ECLI:NL:RBNNE:2023:283

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
18.222874.21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor wapenbezit en witwassen, maar veroordeling voor bedreiging met vuurwapen

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een wapen en munitie, witwassen en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben van een wapen en munitie, evenals van de beschuldiging van witwassen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk een wapen en munitie in zijn bezit had gehad, aangezien deze niet waren aangetroffen en de getuigenverklaringen tegenstrijdig waren. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met de dood door met een vuurwapen in de lucht te schieten en dit wapen te richten op een groep personen. Dit gedrag werd als bedreigend beschouwd, ongeacht of de slachtoffers daadwerkelijk vrees hadden ervaren. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.222874.21
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 02.077180.21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 januari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 januari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18.222874.21 dat:
1. hij op of omstreeks 18 april 2021 te Delfzijl in de gemeente Eemsdelta meerdere tot op heden onbekend gebleven personen heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door:
- op korte afstand van voornoemde personen met een vuurwapen (meermalen) in de lucht te schieten en/of met een vuurwapen te richten op een auto en te schieten en/of met een vuurwapen te richten op een groep personen;
2. hij op of omstreeks 18 april 2021 te Delfzijl in de gemeente Eemsdelta
- een wapen van categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, althans een wapen van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie en/of - munitie van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 19 april 2021 te Groningen gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een tafel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Politie Noord Nederland toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
en in de zaak met parketnummer 02.077180.21 dat:
hij op of omstreeks 20 december 2019 en/of 21 december 2019 te Groningen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten twee geldbedragen van 500,00 euro en/of twee geldbedragen van 100,00 euro, in totaal 1.200,00 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten 1.200,00 euro, althans van enig geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, die respectievelijk in categorie III onder 1 en categorie II of III van de Wet wapens en munitie kunnen worden gerangschikt, ondanks het feit dat beide niet zijn aangetroffen. Verbalisant Haneman heeft op basis van een getoonde foto waargenomen dat het wapen vermoedelijk een revolver betreft. Bovendien heeft verdachte zelf in een telefoonbericht het wapen als een kleine revolver omschreven. Daarnaast volgt uit getuigenverklaringen dat verdachte daadwerkelijk met een wapen heeft geschoten. Het voorgaande wordt door het NFI-rapport ondersteund, nu er schotresten op de handen van verdachte aanwezig zijn geweest. Uit de bijlage van dit rapport blijkt dat de term schotresten refereert aan alle residuen en deeltjes die bij het verschieten van een patroon met een vuurwapen vrij zijn gekomen. Dus dient te worden vastgesteld dat er ook munitie in het wapen heeft gezeten. De verklaring van verdachte, dat het zou gaan om een wapen met knalpatronen, is onaannemelijk.
Ten aanzien van parketnummer 02.077180.21
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, in de zin dat hij ten minste redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Uit de aangifte van [benadeelde partij] vloeit voort dat zij via Marktplaats is opgelicht en er vervolgens een Apple Pay betaalpas aan haar rekeningnummer is gekoppeld, waarmee meerdere malen bij de Albert Heijn en de BP in Groningen is gepind. Om deze betaalpas te activeren en te gebruiken heeft verdachte diverse handelingen op zijn telefoon moeten verrichten, waarbij hij heeft kunnen constateren dat het niet zijn eigen bankrekening betrof. Buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte de persoon is geweest die de transacties heeft verricht, nadat hij op de vertoonde camerabeelden in het programma Opsporing Verzocht door twaalf tipgevers is herkend. Daarbij komt dat een verbalisant de persoon op deze beelden heeft vergeleken met identificatiefoto’s van verdachte en hem hierbij heeft herkend.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat slechts het lossen van één schot in de lucht bewezen kan worden verklaard, maar dat hierbij geen sprake van een bedreiging is geweest. De andere gedragingen, te weten het richten en het schieten met een vuurwapen op een auto en het hiermee richten op een groep personen, kunnen vanwege de tegenstrijdige getuigenverklaringen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de berichten van [naam 4] hieromtrent niet bewezen worden verklaard. De handeling betreffende het lossen van één schot in de lucht wordt wel door de getuigenverklaring van [naam 2] en het bericht van [naam 4] ondersteund, aangezien deze bewijsmiddelen corresponderen met hetgeen op de screenshots van de camerabeelden zichtbaar is. In dat kader kan echter niet worden aangenomen dat bij de groep onbekend gebleven personen de redelijke vrees is ontstaan. De uiterlijke verschijningsvormen wijzen erop dat voornoemde personen verdachte in de richting van de auto zijn gevolgd, zonder dat het schot in de lucht enige indruk heeft gemaakt. Daarmee hebben zij wellicht de indruk gehad dat het een luchtdrukwapen betrof. Verder zijn de betreffende personen nooit door de politie over het voorval gehoord.
Ten aanzien van parketnummer 02.077180.21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat allereerst dient te worden vastgesteld of het wapen en de munitie in een van de categorieën als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie kunnen worden gekwalificeerd. De politie heeft het vuurwapen niet aangetroffen en derhalve niet kunnen onderzoeken. Dat geldt ook voor de munitie, nu bij het forensisch onderzoek op de plaats delict geen lege hulzen zijn gevonden. Uit het NFI-rapport volgt slechts dat er schotresten op de handen van verdachte zijn aangetroffen. Verder hebben diverse getuigen en verbalisanten het wapen, al dan niet op basis van getoond beeldmateriaal, verschillend geduid; van een pistool tot een revolver. Verdachte heeft zelf verklaard dat het een pistool met knalpatronen betreft.
