ECLI:NL:RBNNE:2023:2837

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
18-025609-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding door rijinstructeur tijdens rijles

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rijinstructeur, die beschuldigd werd van aanranding van zijn leerlinge tijdens een rijles op 2 december 2021 in Groningen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onverhoeds aanraken van de buik van de aangeefster en het geven van een kus op haar voorhoofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die dertig jaar ouder is dan de aangeefster, misbruik heeft gemaakt van zijn positie als rijinstructeur. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte als ontuchtig moeten worden aangemerkt, omdat deze handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en de aangeefster geen toestemming heeft gegeven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade heeft vastgesteld op €750,-. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf de datum van de aanranding.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/025609-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 juli 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Bakker, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2021 te Groningen, althans in de provincie Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
-door te zeggen dat [slachtoffer] die zich met verdachte in een lesauto bevond de auto moest parkeren en/of dat hij dan aan haar buik kon voelen en/of
-door vervolgens die [slachtoffer] onverhoeds aan te raken op haar buik en/of een zoen op het voorhoofd te geven en/of
-waarbij die [slachtoffer] als leerling zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positie bevond en/of zich bevond in een lesauto die zij niet direct kon verlaten,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het wrijven met zijn vingers over de blote buik (vanaf de navel tot rand van de onderbroek) van die [slachtoffer] en/of het zoenen op het voorhoofd van die [slachtoffer] ;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor handelen in strijd met de eerbaarheid. Verdachte heeft geen handelingen uitgevoerd die als ontucht kunnen worden aangemerkt, hij heeft aangeefster alleen maar op haar gemak willen stellen. Tevens heeft de raadsman bepleit dat er een vrijspraak moet volgen omdat er onvoldoende bewijs is dat er sprake is geweest van dwang. Uit niets blijkt dat sprake is geweest van een situatie waarin aangeefster redelijkerwijs niet anders kon doen dan de handelingen te dulden of dat zij zich niet dan wel moeilijk aan de situatie kon onttrekken. De afhankelijkheidsrelatie zegt niets over de mate waarin aangeefster onvrijwillig heeft gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 27 juni 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer] inderdaad les gegeven. Ik moest haar vaak op haar gemak stellen. Ik ga er vanuit dat de geluidsopname goed op papier is gekomen. Dat wat op de geluidsopname te horen is, heb ik puur gezegd om haar haar zin te geven. Het was als grapje bedoeld.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2022,opgenomen op pagina 61 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021332955 d.d. 5 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
V: Hoe noem jij zelf waar je aangifte van komt doen?
A: Ja van mijn rij instructeur die ongepaste opmerkingen en gedrag maakte.
A: Het gaat vooral om de laatste 2 rijlessen. Dat waren 2 dagen achter elkaar. Hij ging toen aan mijn buik zitten. De laatste rijles maakte hij wel ongepaste opmerkingen maar heeft hij niet mij gezeten. En dit heb ik opgenomen.
V: Vertel eens in je eigen woorden
A: Hij sport ook veel en we hadden het over sporten. Ik vertelde hem dat ik aan het trainen was voor een sixpack. Hij zei toen dat hij dat wel mooi vond bij meisjes. Slank en sportief. Hij bleef toen maar complimentjes geven. Dat hij mij mooi vond. En dat deed hij om de 5 minuten. Hij zei dat ik ergens moest gaan stoppen zodat ik de navigatie instellen en dat hij aan mijn buik ging voelen. Ik dacht dat het een grapje was. Dat kon niet serieus zijn. Toen legde dus echt zijn hand op mijn onderbuik. Ik wist niet wat ik moest zeggen.
V: Wat raakte hij precies aan?
A: Vanaf mijn navel tot het randje van mijn onderbroek.
V: Was dat op je shirt, onder je shirt of op je blote huid?
A: Onder mijn shirt op mijn blote huid.
V: Zei hij er ook wat bij toen hij dat deed?
A: Ja. Dat het een strakke buik was en dat het mooi was.
V: Wat deed die hand op je blote buik?
A: Een beetje wrijven. Met zijn vingers uit elkaar en weer in elkaar.
O: Aangeefster laat haar hand zien met gespreide vingers en maakt hiermee open en dichtgaande bewegingen.
V: En hoe ging het verder?
A: Ik had de navigatie ingesteld en wilde wegrijden maar de motor sloeg af. Het gebeurt anders nooit maar ik denk door de spanning. Om me gerust te stellen gaf hij mij toen een kus op mijn voorhoofd.
A: Hij zei dat hij mijn buik 1 keer had gevoeld en dat hij er verslaafd aan was geraakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van uitwerking audio opname rijles d.d. 8 december 2022, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de gehele audio opname; Rijles 03-12 (6).mp4, welke werd verstrekt door afdeling Zeden Groningen, Eenheid Noord-Nederland, laten uitwerken in zaak PL0100-2021332955, waar ik, verbalisant, vervolgens een proces-verbaal van heb gemaakt en ondertekend.
Daar waar Z: staat, betreft de verdachte [verdachte] .
Daar waar ...(ntv) staat, betreft een woord of gedeelte welke niet te verstaan is.
De voornoemde audio opname werd opgenomen door aangeefster [slachtoffer] .
Z: Kijk eens hier, ik ben net zoals jij. Strakke buik, want jij hebt die ook. lk ben helemaal verslaafd aan jouw buikje.
