ECLI:NL:RBNNE:2023:279

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
21/4132
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning praktijkopleidingsinstelling en onbevoegdheid bestuursrechter

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 januari 2023, wordt het beroep van Stichting Terwille Verslavingszorg tegen de intrekking van haar erkenning als praktijkopleidingsinstelling beoordeeld. De intrekking vond plaats per 5 februari 2021, met een bestreden besluit van 15 november 2021. De rechtbank heeft op 8 november 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of de Commissie Registratie en Toezicht (CRT) als bestuursorgaan kan worden aangemerkt volgens artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de CRT geen bestuursorgaan is, omdat het niet krachtens publiekrecht is ingesteld en geen openbaar gezag uitoefent bij de intrekking van de erkenning. Dit betekent dat het bestreden besluit niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, waardoor de bestuursrechter onbevoegd is om de zaak inhoudelijk te behandelen.

De rechtbank wijst erop dat eiseres haar geschil enkel kan voorleggen aan de civiele rechter, en dat de rechtsgang bij de civiele rechter openstaat. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht terug, maar er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsgang en de rol van de civiele rechter in dit soort geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/4132

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

Stichting Terwille Verslavingszorg, uit Groningen, eiseres

(gemachtigde: mr. F. Douwenga),
en

Commissie Registratie en Toezicht (CRT) (verweerder)

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de erkenning van praktijkopleidingsinstelling Stichting Terwille Verslavingszorg per 5 februari 2021.
Met het bestreden besluit van 15 november 2021 is verweerder bij die beslissing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres vergezeld door [naam 1] en de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam 2] en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder valt aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1.
De rechtbank overweegt eerst dat verweerder een orgaan is van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt) die in artikel 3 van de Wet op de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt genoemd, alsmede dat de FGzPt niet krachtens publiekrecht ingesteld. Verweerder is derhalve geen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
2.2.
Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. In dit verband dient te worden onderzocht of verweerder aangaande de intrekking van de erkenning van de praktijkopleidingsinstelling van eiseres met enig openbaar gezag is bekleed. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat waar het gaat om de werkzaamheden van verweerder, in de Wet BIG alleen in artikel 14, elfde lid, op de toepassing van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt gewezen. Verder wordt in deze bepaling alleen gesproken van de uitoefening van werkzaamheden door het CRT met betrekking tot een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet BIG. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake: de intrekking houdt immers geen verband met een dergelijk erkend specialistenregister, maar met de erkenning van eiseres als praktijkopleidingsinstelling.
2.4.
De rechtbank ziet verder in de Wet BIG noch in andere regelgeving grondslagen voor de conclusie dat de CRT bij het nemen van de onderhavige intrekking met enig openbaar gezag is bekleed. Dat hiervan geen sprake is, kan bovendien worden afgeleid uit de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II, 2008-2009, 31 950, nr. 3) behorend bij de ‘Aanpassing van enige wetten teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen’, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Door de nieuwe formulering van artikel 14, elfde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) wordt de
Kaderwet van toepassing verklaard op de registratiecommissies van
beroepsorganisaties voor zover zij werkzaamheden verrichten met betrekking
tot een erkend specialistenregister.
(…)
De registratiecommissies oefenen overigens uitsluitend openbaar gezag
uit voor zover het gaat om hun besluiten ter zake van de inschrijving,
schorsing en doorhaling in een erkend specialistenregister. Alleen aan de
inschrijving, schorsing en doorhaling van specialisten in een erkend
specialistenregister is immers een publiekrechtelijk rechtsgevolg
verbonden, inhoudende de titelbescherming op grond van artikel 17 van
de Wet BIG dan wel het vervallen daarvan. De overige in artikel 14, tweede
lid, onder e, van de Wet BIG genoemde werkzaamheden betreffen private
werkzaamheden die een registratiecommissie moet uitvoeren om voor
wettelijke erkenning van een specialistentitel in aanmerking te (blijven)
komen.”
Uit de hierboven weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat er uitdrukkelijk voor is gekozen om verweerder enkel als bestuursorgaan in de zin artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb aan te merken voor zover het beslissingen neemt over de inschrijving, schorsing en doorhaling van specialisten in een erkend specialistenregister. Zoals al is overwogen is daarvan in deze zaak geen sprake.
2.5.
Het betoog van eiseres dat verweerder als bestuursorgaan is aan te merken omdat alleen met een erkenning als praktijkopleidingsinstelling mogelijk recht bestaat op de beschikbaarheidsbijdrage van artikel 56a van de Wet Marktordening gezondheidszorg, volgt de rechtbank niet. Hieruit volgt immers niet dat verweerder met enig openbaar gezag is bekleed zoals bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. De bijdrage wordt ook niet toegekend door verweerder, maar door de Nederlandse Zorgautoriteit.
3. Het betoog van eiseres dat haar hiermee een eerlijk proces wordt onthouden slaagt niet. Het miskent dat de rechtsgang bij de civiele rechter open staat. Aan het in artikel 6 van het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) gewaarborgde vereiste van rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter wordt derhalve voldaan.
4. Omdat er geen sprake is van een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb, is het bestreden besluit geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, en staat er ingevolge artikel 8:1 van de Awb geen beroep bij de bestuursrechter open. De bestuursrechter is daarom onbevoegd. Eiseres kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter instellen over dit geschil (zie artikel 8:71 van de Awb).

