V: Zoals u weet heeft [slachtoffer] bij ons aangifte gedaan van aanranding gepleegd door haar rij instructeur [verdachte] . Wat kunt u ons hierover vertellen?
A: [slachtoffer] vertelde dat hij aan haar onderbuik zat, in het kader van dat ze allebei naar de sportschool gingen. De een na laatste les werd ze afgezet bij [naam 2] . Ze vertelde toen dat hij haar op haar voorhoofd had gezoend. Ze belde me in tranen op en vertelde dat.
A: Toen kwam ze bij ons in de keuken en liet ze ons stukjes van de opname op haar telefoon horen. Toen kwam bij [slachtoffer] de emotie en begon ze te huilen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, oftewel in casu alleen op grond van hetgeen aangeefster heeft verklaard. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het zedendelict als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat de verklaring van aangeefster gedeeltelijk steun vindt in wat verdachte zelf verklaart. Verdachte bekent de context waarin het aanraken van de buik en het zoenen van het voorhoofd heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de audio-opname, waar verdachte zegt dat hij één keer heeft gevoeld aan de buik van aangeefster en dat hij dat lekker vond. De verklaring van verdachte, dat hij dat hypothetisch heeft bedoeld of als grapje, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank de verklaring van de vader van aangeefster die zijn dochter na afloop van de gebeurtenis in tranen aan de telefoon had waarbij zij vertelt dat haar rijinstructeur aan haar buik heeft gezeten. De rechtbank ziet gelet op dit alles geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster. Deze vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen en de rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de tenlastegelegde handelingen zoals door aangeefster beschreven hebben plaatsgevonden.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de ten laste gelegde handelingen als ontuchtig zijn aan te merken. Ontuchtige handelingen zijn handelingen van seksuele aard in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat het voelen aan de (onder)buik en het geven van een kus op het voorhoofd handelingen van seksuele aard zijn die zeer ongepast en ongebruikelijk zijn in de relatie tussen een rij-instructeur en zijn leerling. Verdachte is daarnaast dertig jaar ouder dan aangeefster. Bovendien heeft aangeefster geen toestemming voor deze handelingen gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Gelet op deze (afhankelijkheids)relatie en het grote leeftijdsverschil is de rechtbank tevens van oordeel dat er sprake is geweest van dwang. Bovendien raakte hij haar onverhoeds aan terwijl zij in de lesauto zat, waardoor zij zich niet aan het handelen van verdachte kon onttrekken.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.