Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor het primair ten laste gelegde. Zij heeft bewezenverklaring gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Op grond van de getuigenverklaringen van [naam 4] , [naam 2] en [naam 1] kan worden vastgesteld dat verdachte een harde schop met veel kracht tegen het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven, als gevolg waarvan het slachtoffer een gebroken kaak heeft opgelopen. Verder blijkt uit de getuigenverklaring van [naam 3] dat verdachte, voorafgaand aan de schop, vuistslagen in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven. Het letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, nu het een zodanige kaakfractuur betreft dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Het voorgaande is in een proces-verbaal van bevindingen van de politie vastgelegd. Een separate geneeskundige verklaring hieromtrent ontbreekt, maar is ook niet vereist.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren. Er is onvoldoende informatie in het procesdossier beschikbaar waaruit de concrete aard van het letsel is gebleken. Enkel uit een procesverbaal van bevindingen komt de vaststelling van de kaakbreuk voort, naar aanleiding van contact hieromtrent tussen verbalisanten en het ziekenhuis, terwijl een afzonderlijke medische verklaring niet voorhanden is. In geval van een kaakfractuur kan niet op basis van algemene ervaringsregels zwaar lichamelijk letsel worden aangenomen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard, doordat hij met een sportschoen tegen de onderkant van het gezicht van het slachtoffer heeft getrapt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het handelen van verdachte een poging tot doodslag oplevert, waarbij er ten minste voorwaardelijk opzet op de dood moet zijn geweest. Daarvoor is noodzakelijk dat door toedoen van verdachte een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden en dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat door het handelen van verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood in het leven is geroepen. Op grond van de getuigenverklaringen van [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] kan worden vastgesteld dat verdachte eenmaal krachtig tegen het gezicht van het slachtoffer heeft getrapt. De rechtbank acht het, op basis van de getuigenverklaring van [naam 2] , het meest waarschijnlijk dat de voet van verdachte de onderkant van het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt. Voorts is uit politieonderzoek gebleken dat verdachte sportschoenen zonder verharde delen heeft gedragen. De rechtbank concludeert dat voornoemde omstandigheden geen voorwaardelijk opzet op de dood opleveren. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van een poging tot doodslag.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel dat door de handelingen van de verdachte bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een gebroken kaak, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar komt uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie de noodzaak van medisch ingrijpen naar voren, echter ontbreekt in het procesdossier een
geneeskundige verklaring waarin het exacte letsel wordt omschreven. Daarbij komt dat in geen enkel bewijsmiddel de herstelperiode van het letsel naar voren is gekomen, en is onduidelijk of het letsel volledig is hersteld. De verdachte zal daarom van zware mishandeling worden vrijgesproken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring, van het meer subsidiair ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.