Conclusie en gevolgen

De bestuursrechter is onbevoegd en mag de zaak dus niet inhoudelijk behandelen. Eiseres kan uitsluitend een vordering bij de civiele rechter instellen. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht van de rechtbank terug. Zij krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Ook is er geen aanleiding om tegemoet te komen aan verweerders verzoek om eiseres te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich als bestuursrechter onbevoegd;
  • bepaalt dat de griffier van de rechtbank het betaalde griffierecht aan eiseres zal terugbetalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, en mr. S. Dijkstra en mr. E. Hardenberg, leden, in aanwezigheid van mr. D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. Onder bestuursorgaan wordt verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 8:1 van de Awb
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:71 van de Awb
Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.
Bijzondere wet
Artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)
1. Er worden registers ingesteld, waarin degenen die aan de daarvoor bij en krachtens deze wet gestelde voorwaarden voldoen, op hun aanvrage worden ingeschreven, onderscheidenlijk als:
arts,
tandarts,
apotheker,
gezondheidszorgpsycholoog,
psychotherapeut,
fysiotherapeut,
verloskundige,
verpleegkundige,
physician assistant,
orthopedagoog-generalist,
klinisch technoloog.
2. Bij elke inschrijving worden in het register vermeld de naam, voornamen, geslacht, geboortedatum, nationaliteit en adres van de betrokkene en het nummer en het tijdstip van inschrijving. Bij ministeriële regeling kunnen gegevens worden aangewezen die ten behoeve van het identificeren van beroepsbeoefenaren bij de inschrijving worden vermeld.
3. De naam, de voorletters, het geslacht, het BIG-nummer en het betreffende beroep en specialisme van een ingeschrevene zijn openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen andere gegevens worden aangewezen die openbaar zijn om een beroepsbeoefenaar in het register te kunnen vinden.
4. Indien de inschrijving van een beroepsbeoefenaar plaatsvindt op basis van een gedeeltelijke toegang als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, wordt dit bij de inschrijving aangetekend, waarbij wordt vermeld voor welke beroepswerkzaamheden de gedeeltelijke toegang geldt en onder welke beroepstitel die beroepsbeoefenaar zijn beroepswerkzaamheden op grond van artikel 12, derde lid, uitvoert.
5. Elk register wordt ingesteld en beheerd door Onze Minister.
6. De registers worden ingesteld ten einde te kunnen voldoen aan een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 12 en ten behoeve van het toezicht op de uitvoering van de artikelen 4 en 17.
7. De regionale tuchtcolleges en het centraal tuchtcollege hebben voor de uitoefening van hun taak als bedoeld in hoofdstuk VII, toegang tot de informatie in de registers. Bij ministeriële regeling kunnen daarover nadere regels worden gesteld.
Artikel 14 van de Wet BIG
1. Indien een organisatie van beoefenaren van een beroep als bedoeld in artikel 3, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, kan Onze Minister bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een aanvraag daartoe wordt gedaan door het bestuur van de organisatie; het bestuur kan de bevoegdheid daartoe overdragen aan het orgaan, bedoeld in het tweede lid, onder d.
