Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat kan worden bewezen dat verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, die respectievelijk in categorie III onder 1 en categorie II of III van de Wet wapens en munitie kunnen worden gerangschikt, ondanks het feit dat beide niet zijn aangetroffen. Verbalisant Haneman heeft op basis van een getoonde foto waargenomen dat het wapen vermoedelijk een revolver betreft. Bovendien heeft verdachte zelf in een telefoonbericht het wapen als een kleine revolver omschreven. Daarnaast volgt uit getuigenverklaringen dat verdachte daadwerkelijk met een wapen heeft geschoten. Het voorgaande wordt door het NFI-rapport ondersteund, nu er schotresten op de handen van verdachte aanwezig zijn geweest. Uit de bijlage van dit rapport blijkt dat de term schotresten refereert aan alle residuen en deeltjes die bij het verschieten van een patroon met een vuurwapen vrij zijn gekomen. Dus dient te worden vastgesteld dat er ook munitie in het wapen heeft gezeten. De verklaring van verdachte, dat het zou gaan om een wapen met knalpatronen, is onaannemelijk.
Ten aanzien van parketnummer 02.077180.21
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd voor het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, in de zin dat hij ten minste redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. Uit de aangifte van [benadeelde partij] vloeit voort dat zij via Marktplaats is opgelicht en er vervolgens een Apple Pay betaalpas aan haar rekeningnummer is gekoppeld, waarmee meerdere malen bij de Albert Heijn en de BP in Groningen is gepind. Om deze betaalpas te activeren en te gebruiken heeft verdachte diverse handelingen op zijn telefoon moeten verrichten, waarbij hij heeft kunnen constateren dat het niet zijn eigen bankrekening betrof. Buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte de persoon is geweest die de transacties heeft verricht, nadat hij op de vertoonde camerabeelden in het programma Opsporing Verzocht door twaalf tipgevers is herkend. Daarbij komt dat een verbalisant de persoon op deze beelden heeft vergeleken met identificatiefoto’s van verdachte en hem hierbij heeft herkend.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat slechts het lossen van één schot in de lucht bewezen kan worden verklaard, maar dat hierbij geen sprake van een bedreiging is geweest. De andere gedragingen, te weten het richten en het schieten met een vuurwapen op een auto en het hiermee richten op een groep personen, kunnen vanwege de tegenstrijdige getuigenverklaringen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de berichten van [naam 4] hieromtrent niet bewezen worden verklaard. De handeling betreffende het lossen van één schot in de lucht wordt wel door de getuigenverklaring van [naam 2] en het bericht van [naam 4] ondersteund, aangezien deze bewijsmiddelen corresponderen met hetgeen op de screenshots van de camerabeelden zichtbaar is. In dat kader kan echter niet worden aangenomen dat bij de groep onbekend gebleven personen de redelijke vrees is ontstaan. De uiterlijke verschijningsvormen wijzen erop dat voornoemde personen verdachte in de richting van de auto zijn gevolgd, zonder dat het schot in de lucht enige indruk heeft gemaakt. Daarmee hebben zij wellicht de indruk gehad dat het een luchtdrukwapen betrof. Verder zijn de betreffende personen nooit door de politie over het voorval gehoord.
Ten aanzien van parketnummer 02.077180.21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat allereerst dient te worden vastgesteld of het wapen en de munitie in een van de categorieën als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie kunnen worden gekwalificeerd. De politie heeft het vuurwapen niet aangetroffen en derhalve niet kunnen onderzoeken. Dat geldt ook voor de munitie, nu bij het forensisch onderzoek op de plaats delict geen lege hulzen zijn gevonden. Uit het NFI-rapport volgt slechts dat er schotresten op de handen van verdachte zijn aangetroffen. Verder hebben diverse getuigen en verbalisanten het wapen, al dan niet op basis van getoond beeldmateriaal, verschillend geduid; van een pistool tot een revolver. Verdachte heeft zelf verklaard dat het een pistool met knalpatronen betreft.
De rechtbank constateert dat, gelet op het voorgaande, niet is uit te sluiten dat het bedoelde wapen een wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder categorie IV (onder 4), van de Wet wapens en munitie is geweest, welke categorie niet ten laste is gelegd. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte een wapen en munitie, in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Ten aanzien van parketnummer 02.077180.21
Vrijspraak
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat er, behalve de herkenning van verdachte op de camerabeelden, geen bewijsmiddel is dat verdachte op dat moment op de plaats delict brengt. Naar aanleiding van een uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht, waarin de camerabeelden zijn getoond, is verdachte door twaalf van de negenentwintig tipgevers als persoon herkend. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant] geconstateerd dat de SKN- en SKDB-foto’s van verdachte met de persoon op de camerabeelden overeenkomen en heeft hij verdachte aan het gelaat en de (donker krullende) haardracht herkend.
De rechtbank acht voornoemde herkenningen onvoldoende voor het oordeel dat buiten twijfel vast is komen te staan dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden van de pintransacties te zien is. Daartoe overweegt zij allereerst dat het gelaat en (met name) de haardracht – aan welke kenmerken verbalisant volgens het proces-verbaal verdachte herkent - niet volledig op (de stilstaande foto’s van) de camerabeelden zichtbaar zijn. Daarnaast lijkt de huidskleur van de persoon die op het beeldmateriaal te zien is af te wijken van hetgeen bij verdachte op de identificatiefoto’s waarneembaar is. Voorts hebben (lang) niet alle tipgevers verdachte herkend en is bovendien onduidelijk op basis van welke kenmerken twaalf tipgevers verdachte hebben aangewezen als de persoon die op de camerabeelden te zien is. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het verdachte is die op de foto’s te zien is en zal zij verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 18.222874.21
Bewezenverklaring
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.