De rechtbank constateert dat, gelet op het voorgaande, niet is uit te sluiten dat het bedoelde wapen een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder categorie IV (onder 4), van de Wet wapens en munitie is geweest, welke categorie niet ten laste is gelegd. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte een wapen en munitie, in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Ten aanzien van parketnummer 02.077180.21
Vrijspraak
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat er, behalve de herkenning van verdachte op de camerabeelden, geen bewijsmiddel is dat verdachte op dat moment op de plaats delict brengt. Naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht, waarin de camerabeelden zijn getoond, is verdachte door twaalf van de negenentwintig tipgevers als persoon herkend. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant] geconstateerd dat de SKN- en SKDB-foto’s van verdachte met de persoon op de camerabeelden overeenkomen en heeft hij verdachte aan het gelaat en de (donker krullende) haardracht herkend.
De rechtbank acht voornoemde herkenningen onvoldoende voor het oordeel dat buiten twijfel vast is komen te staan dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden van de pintransacties te zien is. Daartoe overweegt zij allereerst dat het gelaat en (met name) de haardracht – aan welke kenmerken verbalisant volgens het proces-verbaal verdachte herkent - niet volledig op (de stilstaande foto’s van) de camerabeelden zichtbaar zijn. Daarnaast lijkt de huidskleur van de persoon die op het beeldmateriaal te zien is af te wijken van hetgeen bij verdachte op de identificatiefoto’s waarneembaar is. Voorts hebben (lang) niet alle tipgevers verdachte herkend en is bovendien onduidelijk op basis van welke kenmerken twaalf tipgevers verdachte hebben aangewezen als de persoon die op de camerabeelden te zien is. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het verdachte is die op de foto’s te zien is en zal zij verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 januari 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een pistool met knalpatronen meegenomen, voor het geval iemand een mes zou trekken. Dit zag eruit als een revolver. Toen we daar aankwamen stonden jongens ons op te wachten. Ik heb één keer in de lucht geschoten om ze weg te jagen. Ik wilde ze op afstand houden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 april 2021,opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021203517 d.d. 11 augustus 2021, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik was op 18 april 2021 in Delfzijl. Ik zag dat op het speelveldje een groep jongeren stond. Ik zag dat er een auto bij ons voor de deur langsging en niet zo ver bij ons vandaan stilstond. Ik zag dat de bijrijder, toen hij uitstapte, een zwart pistool in zijn hand had, een soort revolvermodel zeg maar. Ik zag en hoorde dat deze jongen met dit pistool twee keer in de lucht schoot, gelijk toen hij uit de auto kwam. Vervolgens zag ik dat deze jongen het pistool richtte op de groep die bij de speeltuin stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 april 2021,opgenomen op pagina 113 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 2] :
Op 18 april 2021 zag ik vanuit mijn woonkamer in Delfzijl dat er een auto kwam aanrijden. Ik zag dat de bijrijder uit de auto stapte. Tot mijn grote schrik zag ik dat hij in één van zijn handen een pistool had. Ik zag dat hij het pistool recht naar voren richtte. Even later zag ik dat hij het pistool naar de lucht richtte en ik hoorde vervolgens dat hij één schot loste in de lucht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de door verdachte afgelegde verklaring ter zitting en de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] volgt dat verdachte ten minste eenmaal met een vuurwapen, lijkend op een pistool/revolver, in de lucht heeft geschoten en hiermee op een groep personen heeft gericht.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven opleveren. Door met het vuurwapen, lijkend op een pistool/revolver, daadwerkelijk in de lucht te schieten en deze te richten op meerdere personen kon bij hen in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij hun leven zouden kunnen verliezen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het schieten met een vuurwapen de dood tot gevolg kan hebben. De stelling dat deze personen het vuurwapen niet op echtheid hebben kunnen beoordelen en dat uit hun reactie niet is gebleken dat bij hen enige vrees is ontstaan, doet hier niet aan af, nu voor een bewezenverklaring van een bedreiging niet is vereist dat in het concrete geval daadwerkelijk vrees is opgewekt. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm dermate gericht op het doen ontstaan van bedoelde vrees, dat het opzet van verdachte daarop was gericht. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank acht voor wat betreft het overige ten laste gelegde, het met een vuurwapen op een auto richten en schieten, onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 januari 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2021,opgenomen op pagina 364 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021203517 d.d. 11 augustus 2021, inhoudend de verklaring van [naam 5] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18.222874.21 onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 18 april 2021 te Delfzijl meerdere onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door:
- op korte afstand van voornoemde personen met een vuurwapen in de lucht te schieten en met een vuurwapen te richten op een groep personen;
3. hij op 19 april 2021 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een tafel, die geheel aan de Politie Noord Nederland toebehoorde, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