2. Een dergelijk besluit neemt Onze Minister uitsluitend indien dat wenselijk is ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg en indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de organisatie is, naar het oordeel van Onze Minister, voldoende representatief voor de beoefenaren van het betrokken beroep;
de organisatie is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;
de organisatie stelt regels waarin in ieder geval worden vastgelegd
– de procedure voor de besluitvorming binnen de organisatie met betrekking tot het instellen van een specialistenregister,
– de taken en samenstelling van de verschillende organen en
– het bedrag dat, ter dekking van de kosten, voor de behandeling van een aanvraag voor inschrijving en voor erkenning van een opleidingsinstelling, onderscheidenlijk opleider, is verschuldigd;
de organisatie kent een orgaan dat
– belast is met het besluit tot instelling van een specialistenregister, en
– regels stelt met betrekking tot de eisen die gesteld worden aan de inschrijving als specialist en aan de erkenning van opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk opleiders, voor een specialisme;
de organisatie kent tevens een orgaan dat is belast met
– de inschrijving van specialisten,
– de erkenning van opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk de opleiders en
– het toezicht op de uitvoering van de regels door de erkende opleidingsinstellingen, onderscheidenlijk opleiders.
3. Een door een orgaan als bedoeld in het tweede lid, onder d, vastgestelde regeling is in overeenstemming met de bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gestelde regels en de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86).
4. De regelingen, bedoeld in het tweede lid, onder c en d, behoeven de instemming van Onze Minister; de instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
5. Inschrijving in een erkend specialistenregister is niet afhankelijk van het lidmaatschap van de organisatie.
6. Inschrijving in een erkend specialistenregister is uitsluitend mogelijk voor personen die in het betrokken register zijn ingeschreven.
7. Aan een ieder die zulks verlangt wordt door de beheerder van een erkend specialistenregister meegedeeld of een persoon in het specialistenregister is ingeschreven.
8. Onze Minister kan een orgaan als bedoeld in het tweede lid, onder d, met betrekking tot de in dit artikel bedoelde taken in verband met bindende besluiten van de Europese Gemeenschap alsmede ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg aanwijzingen geven. Alvorens daartoe over te gaan hoort hij het betrokken orgaan. Een aanwijzing kan niet inhouden dat een specialistenregister voor een bepaald deelgebied tot stand dient te worden gebracht. Een aanwijzing heeft geen betrekking op een individuele specialist, opleidingsinstelling of opleider.
9. Onze Minister kan een op grond van het eerste lid genomen besluit intrekken indien niet meer wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel.
10. Het orgaan, bedoeld in het tweede lid, onder d, verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
11. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing op een orgaan als bedoeld in het tweede lid, onder e, voor zover dit orgaan werkzaamheden uitoefent met betrekking tot een erkend specialistenregister. In afwijking van de eerste volzin is artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing, voor zover het besluiten betreft ter zake van de inschrijving.
12. In de Staatscourant wordt mededeling gedaan van:
a. de besluiten van Onze Minister krachtens het eerste, vierde, achtste en negende lid;
vaststelling en wijziging van een regeling als bedoeld in het tweede lid, onder c en d.