelijkheid meer nemen aangaande het risicomanagement. De hoge risico’s met betrekking tot geweldsrecidive, waarbij onomkeerbare gevolgen (femicide) reëel zijn, onderstrepen dit en vragen vanuit reclasseringsperspectief een meer dwingend en steviger kader teneinde de (maatschappelijke) risico’s in te perken.
Straf en maatregel
Gelet op de hierboven genoemde psychologische en psychiatrische rapportages pro Justitia, het reclasseringsrapport en de informatie over de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat om het gevaar van herhaling te beperken. De rechtbank acht verdachte niet in staat om zich (gedurende enige tijd) aan voorwaarden te houden, gelet op de lange en mislukte hulpverleningsgeschiedenis, de zelfbepalende houding, stoornissen en beperkingen van verdachte, zoals ook blijkt uit genoemde adviezen. Verdachte heeft een veelzijdige criminele justitiële
geschiedenis waarbij hij al eerder veroordeeld is voor partnergeweld. Hoewel de reclassering al sinds 2017 bij verdachte betrokken is, heeft toezicht en de hulpverlening vanuit dat kader onvoldoende effect gehad. Sterker nog, de reclassering signaleert een toename van het geweldscomponent binnen het delictgedrag van verdachte. Behandelingen zijn nooit echt van de grond gekomen. De reclassering heeft ook aangegeven dat voorwaarden niet uitvoerbaar zijn en dat zij geen verantwoordelijkheid meer kan nemen en dragen aangaande het risicomanagement. Met de deskundigen komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de tbs met dwangverpleging het enige passende behandelkader is.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van tbs met dwangverpleging, zoals opgenomen in de artikelen 37a en 37b Sr, is voldaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte twee misdrijven heeft gepleegd waarop minimaal vier jaren gevangenisstraf is gesteld. Daarbij stelt de rechtbank op grond van de hiervoor weergegeven rapporten van deskundigen vast dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens die bestonden ten tijde van de strafbare feiten. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de stoornissen van verdachte zodanig zijn dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet ook op de adviezen, sprake van een hoog recidivegevaar. De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. De rechtbank overweegt daarbij dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De duur van de tbs-maatregel is daarom niet gemaximeerd en kan een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de ongemaximeerde tbs met dwangverpleging zal de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen.

Benadeelde partij

Politie Noord-Nederland heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.298,40 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022. De rechtbank gaat hiermee voorbij aan de stelling van de verdediging dat sprake is van een deel eigen schuld van de politie door verdachte met zijn bekende problematiek in een kleine cel te zetten, nu verdachte vanwege zijn problematiek juist in een speciaal daarvoor toegeruste cel is geplaatst.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen

Ten aanzien van parketnummer 21/002316-19
Bij onherroepelijk arrest van 13 maart 2020 van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 maart 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Bij beslissing van de politierechter te Leeuwarden van 5 december 2022 is een gedeelte van voornoemde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, ten uitvoer gelegd.
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 maart 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De raadsman heeft zich ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 4 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van het restant van de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Ten aanzien van parketnummer 21/002772-19
Bij onherroepelijk arrest van 13 maart 2020 van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot – onder meer – voorwaardelijke hechtenis voor de duur van vier weken, met een proeftijd van drie jaren, en een voorwaardelijke geldboete van € 100,00, met een proeftijd van één jaar. De proeftijden van beide straffen zijn ingegaan op 28 maart 2020. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 maart 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijke straffen. De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vordering verzet tegen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 4 heeft begaan voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke hechtenis, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf, te weten hechtenis voor de duur van vier weken.
Veroordeelde heeft de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 4 niet begaan in de proeftijd van de voorwaardelijke geldboete, zodat de rechtbank de vordering van de officier van justitie op dat punt zal afwijzen.
Ten aanzien van parketnummer 21/004417-18
Bij onherroepelijk arrest van 9 september 2021 van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 augustus 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 maart 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van deze voorwaardelijke straf. De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vordering verzet tegen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 4 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38d, 57, 279, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 276 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 4
Wijst de vorderingen van de benadeelde partij
Politie Noord-Nederlandtoe en veroordeelt verdachte om aan Politie-Noord-Nederland te betalen:
  • het bedrag van € 5.298,40 (zegge: vijfduizendtweehonderdachtennegentig euro en veertigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van Politie Noord-Nederland aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.298,40 (zegge: vijfduizendtweehonderdachtennegentig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.298,40 aan materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 61 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21.002316-19:

Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 maart 2020, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21.002772-19:

Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 maart 2020, te weten: hechtenis voor de duur van vier weken.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

21.004417-18:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 9 september 2021, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. J. Duiven, rechters, bijgestaan door mr. L.F. Beitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2023.
Mr. J. Duiven en mr. L.F. Beitsma zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.