Z: Ik heb één (1) keertje gevoeld en die vond ik lekker.
Z: lk zou weer even aan jouw buik zitten, maar ik heb koude handen.
Z: En dan ben jij van mij, dan ga ik jouw buikje... pakken.
Z: Ga jou helemaal pakken. Dat zou het beste zijn. ...(ntv).
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 februari 2022, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
V: Zoals u weet heeft [slachtoffer] bij ons aangifte gedaan van aanranding gepleegd door haar rij instructeur [verdachte] . Wat kunt u ons hierover vertellen?
A: [slachtoffer] vertelde dat hij aan haar onderbuik zat, in het kader van dat ze allebei naar de sportschool gingen. De een na laatste les werd ze afgezet bij [naam 2] . Ze vertelde toen dat hij haar op haar voorhoofd had gezoend. Ze belde me in tranen op en vertelde dat.
A: Toen kwam ze bij ons in de keuken en liet ze ons stukjes van de opname op haar telefoon horen. Toen kwam bij [slachtoffer] de emotie en begon ze te huilen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, oftewel in casu alleen op grond van hetgeen aangeefster heeft verklaard. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het zedendelict als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat de verklaring van aangeefster gedeeltelijk steun vindt in wat verdachte zelf verklaart. Verdachte bekent de context waarin het aanraken van de buik en het zoenen van het voorhoofd heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de audio-opname, waar verdachte zegt dat hij één keer heeft gevoeld aan de buik van aangeefster en dat hij dat lekker vond. De verklaring van verdachte, dat hij dat hypothetisch heeft bedoeld of als grapje, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank de verklaring van de vader van aangeefster die zijn dochter na afloop van de gebeurtenis in tranen aan de telefoon had waarbij zij vertelt dat haar rijinstructeur aan haar buik heeft gezeten. De rechtbank ziet gelet op dit alles geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster. Deze vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen en de rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de tenlastegelegde handelingen zoals door aangeefster beschreven hebben plaatsgevonden.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de ten laste gelegde handelingen als ontuchtig zijn aan te merken. Ontuchtige handelingen zijn handelingen van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat het voelen aan de (onder)buik en het geven van een kus op het voorhoofd handelingen van seksuele aard zijn die zeer ongepast en ongebruikelijk zijn in de relatie tussen een rij-instructeur en zijn leerling. Verdachte is daarnaast dertig jaar ouder dan aangeefster. Bovendien heeft aangeefster geen toestemming voor deze handelingen gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Gelet op deze (afhankelijkheids)relatie en het grote leeftijdsverschil is de rechtbank tevens van oordeel dat er sprake is geweest van dwang. Bovendien raakte hij haar onverhoeds aan terwijl zij in de lesauto zat, waardoor zij zich niet aan het handelen van verdachte kon onttrekken.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2021 te Groningen, door een andere feitelijkheid, te weten
  • door te zeggen dat [slachtoffer] die zich met verdachte in een lesauto bevond de auto moestparkeren en dat hij dan aan haar buik kon voelen en
  • door vervolgens die [slachtoffer] onverhoeds aan te raken op haar buik en een zoen op hetvoorhoofd te geven en
  • waarbij die [slachtoffer] als leerling zich ten opzichte van verdachte in een afhankelijke positiebevond en zich bevond in een lesauto die zij niet direct kon verlaten,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het wrijven met zijn vingers over de blote buik (vanaf de navel tot rand van de onderbroek) van die [slachtoffer] en het zoenen op het voorhoofd van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van aangeefster door haar onverhoeds over haar buik te wrijven en haar een kus op haar voorhoofd te geven tijdens haar rijles. Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van zijn leerlinge geschonden. Door zijn rol als rij-instructeur en het grote leeftijdsverschil van dertig jaar, had verdachte overwicht op aangeefster. Aangeefster bevond zich als leerlinge in een ondergeschikte positie en een afhankelijke rol ten opzichte van verdachte en kon zich niet aan zijn handelingen onttrekken. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en dat hij niet in staat is geweest om gepaste professionele afstand tot zijn leerlinge te bewaren. Daarnaast heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ter zitting probeerde hij zelfs de schuld in de schoenen van aangeefster te schuiven door te zeggen dat zij degene was die aan zijn buik heeft gezeten. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Alles afwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 419,- ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering, met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor veroordeling wegens feitelijke aanranding, waardoor hij vraagt om niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de materiële kosten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, dan wel moeten worden afgewezen, omdat het niet gaat om rechtstreekse schade voor het slachtoffer. De ouders van het slachtoffer hebben deze kosten namelijk betaald. De immateriële schade is op geen enkele wijze onderbouwd, waardoor deze eveneens niet-ontvankelijk dan wel afgewezen dient te worden. Subsidiair dient deze gematigd te worden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van rechtstreekse schade toegebracht door het bewezenverklaarde aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade in de vordering nietontvankelijk verklaren.
Daarnaast wordt vergoeding van immateriële schade gevorderd. Wanneer geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan worden aangemerkt als aantasting van de persoon, als de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De rechtbank stelt vast dat het bewezenverklaarde feit een zodanige ernstige inbreuk vormt op een fundamenteel recht, de lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als “aantasting van de persoon op andere wijze” moet worden beschouwd. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 BW schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 750,-. De rechtbank zal de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 246 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Een taakstraf, voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 december 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 december 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2023.
Mr. H.M. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.