In de zaak met parketnummer 18.222874.21

1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

In de zaak met parketnummer 18.222874.21 heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat sprake van een noodweersituatie is geweest, zodat verdachte van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen. De raadsman heeft gesteld dat verdachte weliswaar een schot in de lucht heeft gelost, maar dat hij dit deed nadat hij zich geconfronteerd heeft gezien met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en waarop verdachte aldus op proportionele en subsidiaire wijze heeft gereageerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen niet worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte zichzelf met een wapen in onderhavige situatie heeft begeven, teneinde een geschil te beslechten. Aldus kunnen zijn gedragingen, naar de kern bezien, niet als verdedigend maar als aanvallend, namelijk gericht op de confrontatie met de groep, aangemerkt worden. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, aangezien dit een negatief effect heeft op de recidivekans en dit onverantwoord is in het kader van de opvoeding. Aan verdachte kan een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, worden opgelegd. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood door op korte afstand van een groep personen met een vuurwapen in de lucht te schieten en dit vuurwapen te richten op deze groep. Daarnaast heeft verdachte een tafel in een politiecel beschadigd. Verdachte heeft ter zitting deels verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen, maar lijkt het strafwaardige karakter hiervan niet in te zien. De rechtbank neemt verdachte het voorgaande kwalijk.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Uit het reclasseringsrapport van 25 mei 2022 volgt dat de kans op recidive en geweld als gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, onder meer vanwege de gedemotiveerde houding van verdachte voor gedragsverandering of reclasseringsinterventies. Ten slotte merkt de reclassering op dat zij geen specifieke nadelen voor het opleggen van een gevangenisstraf zien en dat er recentelijk twee werkstraffen negatief zijn teruggestuurd.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 13 december 2022 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. De rechtbank zal voor het bepalen van de hoogte van de straf de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt nemen. Het oriëntatiepunt schrijft, in geval van een bedreiging door middel van het tonen van een (nep)vuurwapen, vier maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18.222874.21 onder 2 en in de zaak met parketnummer 02.077180.21 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.222874.21 onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2023.